woensdag 27 december 2017

Het zielsverbond tussen ­Jonathan en David

De fan van de muzikant - VI

Jónathan nu en David maakten een verbond,
dewijl hij hem liefhad als zijn ziel.
En Jónathan deed zijn mantel af, dien hij aanhad, en gaf hem David;
ook zijn klederen, ja, tot zijn zwaard toe en tot zijn boog toe
en tot zijn gordel toe.
1 Samuël 18 : 3-4


Het gebeuren rond de dood van Goliath heeft duidelijk sporen in het leven van Saul, David en Jonathan getrokken. Het feit dat David de reus wél heeft durven tegemoet treden moet voor Saul al een stukje aversie hebben opgeroepen. Maar misschien had hij nog gehoopt dat David het niet zou overleven, zodat hij zichzelf kon rechtvaardigen: “Zie je nou wel, het is ook geen doen tegenover zo’n overmacht en tegenover zo’n reusachtig persoon”. In Sauls beleving werd Goliath met zijn bijna drie meter lengte een monsterlijk groot wezen dat de toren van Babel in het niets deed verzinken. Maar in de beleving van Davids pure ziel was Goliath vooral een God-tergende kabouter. Vanuit God gezien was alles een stofje aan de weegschaal!
In die visie ontstond de verwijdering tussen Saul en David, maar ontstond een bijzondere verbondenheid tussen Jonathan en David! Had Jonathan zich geschaamd, omdat hij na die overwinning op de Filistijnen nu opeens de moed niet had om het volk te verlossen? Of heeft hij dat ontbreken aan moed als een vingerwijzing van God gezien? Is hem misschien opeens duidelijk geworden wat de reden was dat hij dit keer niet de moed had om voor Gods zaak te strijden? Kwamen die woorden van Samuël opeens kraakhelder bovendrijven in zijn herinnering: “De Heere heeft vandaag het koningschap van u ­afgescheurd. Hij heeft het gegeven aan iemand die het meer waard is dan u.” Was het Jonathan gaan dagen, dat deze herder uit Bethlehem wellicht die ‘iemand die het meer waard is dan u’ was? Was het kwartje gevallen toen David het hoofd van Goliath afhakte, en werd Jonathan herinnert aan de hakkende Samuël die Agag evenzo bewerkte?

Wat doet dat bij Jonathan? Heeft hij een aardje naar zijn vaartje? Gistte de jaloezie vanuit zijn binnenste op en begon hij die David ook een vervelend kereltje te vinden? Zocht hij gelegenheid om van hem af te komen? Immers, David was zijn overduidelijke concurrent voor de troon! Niets van dat alles.
Jonathan wordt beheerst door een andere geest; de Geest des HEEREN, Die hem vervult met eerbied en aanbidding van Gods weg. Met David, dat is hem opeens heel duidelijk, krijgt het volk een goede, krachtige en godvrezende koning! Jonathan zou altijd geassocieerd blijven met zijn vader. De eenmansacties die hij ondernam, waren wel succesvol, maar werden niet gevolgd door het overige van het leger! En dat was een veeg teken. Op de actie van David was het hele leger in actie gekomen en hadden een verpletterende nederlaag toegebracht aan de Filistijnen.
David had geen woord teveel gezegd over hoe het met de Filistijnen zou aflopen, nadat hun kampvechter, de reus Goliath, zou zijn gevloerd. De woorden van de HEERE, die David mocht profeteren, waren uitgekomen; tot in detail!

Wat Jonathan nu doet verdient onze aandacht. De Basisbijbel beschrijft dat als volgt: “Jonatan sloot een verbond met David. En hij gaf hem zijn mantel en zijn wapenrusting. Zelfs zijn zwaard, zijn boog en zijn gordel.” Let er op dat David de uitrusting van Saul niet aan wilde trekken, maar nu de totale uitrusting van Jonathan als een offer van verbondenheid krijgt uitgereikt. Als David deze uitrusting wel heeft aangetrokken (en dat is zeer goed mogelijk), is dat direct ook duidelijk geworden in het leger van Saul. Ze moeten die uitrusting hebben herkend: de mantel van Jonathan, diens zwaard, boog en zelfs de prinselijke gordel van Jonathan…

Dat er niet bij nog meer mensen een kwartje is gevallen, toen ze daarna David zagen: de nieuwe kroonprins! Ook de nieuwe kleding van Jonathan moet vragen hebben opgeroepen: “Jonathan! Waar is je eigen mantel? Waar je gordel? En waar de boog, waar je zo perfect mee kon schieten? Jonathan, wat is er aan de hand?” Wat zou het antwoord zijn geweest? Een uitwendig, vaag antwoord? Of een mooi geestelijk antwoord over vriendschap en ontferming: de kroonprins en de herdersjongen? Of zouden man en paard zijn genoemd: “Luister mannen, ik doe een stapje terug, want onze God heeft David als de opvolger van mijn vader gezalfd! Hij zal jullie nieuwe koning zijn.”

In het vervolg zullen we Jonathan vooral als Davids schaduw zien. Al in het volgende vers lezen we dat David voortaan meestreed in het leger van Saul. Daarbij was hij wijs en verstandig. Daarom maakte Saul hem aanvoerder van het leger. Het hele volk en alle dienaren van Saul mochten hem graag. Ja… maar de Statenvertaling gebruikt een opmerkelijk woord: David gedroeg zich voorzichtiglijk. Dat kan inderdaad ‘verstandig’ betekenen, maar dat voorzichtige kan ook duiden op het feit dat David begon door te krijgen dat Saul hem in gevaarvolle situaties probeerde te brengen, zodat hij op een veilige manier van hem af kon komen. Want ja, het volk hield hem in ere, maar onderwijl spinde Saul op wraak, zonder dat zijn persoon er schade van zou oplopen. Het net begon zich om David te sluiten. Langzaam… heel langzaam. En juist het volk zou daarin jegens Saul een aanjagende factor zijn! Weliswaar rekende Saul niet met God. Jonathan daarentegen beschermde David als zijn eigen ziel.

Een vriendschap op zielsniveau

De fan van de muzikant - V

Het geschiedde nu als hij geëindigd had tot Saul te spreken,
dat de ziel van Jónathan verbonden werd aan de ziel van David;
en Jónathan beminde hem als zijn ziel.
1 Samuël 18 : 1


In stoere heldenverhalen, in boekvorm, strip of film, zijn de ­dappere strijders altijd spierbundels die uitmunten in kracht, slimheid en vooral ongenaakbaarheid. Ze steken met kop en schouders boven de rest uit. Hoewel daar de laatste jaren ook best wel verandering in is gekomen en zijn soms ook zwakke, sullige helden de overwinnaars.

Maar terug naar ons bijbelverhaal: David is niet het lieve jochie met zijn gladgekamde haartjes en zijn satijnen vingertjes die tokkelen op zijn harpje. Niks geen engelachtige verschijning. Met één ferme hauw hakt hij het hoofd van Goliath van diens romp. Het reusachtige hoofd – dat toch wel bijna anderhalf keer zo groot moet zijn geweest als dat van David zelf – rolt bloedend opzij. Het gezicht was sowieso bebloed, vanwege de steen die het voorhoofd van de reus had doorkliefd. De steen was in het voorhoofd gezonken als was dat een pakje boter. Zelfs zo’n gladde steen zal niet een gladde snee hebben achtergelaten, die een vlijmscherp mes zou hebben gemaakt. Het moet een gapende wond zijn geweest met versplinterde stukken schedelbot. En de aanvankelijk angstig opengesperde ogen waren al gesloten bij de klap die het logge lichaam op de grond heeft gemaakt.
Met in zijn ene hand het loodzware en enorme zwaard, bukt hij zich en houdt het hoofd van de reus – hoe zwaar zou het hebben gewogen? – aan diens haren omhoog. Alleen al aan die twee details kun je zien dat David over forse kracht beschikte. Dat hij dat harnas van Saul niet aan kon was niet omdat hij nog een jochie was. Nee, David was de katachtige, niet gebouwd voor logge beschermings­artikelen zoals een maliënkolder of harnas. Hij was, net als Jonathan, meer de besluiper dan de zwaar bepantserde verdediger. Vandaar!

De reus was nog te zwaar bepantserd dat hij zijn schild zelf kon blijven dragen. Dat deed zijn wapendrager (lees 1 Samuël 17 : 41). Luid brallend had hij David getart. Maar dat had David niet aangezet tot daden. Nee, het was omdat Goliath God en Diens kracht en majesteit had gehoond. “Kom maar eens hier, ventje! Dan voer ik je vlees aan de vogels en de wilde dieren!”, had de reus luidkeels gebrald. David had nergens op zijn eigen kracht geboogd. Hij snoefde niet toen hij riep: “Jij komt naar mij toe met een zwaard, een speer en een schild. Maar ik kom naar jou toe namens de Heere van de hemelse legers, de God van het leger van Israël, de God die jij hebt uitgedaagd. Vandaag zal de Heer jou in mijn macht geven. Ik zal je verslaan en je hoofd afhakken. Vandaag zal ik de lijken van het leger van de Filistijnen aan de vogels en de wilde dieren voeren. Dan zal de hele wereld weten dat Israël een God heeft. En al deze mensen hier zullen toegeven dat de Heer niet redt door zwaarden en speren. Want de Heer Zelf strijdt voor ons. Hij geeft jullie in onze macht.”

En zo was het gebeurd. Terwijl het leger van Israël de door angst overmande Filistijnen achternajaagde, ging David iets merkwaardigs doen. In vers 54 lezen we: “David nam het hoofd van de Filistijn mee en bracht het naar Jeruzalem. Maar de wapens van de reus legde hij in zijn tent.” Twee dingen vallen direct op: dat David de wapens van Goliath voor zichzelf houdt aanvankelijk; en dat hij dus een eigen tent had (terwijl we hem toch even daarvoor bij vader Isaï vandaan zagen komen, nietwaar?). Het zwaard zou een overwinningstrofee gaan worden, die David in Nob afleverde om die voor de ark van het ­verbond neer te leggen als offer aan God. David werd er dus nooit zelf groot mee. Later zou hij dat zwaard weer ophalen, toen hij moest vluchten voor Saul. Maar hoe kwam David aan een eigen tent? Of was het de tent van zijn broers? Merkwaardige details!

Maar… het hoofd van Goliath nam hij dus mee naar Jeruzalem. En nadat het leger weer terug was van het verjagen van de Filistijnen en Saul weer in zijn paleis was (of was het de staftent in het leger?) vroeg hij aan David: “Wie is je vader?” Merkwaardige vraag, terwijl hij al eerder, zie het vorige hoofdstuk, een bode naar Isaï had gestuurd met de mededeling dat David bij hem bleef. Er lijken delen van deze hoofdstukken te overlappen en zorgen voor verwarring.

Terwijl David nog met dat grote hoofd van Goliath in zijn hand staat, brengt Abner hem bij Saul, waar hij vertelt wie zijn vader is: “Ik ben een zoon van uw knecht Isaï, de Bethlehemiet”. Let op de keuze van zijn woorden! Blijkbaar is er nog meer gezegd. En daar heeft ook Jonathan bij gestaan. Want toen David zijn verhaal had gedaan, sprong er een vonk over in de ziel van Jonathan. Er staat in de tekst dat de ziel van Jonathan werd verbonden aan die van David. Er staat niet dat Jonathan geïnteresseerd raakt in David, of dat hij bewondering voor David ging koesteren (dat is nog introvert) of misschien zelfs verliefd werd op deze sterke held (want die mensen zijn er ook die een homo-relatie tussen Jonathan en David willen bewijzen). Er staat slechts dat er een vriendschapsband ontstaat op zielsniveau. Ondanks dat ­bloedende hoofd van de reus!

Herkende Jonathan iets in David, vanuit zijn eigen geestelijk leven, toen hij hem hoorde praten met zijn vader? Dat zou eens goed kunnen. Maar dat die twee zielen zich aan elkaar verbonden lijkt toch vooral ook een wisselwerking te zijn. Er gebeurt dus niet alleen iets in het hart van Jonathan, maar ook in dat van David. Bijzonder, zulke grote stoere en heldhaftige mannen! Ze blijken in één klap ‘gewoon mens’. Het staat er helaas niet met zoveel woorden, maar het lijkt toch het werk van Gods Geest. Hoe prachtig is dat?!

zaterdag 23 december 2017

Waar is Jonathan nu?

De fan van de muzikant - IV

Toen Saul en het ganse Israël deze woorden van den Filistijn hoorden, zo ontzetten zij zich en vreesden zeer.
1 Samuël 17 : 11


Ook het verhaal van Goliath (hoe groot was die reus nou eigenlijk?) is een echt kinderbijbelverhaal. Toch zul je merken dat veel details uit de Bijbel geromantiseerd en anders geïnterpreteerd zijn in de kinder­verhalen.
Waar moet je deze geschiedenis plaatsen? Hoeveel tijd zat er tussen het vorige hoofdstuk en dit? Dat wordt niet erg duidelijk. Het zou zelfs kunnen zijn dat deze geschiedenis er ergens tussenin hoort. Hoe het ook zij: er is opnieuw oorlog met de Filistijnen en de beide legers staat in een patstelling bij het Eikendal.

Om die patstelling te doorbreken gaan de Filistijnen ‘spelen’ met de Israëlieten. Dat aspect is belangrijk in deze geschiedenis. Ze gaan een conferance opvoeren, een slapstick, waarmee zich zichzelf vermaken, de Israëlieten belachelijk maken. En ja, zoals dat in de conferancewereld ook vaak gaat, dan moet God er ook aan ­‘geloven’. Omdat zij zelf andersgelovig zijn en van dat geloof vast overtuigd (dankzij de vele overwinningen die ze hebben behaald), maken ze de God van Israël belachelijk.
Juist dát aspect is in deze geschiedenis de rode draad. En eerlijk gezegd maken de Israëlieten geen goede, standvastige indruk van het leven met de God van Abraham, Izak en Israël! Hun angstige houding is antireclame voor de Almachtige.

Als de Filistijnen nog slechts hadden gehoond met het volk Israël dan was het nog maar de vraag of God had ingegrepen. Maar nu wordt Zijn heilige naam getart en belachelijk gemaakt. Er wordt een beeld van Hem gegeven als van een ‘dode god’ of een ‘angstig wezen’ of van een ‘onmachtig godje’.
Nogmaals, ook hier komt de naam van Jonathan niet voor. Misschien dat je de vorige geschiedenissen wat vergezocht vond om er Jonathan bij te halen (hoewel daar toch wel goede redenen voor waren); echter, juist bij déze geschiedenis had ik toch wel de naam van ­Jonathan verwacht!

Het is geen nieuws dat het volk bang is. Zo lang Saul in beeld is leren we het volk al kennen als angsthazen, die liever wegkruipen dan moedig de confrontatie aangaan en de oorlogen des HEEREN wil gaan voeren. Niks geen ‘met mijn God dring ik door benden’ of ‘met mijn God spring ik over een muur’! Maar meer dan eens maakte Jonathan dan het verschil.
Dus: waar is hij nu? Is ook hij, met zijn wapendrager, bevangen door angst? Waar is de Jonathan die, door een twintigtal Filistijnen neer te sabelen, de hele menigte van het leger van de vijand op de vlucht sloeg? Als dan niemand durft, is daar opeens David. Was hij zo dapper, zo heldhaftig? Ja, dat was hij wel, maar we zagen in een vorig hoofdstuk dat hij gezalfd was en dat de Geest des HEERE vaardig over hem werd. Saul was weliswaar gezalfd, maar de Geest was van hem geweken, maar David was daadwerkelijk vervuld van de Heilige Geest!

We lezen het antwoord op de vraag uit het vorige hoofdstuk: “Wie moest er nu voor de schapen zorgen?”. Vers 15 zegt: “Doch David ging heen en kwam weder van Saul, om zijns vaders schapen te weiden te Bethlehem.” Dat plaatst deze geschiedenis wat meer naar voren óf het is inderdaad zo dat hij regelmatig aan het hof was, maar ook zijn werk als schaapherder in de woestijn bleef uitoefenen.

Hoor maar wat grote broer Eliab er in toorn uitgooit, als hij dat irritante broertje David zo verontwaardigt tegen de mensen in het kamp hoort ‘preken’: “Waarom zijt gij nu afgekomen en onder wien hebt gij de weinige schapen in de woestijn gelaten? Ik ken uw vermetelheid en de boosheid uws harten wel; want gij zijt afgekomen opdat gij den strijd zaagt.” Hé ­irritantje, ga liever op je eigen schaapjes passen en laat ons het grote werk maar doen. Vertel mij wat voor een buitenbeentje jij bent met je ammonitische roots. Je bent gewoon altijd druk bezig om ons een hak te zetten en het met je vrome gezicht altijd beter te doen. We horen er de wrevel in doorklinken van de broers van Jozef; en Isaï en Jacob zijn de ‘slechte’ vaders die hun zonen maar slecht in toom kunnen houden.

David antwoord zijn schamperende broer op kalme wijze: “Wat heb ik nu gedaan? Is er geen oorzaak?” Ik kom hier niet zomaar voor mijn eigen plezier! Onze vader heeft mij naar jullie toegestuurd. Dus…

Je kunt zeggen: Moet dat nou zo, broertjes? Maar die woordenwisseling heeft wel gevolgen: Saul krijgt te horen wat David hier zegt. En vanwege die woorden laat hij hem halen. Dat is wel vreemd… Saul kende David toch al? Of moeten we deze geschiedenis inderdaad toch iets eerder plaatsen dan het moment waarop David wordt ontboden aan het hof om harp te spelen?
Saul hoort het verhaal, dat de soldaat vertelt, aan en laat David bij zich roepen. David steekt meteen van wal. Hij heeft de defaitistische stemming geproefd en snapt er werkelijk niets van. Als je de HEERE vreest en dient, dan is die god-loze houding toch niet mogelijk? “En David zeide tot Saul: Geen mens ontvalle het hart om zijnentwil (Goliath). Uw knecht zal heengaan en hij zal met dezen Filistijn strijden” (vers 32).

Tot hiertoe even. Wij vragen ons af: Waar is Jonathan nu? David vroeg zich in alle ernst af: Maar waarom maken mijn broers hier geen einde aan? De werkelijke geestelijke strijd is soms wel een strijd tegen vlees en bloed. En teveel mensen schuwen die strijd omdat ze bang zijn hun onoprechte gezicht te verliezen. Doe er niet aan mee! Maar volg David, want het imago van God wordt aangetast. Daarom!

vrijdag 22 december 2017

De band tussen Gods kind en iemand met een boze geest

De fan van de muzikant - III

Alzo kwam David tot Saul en hij stond voor zijn aangezicht;
en hij beminde hem zeer en hij werd zijn wapendrager.
1 Samuël 16 : 21

Hoe ging dat ook alweer met David en dat harpspelen? De verhalen die ik mij nog herinner tekenden David als die kleine herdersjongen die op zijn harp speelde. Sommige verhalen lieten hem alleen halen als Saul weer in een dip zat, anderen lieten hem wel aan het hof wonen, maar… hij was enkel en alleen harpspeler. De enige vraag die je nog zou kunnen hebben is: wie moest er nu voor de schapen zorgen? Moest vader Isaï dat nu gaan doen of toch een van die andere broers? Wat deden die andere broers eigenlijk? Als ze hem voor de schapen lieten zorgen, waar vulden zij dan hun dagen mee?
Laten we vooraf vaststellen dat het oorlog was. Oorlog met de Filistijnen. En de oudere broers dienden in het leger van Saul. Dat zal in het volgende hoofdstuk wel blijken. Maar David… was hij wel die lieve kleine herdersjongen?

Als Saul aan zijn knechten vraagt om te zoeken naar een man die goed kan spelen (waarop?), heeft één van de knechten al direct een goed voorstel: “Zie, ik heb gezien een zoon van Isaï, den Bethlehemiet, die spelen kan, en hij is een dapper held en een krijgsman en verstandig in zaken en een schoon man; en de HEERE is met hem.” Die lieve herdersjongen was deze man opgevallen. Het mooiste dat hij noemt is ‘de HEERE is met hem’. Moet je eens even op je in laten werken. Dat is weliswaar het laatste dat deze knecht tegen Saul zegt, maar dat is blijkbaar van doorslaggevend belang! Immers, de hofhouding heeft wel door dat die ‘dip’ waarin Saul zich regelmatig bevindt, wordt veroorzaakt door een boze geest. Een boze geest van God. De Kanttekeningen spreken over ‘melancholie’, sombere depressiviteit. In onze dagen wordt dat niet persé in een vakje geplaatst waarop staat ‘boze geest van God’. Dat is een psychische gemoedstoestand die “zich kenmerkt door een verdrietige kijk op het verleden of een onvervuld verlangen”. Nou, dat laatste past ook wel bij Saul!

Daarnaast wordt David – en dat beeld kom ik nauwelijks in een kinderbijbel tegen – door deze knecht uitgeschilderd als heldhaftig, onverschrokken in militaire zaken en ‘verstandig in zaken’. Dat laatste moet vooral worden opgevat als ‘welsprekend’. Het poëtische gen dat David bezit, zal daar zeker toe hebben bijgedragen.
Saul laat deze jongen halen “die bij de schapen is”. Blijkbaar wist hij dat David een schaapherder was. Niet direct een positie die past bij het hofleven. Maar… als David voor Sauls troon staat, is Saul direct onder de indruk. Dat moet vooral te maken hebben met Davids voorkomen, zijn uiterlijk.
Direct wordt gecommuniceerd met vader Isaï dat David aan het hof blijft. Als argument wordt gegeven: David heeft genade in mijn ogen gevonden. Hij mocht die herdersjongen wel. Nou, jongen.

Ik moet mijn beeld van David ook hierin bijstellen: hij was een dapper man, niet voor een kleintje vervaard. In het volgende hoofdstuk zal David tegen Saul vertellen: “Uw knecht weidde de schapen zijns vaders, en er kwam een leeuw en een beer, en nam een schaap van de kudde weg. En ik ging uit hem na, en ik sloeg hem, en redde het uit zijn mond; toen hij tegen mij opstond, zo vatte ik hem bij zijn baard, en sloeg hem, en doodde hem. Uw knecht heeft zo den leeuw als den beer geslagen…” Kleine David, speel op je harp? Pas maar op! Hij draait je zo je nek om!

Vergeet niet dat Saul een grote vent is, die met kop en schouders boven de mensen uitstak. Die heeft het niet zo snel op kleine jochies. Saul was onder de indruk van Samuël; dat had deels te maken met diens onberekenbare macht, omdat God met hem was. Maar Samuël was ook geen kleine jongen. Hij hakte in het vorige hoofdstuk Agag met een paar klappen in stukken. Misschien dat die distantie jegens Samuël wel heeft meegewogen in Sauls affectie jegens David. Een soort balans in zijn geestelijke onbalans.

En laten we eerlijk zijn: David heeft zijn waarde bewezen. Dat lezen we in het laatste vers van dit hoofdstuk: “En het geschiedde als de (boze) geest Gods over Saul was, zo nam David de harp en hij speelde met zijn hand; dat was voor Saul een verademing, en het werd beter met hem en de boze geest week van hem.” Het musiceren van David is voor Saul een ‘verademing’. We lezen dat David ‘met zijn hand’ speelde; hij tokkelde op zijn harp. Maar is het teveel gezegd als we veronderstellen dat hij ook zal hebben gezongen? Het kan haast niet anders. Muziek werkt helend, maar David heeft ook de kracht van het woord bij de muziek ervaren. Hij uitte er zijn innerlijk in, wanneer hij psalmen maakte tot eer van God. En David nam zelden een blad voor de mond. Het kan haast niet anders – zeker als iedereen de psychose van Saul duidt als een kwade geest van God – of David heeft naast de muziek ook de tekst van zijn lied ingezet. Zingen jaagt de duivel op de vlucht.

Dat moet Jonathan ook hebben gehoord en meegemaakt. Hier raakte hij van onder de indruk. Misschien dat hij zelf niet zo mooi kon zingen en wellicht ook niet zo muzikaal was. Maar hij heeft gezien dat dit een machtiger wapen is dan het zwaard, de speer of de boog. Hiermee jaag je niet alleen de vijand, maar zelfs de satan op de vlucht! Zou er ergens aan het hof nog zo’n figuur zijn geweest, waarmee Jonathan zich geestelijk een wist? Ik vermoed daarom dat de woorden die David zong, Jonathan hebben geraakt. Het riep herkenning op en over enige tijd lezen we dat hun zielen zich verbonden hebben.

Nog één aspect uit de dagtekst is onbesproken gebleven. David is wapendrager bij Saul geworden. Jammer dat de Kanttekeningen er niet verder op ingaan. Is de huidige wapendrager van Saul ontslagen? Had Saul nog geen wapendrager? Jonathan had er in ieder geval wél een; en wát een team was dat! Was Saul jaloers?
Toen ik googelde op deze tekst, vond ik een merkwaardige site, van Rens Kopmels, die de tekst ánders interpreteert. Er staan namelijk nogal vaak ‘hij’ en ‘zijn’; maar wie is wie? Kopmels zegt: “Alzo kwam David tot Saul en hij [David] stond voor zijn [Saul] aangezicht; en hij [David] beminde hem [Saul] zeer en hij [David] werd zijn [Saul] wapendrager.” Dan is het dus David die Saul bemint… Gods kind dat affectie heeft met dit verbondskind dat erbuiten staat. Dat is een mooie gedachte. Kopmels legt er de vinger bij dat David zich nooit wilde ontdoen van Saul; terwijl het andersom wel zo was! Daar zit het grote verschil tussen Gods kinderen en de kinderen van de duisternis.
Maar terug naar die wapendrager… In een bijbelstudie van ‘Oude Sporen’ las ik toch weer: “Dan staat er geschreven dat Saul veel van hem hield (vs. 21). David genoot zoveel vertrouwen van de kant van Saul, dat hij zijn wapendrager werd. Hij bleef in de dienst van Saul; en zodra de boze geest over Saul kwam, nam hij de citer en speelde. Het citerspel schonk Saul verlichting: hij voelde zich beter, omdat de boze geest van hem week (vs. 22-23). Sauls liefde was gebaseerd op Davids citerspel, dat ervoor zorgde dat hij zich beter voelde en de boze geest van hem week.” Maar wanneer David populairder wordt dan Saul, onder het volk, slaat die liefde om in nietsontziende haat!

Wapendrager… het is de vertrouweling, de rechterhand en de man die zorgt dat de heer de handen vrij heeft om succesvol te ­handelen. Een dienende taak, niet zonder gevaar. Saul ziet in David niet alleen soelaas voor zijn psychoses, maar hij ziet in hem ook ­voordeel in de oorlogen. David is meer dan een wapen- of muziek­instrumentendrager! Hij is zijn mascotte, waarmee hij God claimt.

donderdag 21 december 2017

Als Gods Geest gaat ­verhuizen naar je concurrent

De fan van de muzikant - II

… en de Geest des HEEREN werd vaardig over David van dien dag af en voortaan…
En de Geest des HEEREN week van Saul, en een boze geest van den HEERE verschrikte hem.
1 Samuël 16 : 13m en 14


In totale chaos eindigde het vorige hoofdstuk. Saul gaat naar huis (met alle gevoelens van dien) en Samuël doet hetzelfde. Die twee zullen elkaar nooit meer zien. Nou let nog even op wat er staat in vers 35: “tot de dag van zijn dood toe”. Dat staat er met een dubbele bodem… denk aan wat er zal gaan gebeuren in Endor! Maar daarover later. Daarbij heeft God ‘spijt’ dat Hij Saul koning had gemaakt over Israël. Dan zijn er twee dingen mogelijk: óf de HEERE drijft Saul in het nauw en brengt hem op de knieën óf Hij zet een streep en maakt een nieuw begin. Dat laatste zal gebeuren. Let er op: Saul wordt als koning wel aan de kant geschoven, maar er blijft nog wel een weg tot bekering open!
Maar het begin van hoofdstuk 16 laat toch wel onomwonden zien dat de HEERE vaart gaat zetten achter Zijn nieuwe plan voor het koningschap van Israël. Hij roept Samuël uit zijn sombere stemming: “Waarom blijf je kniezen over Saul, die Ik verworpen heb? Stop ermee hij zal geen koning over Israël blijven! Vul je oliehoorn en ga naar Isaï in Bethlehem. Een van zijn zonen zal de nieuwe koning worden.” Het lijkt wel alsof God geen begrip toont voor Samuël. Alsof hij niet verdrietig mag zijn over Sauls onbekeerlijkheid. Herken je dat? Dat je blijft piekeren over mensen die maar niet willen geloven dat de HEERE hen roept en trekt; niet willen aanvaarden hoe de HEERE is. En soms reageren ze ook nog grimmig naar je… De terechte pijn ten spijt, vraagt de HEERE toch er niet in te blijven steken. Richt je op een nieuwe missie.

We weten hoe het afliep. Samuël gaat en viert de maaltijd met het gezin en de genodigden van Isaï. Na al die indrukwekkende zonen van Isaï te hebben gezien (terwijl God telkens aangeeft dat die het niet is), vraagt Samuël vertwijfeld: “Zijn dit al uw jongens?” Dan moet Isaï eerlijk belijden dat hij nog een kind heeft. De reguliere kinderbijbel­uitleg is altijd dat David nog een jochie was en daarom niet meetelde met de grote broers. Maar hoe ging Jacob dan met de kleine Benjamin om? Die had een ereplaats in het gezin. Dus klopt die visie wel?

Ons beeld van David moet eigenlijk worden bijgesteld; het best wordt dat verwoord op www.heteeuwigevangelie.info. David zingt in Psalm 51: “Zie, ik ben in ongerechtigheid geboren, en in zonde heeft mij mijn moeder ontvangen.” Reformatorische uitleggers willen dat duiden als bewijsvoorbeeld voor de erfzonde. Nu is de erfzonde wel een waar feit. Maar het blijkt dat de Joden geen erfzonde kennen en dus kan David dat niet bedoeld hebben. Daarbij: van alle koningen van Juda worden zowel de vader als de moeder genoemd in de Bijbel; behalve van David. Er is iets met zijn moeder.

De situatie is zo: Isaï had zeven zonen bij zijn eerste vrouw. Maar toen dook er een vrouw uit Ammon op; sterker, ze was de bijvrouw van Nahas (koning van de Ammonieten) geweest en had reeds twee dochters: Abigaïl en Zeruja. Isaï heeft met haar een relatie (gehad) waaruit David is geboren. Daarmee is David in zonden ontvangen. Maar dat verklaart ook waarom hij een buitenbeentje is, rossiger van huid en haar dan de anderen. Je kunt dat woord ‘rossig’ ook vertalen als ‘blond’; niet het blond dat wij kennen, maar een duidelijker lichtere teint haar dan de andere mensen van het Joodse volk. Hoewel David een buitenbeentje is, bezit hij ook andere genen dan  zijn zeven broers. Die andere broers gaven hem voortdurend het gevoel dat hij er niet bij hoorde. Dat zal in de geschiedenis met Goliath ook blijken. En let daarom op wie David later als legeraanvoerders kiest: niet zijn broers (de zonen van Isaï), maar de zonen van zijn halfzus Zeruja (dochter van zijn moeder)! Het moet voor de broers dus uiterst tartend zijn geweest dat juist híj door God wordt uitgekozen en gezalfd. Of de broers precies wisten waarom hij werd gezalfd, wordt alleen duidelijk uit de Kanttekeningen. Samuël geeft aan de hele groep tekst en uitleg.

En let op wat er dan gebeurt. Op het moment dat David wordt gezalfd wordt de Gods Geest ‘vaardig’ over David. En bijna in één adem wordt daarbij gezegd: “En de Geest van de HEERE week van Saul.” Je zou haast denken dat de Heilige Geest maar op één persoon tegelijk kan zijn. Niets is minder waar; dat maakt Pinksteren wel duidelijk.

Niettemin maakt deze gebeurtenis iets vreselijks openbaar. Saul moet het nu echt in zijn eentje klaren. En dat is merkbaar in het paleis. Dat moet ook Jonathan hebben gemerkt. Het blijft niet bij een ‘wijken van de Heilige Geest’; het wordt ook een ‘inwoning van een dolle, duivelse geest’. En als we in vers 15 lezen dat zijn knechten dat precies weten te duiden, dan moet Jonathan dat al helemaal hebben doorzien. Dat is wat! Als je merkt dat de Geest van God – Die toch ook vaardig was over Saul toen hij profeteerde – van hem wijkt. Als je merkt dat je vader door heeft dat hij er buiten staat en dat dat hem niet tot ­bekering maar tot razernij en haat brengt. Sauls knechten adviseren om een muzikant te zoeken die Saul met muziek kan chillen.
Hier begint het buitenbeentje David in het leven van Jonathan binnen te komen. Ondanks de misère van zijn vader, raakt Jonathan gepassioneerd door deze herdersjongen die tevens musicus is. Zou dat gen, waarin zich de muzikaliteit bevindt, ook iets te maken hebben met Davids buitenlandse identiteit? Of is het de hoogsensitiviteit en het gevoelig geloofsleven dat deze koningszonen aan elkaar verbindt?

Als God je vader aan de kant schuift

De fan van de muzikant - I


Toen zeide Samuël tot hem: De HEERE heeft heden het koninkrijk van Israël van u afgescheurd, en heeft het aan uw naaste gegeven, die beter is dan gij.
1 Samuël 15 : 28


De eerstvolgende keer dat we de naam van Jonathan weer lezen in de Bijbel, is pas in hoofdstuk 18, na de overwinning op Goliath. Al direct in het eerste vers lezen we: “Het geschiedde nu, als hij (David) geëindigd had tot Saul te spreken, dat de ziel van Jonathan verbonden werd aan de ziel van David; en Jonathan beminde hem als zijn ziel.” David is op dat moment nog slechts ‘de muzikant’ aan het hof. Nou ja, hij heeft dan weliswaar een reus ‘omgelegd’, maar dat is ook het enige. Meer dan dat heeft Jonathan niet van David meegemaakt. En de klik die Jonathan heeft ervaren in Davids woorden is ook al bijzonder, want zo geweldig zijn die woorden van David niet: “Ik ben een zoon van uw knecht Isaï, den Bethlehemiet.” Dus… onmiskenbaar is de Heilige Geest hier aan het werk, waardoor deze twee zielen aan elkaar worden verbonden.

Maar wat ging eraan vooraf? Hoewel de naam van Jonathan niet wordt genoemd in de voorgaande hoofdstukken, is hij er wel degelijk bij! En die gebeurtenissen zijn onmiskenbaar van invloed op het innerlijke leven van Jonathan. Laten we even teruggaan naar waar we gebleven waren: hoofdstuk 14. In de laatste verzen lezen we: Toen nam Saul het koninkrijk over Israël in; en hij streed rondom tegen al zijn vijanden, tegen Moab, en tegen de kinderen Ammons, en tegen Edom, en tegen de koningen van Zoba, en tegen de Filistijnen; en overal, waar hij zich wendde, oefende hij straf. En hij handelde dapper, en hij sloeg de Amalekieten, en hij redde Israël uit de hand desgenen, die hem beroofde. De zonen van Saul nu waren: Jonathan, en Isvi, en Malchi-sua; en de namen zijner twee dochteren waren deze: de naam der eerstgeborene was Merab, en de naam der kleinste Michal. En de naam van Sauls huisvrouw was Ahinoam, een dochter van Ahimaäz; en de naam van zijn krijgsoverste was Abi-ner, een zoon van Ner, Sauls oom. En Kis was Sauls vader, en Ner, Abners vader, was een zoon van Abiël. En er was een sterke krijg tegen de Filistijnen al de dagen van Saul; daarom alle helden en alle kloeke mannen, die Saul zag, die vergaderde hij tot zich.
Allemaal interessante gegevens, die van invloed zijn over de toekomstige geschiedenissen van zowel Jonathan als David! Slechts kort: Saul ontwikkelt zich als een strateeg, en misschien zelfs als een dictator. Met een neus voor goede militairen: mannen waarop hij kan vertrouwen (dat zie je vaker bij dit soort leiders). Jonathan is één van die leiders en dat is wel opmerkelijk als je het voorgaande in dit hoofdstuk leest! Immers, Jonathan lag beter bij het volk dan Saul zelf. Dat had ook Jonathans leven kunnen kosten.
Ook lezen we de naam van Sauls neef, Abner, die later bij David een vooraanstaand – en afgewezen – generaal zal zijn. En tenslotte lezen we er de naam van Michal, de latere vrouw van David; let wel: zijn liefste maar meest moeilijke vrouw!
Maar dan gaat hoofdstuk 15 met Saul een diep dal in. Samuël wordt naar Saul gestuurd met een opdracht van God. Er gaat dus oorlog komen met de Amelekieten. Daarnet zagen we al in het veertiende hoofdstuk: “En hij handelde dapper, en hij sloeg de Amalekieten, en hij redde Israël uit de hand desgenen, die hem beroofde.

Welnu, daar gaat het vandaag over. Hoofdstuk 15 begint met: “Toen zeide Samuël tot Saul: de HEERE heeft mij gezonden, dat ik u ten koning zalfde over Zijn volk, over Israël; hoor dan nu de stem van de woorden des HEEREN. Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Ik heb bezocht, hetgeen Amalek aan Israël gedaan heeft, hoe hij zich tegen hem gesteld heeft op den weg, toen hij uit Egypte opkwam. Ga nu heen, en sla Amalek, en verban alles, wat hij heeft, en verschoon hem niet; maar dood van den man af tot de vrouw toe, van de kinderen tot de zuigelingen, van de ossen tot de schapen, van de kemelen tot de ezelen toe. Dit verkondigde Saul het volk, en hij telde hen te Telaim, tweehonderd duizend voetvolks, en tien duizend mannen van Juda.”
Let erop dat Saul hier wordt ingezet om een zaak van God uit te voeren en niet persé een zaak van Saul en het volk. Het vermoeden bestaat dan ook dat Saul in deze actie niet zo’n zin had, want de eer zou voor God zijn. Er was voor hem geen eer en dus ook geen voordeel te behalen uit deze slag. En dat maakte dat hij de opdracht van God vrij en naar eigen inzicht interpreteerde. Hij brengt de boodschap van Samuël nog wel over op het krijgsvolk: “Dit verkondigde Saul het volk”.

We kennen de geschiedenis: Saul houdt zich maar gedeeltelijk aan de opdracht: hij brengt Agag als eigen overwinningstrofee mee. Met nog een forse buit, ter compensatie. En het schijnheilige voorwendsel dat een deel van die buit bestemd was voor een offer aan God. En hij geeft er in vers 15 het volk nota bene de schuld van!
Samuël is furieus. “Houd op, zo zal ik u te kennen geven, wat de HEERE vannacht tot mij gesproken heeft. […] Is het niet alzo, toen ge klein waart in uw ogen, dat gij het hoofd der stammen van Israël geworden zijt, en dat u de HEERE tot koning over Israël gezalfd heeft? En de HEERE heeft u op den weg gezonden, en gezegd: Ga heen en verban de zondaars, de Amalekieten, en strijd tegen hen, totdat gij dezelve te niet doet. Waarom toch hebt gij naar de stem des HEEREN niet gehoord, maar zijt tot den roof gevlogen, en hebt gedaan dat kwaad was in de ogen des HEEREN?”
Saul handhaaft zich. Hij geeft daarnaast nogmaals het volk de schuld van de buit, die is meegenomen, maar huichelt daar een ­religieus argument bij: het offeren van een dankoffer in Gilgal.
En dan volgt de nekslag voor Saul. Samuël veroordeelt hem scherp en kondigt het oordeel aan: “Heeft de HEERE lust aan brand­offeren, en slachtofferen, als aan het gehoorzamen van de stem des ­HEEREN? Zie, gehoorzamen is beter dan slachtoffer, opmerken dan het vette der rammen. Want wederspannigheid is een zonde der toverij, en wederstreven is afgoderij en beeldendienst. Omdat gij des HEEREN woord verworpen hebt, zo heeft Hij u verworpen, dat gij geen koning zult zijn.”

Saul denkt er met een schuldbelijdenis en een ‘sorry’ vanaf te komen, maar hij rekent mis. Hij denkt te heersen over de profeet, door hem te gebieden mee te komen voor het offer. Maar Samuël weigert: “Ik zal met u niet wederkeren; omdat gij het woord des HEEREN ­verworpen hebt, zo heeft u de HEERE verworpen, dat gij geen koning over Israël zult zijn.” Die klanken ‘de HEERE heeft u verworpen’ gaan een eigen leven leiden in Sauls hoofd en ze brengen hem tot waanzin en uitzinnigheid. Hij probeert het probleem nog fysiek de baas te blijven, door Samuël bij zijn jas te grijpen. Die draait zich echter met zoveel geweld om, dat er een stuk van zijn mantel afscheurt. En die gescheurde flard wordt direct de illustratie bij het vervolg van zijn preek: “De HEERE heeft heden het koninkrijk van Israël van u afgescheurd, en heeft het aan uw naaste gegeven, die beter is dan gij. En ook liegt Hij, Die de Overwinning van Israël is, niet, en het berouwt Hem niet; want Hij is geen mens, dat Hem iets berouwen zou.”

Moet je je even indenken hoe fors die dolkstoot in Sauls trotse hart moet zijn geweest! Zijn concurrent (want zo zal hij hem blijven zien) waardeert God als ‘beter dan hij’! Wat Saul daaroverheen smeekt heeft iets aandoenlijks en afschrikwekkends tegelijk: “eer mij toch nu voor de oudsten mijns volks, en voor Israël; en keer wederom met mij, dat ik den HEERE, uw God, aanbidde.” Zie daar de ware aard van Saul. Zijn werkelijke motief is: hoe zien de mensen mij! Niet: hoe ziet de HEERE mij? Ken je ook zulke mensen uit je omgeving of ben jij er zelf een? Dat je met al je vroomheid en godsdienstigheid alleen maar leeft voor de buitenkant en voor de mensen. Wat een in en in diep triest mens ben je dan. Beklagenswaardig. Je merkt er iets van hoe kil en gevoelloos de satan mensen zijn greep houdt! Juist daarom zo meelijwekkend!

Samuël laat zich verbidden; de HEERE niet! Niettemin slaat hij Agag dood, waar iedereen bij staat. Daarmee eerde hij Saul zeker niet. Want iedereen heeft kunnen zien hoe verbeten zijn gezicht moet hebben gestaan. Iedereen… ook Jonathan. En te vrezen is, dat hij ook de woorden van Samuël heeft gehoord. Het moet haast. Dat oordeel had namelijk ook impact op Jonathans leven… hoewel… Misschien heeft Jonathan (en misschien ook Saul wel) nog het idee gehad dat de HEERE op hem doelde. Uw ‘naaste’ die ‘beter is dan gij’… Die wapendrager, zie je hem staan? Keek hij nou verwachtingsvol naar zijn ­meester Jonathan? Interpreteerde hij die woorden ook op Jonathan? We weten het niet, maar vermoeden het slechts.

Jonathan was een randfiguur, latent aanwezig, in deze intens aangrijpende geschiedenis. Iedereen lijkt tot de orde van de dag over te gaan, alsof er geen mokerzwaar oordeel boven het koningshuis hangt: “Daarna ging Samuël naar Rama; en Saul ging op naar zijn huis te Gibea-sauls.” Over Samuël en over de HEERE lezen we nog wel wat inhoudelijks, maar over Saul niet. “En Samuël zag Saul niet meer tot den dag zijns doods toe; evenwel droeg Samuël leed om Saul; en het berouwde den HEERE, dat Hij Saul tot koning over Israël gemaakt had.”

Raakt dit je? Voel je hoe nauw het luistert in het leven met de HEERE? Voel je ook hoe scherp en zwaar die woorden van God zijn, die Saul in één veeg aan de kant schuift? En merk je ook hoe intens beklagenswaardig en verloren je bent, als God je aan de kant schuift? Je zou haast vergeten dat er nog ruimte tot bekering was. Wat zou juist dít aspect met Jonathan hebben gedaan?

zondag 17 december 2017

De zoon moet sterven en het volk gaat vrij uit

De zoon van de boerenkoning - XV (slot)

Saul nu sprak tot den HEERE, den God Israëls: Toon den onschuldige.
Toen werd Jonathan en Saul geraakt, en het volk ging vrij uit.
Toen zeide Saul: Werpt het lot tussen mij en tussen mijn zoon Jonathan. Toen werd Jonathan geraakt.
Saul dan zeide tot Jonathan: Geef mij te kennen, wat gij gedaan hebt.
Toen gaf het Jonathan hem te kennen, en zeide: Ik heb maar een weinig honigs geproefd, met het uiterste des stafs, dien ik in mijn hand had;
zie hier ben ik, moet ik sterven?
Toen zeide Saul: Zo doe mij God, en zo doe Hij daartoe, Jonathan!
gij moet den dood sterven.
Maar het volk zeide tot Saul: Zou Jonathan sterven, die deze grote ­verlossing in Israël gedaan heeft? Dat zij verre! zo waarachtig als de HEERE leeft, als er een haar van zijn hoofd op de aarde vallen zal; want hij heeft dit heden met God gedaan. Alzo verloste het volk Jonathan, dat hij niet stierf.
1 Samuël 14 : 41-45

Dat God zwijgt wijt Saul aan de zogenaamde goddeloosheid die men heeft bedreven door Sauls gebod te overtreden. Als dan niemand zijn mond wil open doen om te zeggen wie die zonde op zijn geweten heeft, dan gaat Saul over tot het gebruik van het ‘ultieme waarheids-medium’ dat God Zelf heeft aangewezen: het lot. En let dan eens op wat er gebeurt. let vooral op hóe Saul zijn vraag aan God stelt! En… wat (wie) God precies aanwijst!
Om de een of andere reden kiest Saul ervoor om God te laten kiezen tussen ‘het volk’ en ‘hem en zijn zoon’. Vermoedt hij al dat het Jonathan is? Anders maak je toch niet zo’n ruwe tweedeling? Let nu op wie God aanwijst, als ‘de onschuldige’ (letterlijk conform Sauls vraag aan God)!
Het lot – dus Gods aanwijzing van de onschuldige – valt op hem en zijn zoon Jonathan. Nu zou je verwachten dat Saul een onderzoek instelt onder het volk. Want: het volk is dus schuldig! Immers, God zou toch aanwijzen door het lot wie onschuldig was? Lees ook maar wat de Kanttekeningen opmerken: “Saul bidt in 1 Sam. 14:41: Toon den onschuldige, willende zeggen den schuldige. Maar God toont hier dien, die inderdaad onschuldig was, naar luid van Sauls woorden.” Merkwaardig!
Maar Saul heeft al snel zijn conclusies getrokken en hij zet de uitkomst naar zijn hand: het volk  heeft hij nodig voor zijn eigen eer en roem. En Jonathan zit zijn succes in de weg. Hij laat voor de vorm nogmaals loten, maar Saul weet voor zichzelf dat hij het niet kan zijn! De condities voor de loting blijven gewoon dezelfde: de vraag dat God de ‘onschuldige’ opnieuw zal aanwijzen. Immers, Saul zegt enkel: “Werp het lot tussen mij en tussen mijn zoon Jonathan”. Het lot valt op Jonathan! Juridisch strikt genomen betekent dat dus: Jonathan is onschuldig (zie ook de al eerder aangehaalde Kanttekeningen). Maar Saul gaat verder met zijn contra-uitleg van het lot. Laten we al deze dingen nog éénmaal op een rijtje zetten:
• de 1e loting: het volk is schuldig;
• de 2e loting: Jonathan is onschuldig en Saul is dus schuldig!

En let dan eens op Jonathan: hij legt uit wat hij heeft gedaan en zegt dan enkel: “Moet ik sterven?” Elk vaderhart zou breken; maar Saul verhardt! Dit gaat zijn positie juist versterken voor het volk, meent hij; en hij kan zich zo prima handhaven, als God hier zo duidelijk heeft gesproken, zo denkt hij. Hij zet de uitleg van het lot dus heel duidelijk naar zijn eigen hand.
Jonathan verdedigt zich niet. Let daar op! Hij wijst zelfs niet de onrechtvaardigheid van zijn vader aan. En hij roept zelfs het volk niet tot getuige voor hem, om zich door hen vrij te pleiten. Hij vraagt slechts: “Moet ik steven?”
Of, zoals een hebreeuws leraar ooit eens uitlegde bij Jezus’ woorden ‘Eli, Eli, lama zabachtani?’ ‘Sabachtani’ is Aramees voor ‘verlaten’; ‘Zabachtani’ is Hebreeuws voor ‘offeren’; ‘Azabhtani’ is Hebreeuws voor ‘verlaten’ (lees de Matthaüs Passion): “Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij mij geofferd?” Of… “Moet ik geofferd worden?”

We zien hier in Jonathan iets oplichten, dat we bij Jezus zo intens zulen terughoren: “Zie Ik kom… om Uw wil te doen!” Later zouden het aanvankelijk Davids woorden zijn in de ons bekende
40e Psalm. Maar ze gingen in Jezus zo prachtig in vervulling.
Het was beter dat Eén stierf voor het hele volk, dan dat het hele volk verloren zou gaan! Ook hier in deze geschiedenis. Met dit verschil dat het volk het voor Jonathan gaat opnemen in vers 45. Het volk komt hem te hulp en houdt zich niet afzijdig met de woorden: “Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen.” Geen “Weg met Hem” of “Kruisigt Hem!” Nee, we lezen in vers 45: “Alzo verloste het volk Jonathan, dat hij niet stierf.” Jezus draait het om: “Alzo lief had God de wereld dat Hij Zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat een ieder die gelooft niet verloren gaat, maar het eeuwige leven heeft.”

Niet Izak moest sterven… Niet Jonathan moest sterven… Brandoffers en andere offers voor de schuld voldeden niet aan Gods eis en eer… Totdat Jezus zei: Zie Ik kom… De boekrol is niet alleen met Mijn naam vervuld, maar loopt uit op Mij! “Alzo verloste Jezus het volk, dat het niet stierf.”

dinsdag 12 december 2017

Sauls eerste offer en zijn ­bereidheid tot een mensenoffer

De zoon van de boerenkoning - XV


Want zo waarachtig als de HEERE leeft, Die Israël verlost,
al ware het in mijn zoon Jónathan, zo zal hij den dood sterven.
En niemand uit het ganse volk antwoordde hem.
1 Samuël 14 : 39


Er wordt een grote slag geslagen onder de Filistijnen. En je zou denken: de HEERE is met Israël, dus wat kan er fout gaan? Als het volk de overwinning ruikt en de buit ziet, kunnen ze niet meer. Ze vreten zich gek aan het eten dat zomaar voor het grijpen ligt en staat. Ze slachten in het wilde weg en eten het vlees van de dieren halfgaar, terwijl het bloed er nog in zit; omdat ze zich geen tijd gunnen het vlees fatsoenlijk te koken of te braden. Dat was verboden!
Terecht grijpt Saul in als er iemand komt klikken: “Zie, het volk verzondigt zich aan den HEERE, etende met het bloed.” Dat verzondigen zit hem dus in het eten van bloed. Puur de wetsregel. Er wordt niet gesproken over het hart van het volk! Saul vermaant het volk met forse woorden, alsof hij zelf zo’n heilige was. Weliswaar geeft hij het goede voorbeeld nu. En zie daar… hij loopt verder het vrome pad op: hij gaat een altaar bouwen en laat een dankoffer brengen aan de HEERE. Heel sinister staat daar dat zinnetje bij: “Dat was het eerste altaar dat hij den HEERE bouwde.” Hij was al enige tijd koning, en dit was nog maar het eerste altaar dat hij voor God bouwde. Dat heeft ons iets te zeggen. Wanneer roepen wij de HEERE aan, als we een moeilijke klus moeten doen? Wanneer we verantwoordelijkheden moeten dragen die al gauw onze draagkracht te boven gaan?! Komt het er überhaupt wel van? Of moet de HEERE ‘hopen’ op een goede afloop, waarna Hij nog even snel de dank krijgt toegespeeld?

Maar dan gaat het mis. Saul wil weer aan de slag (letterlijk: de slag tegen de Filistijnen). Het is al iemand die zijn eten op heeft; hij heeft ervoor gebeden, alvorens het naar binnen te werken. Maar als hij de laatste kruimels uit zijn baard veegt, staat hij op om aan het werk te gaan. De hogepriester voelt zich gepasseerd en roept: “Laten we eerst nog tot God in het gebed gaan.” Je kunt wel denken dat je aan de slag moet, maar wat wil de HEERE? Nou, die vraag wil Saul dan nog wel stellen, voor de vorm. Wat is er tegen een beetje vroomheid? Dat ligt altijd al gevoelig bij het verbondsvolk. God een beetje te vriend ­houden; je kunt niet weten… Baat het niet dan schaadt het zeker niet.
Maar als Saul, via de door God aangegeven middelen, een antwoord van God vraagt, blijft het stil. En let erop dat dat telkens een waanzinnigheid bij Saul teweeg brengt. Kijk maar, later, in 1 Sam. 28:6!
Als God Zich niet laat commanderen, is Saul uitzinnig van woede en angst. Want ja, daarmee verlies je je gezicht voor de mensen (en daar is hij o zo gevoelig voor!).

Saul heeft haarfijn in de gaten dat er iets aan de hand is. Er moet iets gebeurd zijn, waarover God vertoornd is geweest. En let er maar op, dit soort mensen gaat altijd aan het spitten bij anderen: “Komt herwaarts uit alle hoeken des volks, en verneemt en ziet waarin deze zonde heden geschied zij.” Er klinken forse woorden uit Sauls mond als hij zijn volk voor zich ziet. Hij spaart niemand, al zou het zijn zoon Jonathan zijn: “Want zo waarachtig als de HEERE leeft, Die Israël verlost, al ware het in mijn zoon Jónathan, zo zal hij den dood sterven.” Vermoedde hij al iets? Was hij gebelgd over het succes van zijn zoon, terwijl hijzelf niets voor elkaar kreeg? Merkte hij een soortgelijke jaloezie als ook Kaïn in zich bemerkte jegens Abel? Dat zou best eens kunnen.

Wrevel is een venijnig gif. Als dingen niet lukken in de gemeente of in een persoonlijk leven, en bij andere (gemeenten) lukt dat wel, dan is wrevel een groot gevaar. Als mensen een bepaalde positie in de gemeente hebben, maar anderen worden meer gevraagd om hun mening dan zij… Als ideeën worden doorgedrukt, maar tegen­argumenten blijven venijnig overeind staan… Als bepaalde zonden en ­houdingen worden aangewezen, maar ambtsdragers kijken weg… Als predikanten worden aangesproken op onvoorzichtige en vooral ondoordachte, zogenaamd geestelijke termologiën en ideeën… De lange tenen van de godsdienst, waar het echte leven uit is; ja, waar het nooit in heeft gezeten. Geen hervorming of reformatie; geen bekering maar een doldriest doordraven op een doodlopende weg. Als je dit soort dingen ­signaleert, is het ­oppassen geblazen!

Saul deinst er niet voor terug om zijn zoon te doden, als die de zonde zou hebben begaan, waardoor Saul geen contact met God kan maken. We zien hier iets transparant worden van Christus die de dood in ging voor vijanden van Hem en van Zijn Vader; zondaren die geen contact meer konden krijgen met Zijn Vader. Niet uit eigen belang, maar omdat Hij Zijn volk – in tegenstelling tot koning Saul – zo intens en welmenend liefheeft. Daar gaan we in het volgende hoofdstuk nog wat dieper op in.
Grote tegenstelling vormt het volk, waarover we in de dagtekst lezen: “niemand uit het ganse volk antwoordde hem.” Niemand verraadt Jonathan. Geen “Kruisigt Hem!” Geen “Zijn bloed kome over ons en onze kinderen!” Nee, ze nemen Jonathan als het ware in bescherming tegen zijn vader! Daar schuilt deels angst voor Saul achter, maar zeker ook eerbied voor die oprechte en dappere zoon van de boerenkoning.

maandag 11 december 2017

Geestelijk, overgeestelijk en ongeestelijk

De zoon van de boerenkoning - XIV

… Saul had het volk bezworen, zeggende: Vervloekt zij de man die spijze eet tot aan den avond, opdat ik mij aan mijn vijanden wreke. Daarom proefde het ganse volk geen spijze. […] Maar Jónathan had het niet gehoord, toen zijn vader het volk bezworen had; en hij reikte het einde des stafs uit, die in zijn hand was, en hij doopte denzelven in een honingraat; als hij nu zijn hand tot zijn mond wendde, zo werden zijn ogen verlicht. Toen antwoordde een man uit het volk en zeide: Uw vader heeft het volk zwaarlijk bezworen, zeggende: Vervloekt zij de man die heden brood eet. Daarom bezwijkt het volk. Toen zeide Jónathan: Mijn vader heeft het land beroerd; zie toch, hoe mijn ogen verlicht zijn, omdat ik een weinig van dezen honing gesmaakt heb. Hoeveel te meer, indien het volk heden had mogen vrijelijk eten van den buit zijner vijanden, dien het gevonden heeft; maar nu is die slag niet groot geweest over de Filistijnen.
1 Samuël 14 : 24b, 27-30


Dat is toch wel raar… dat je tijdens de oorlog je soldaten verbiedt te eten. Daarmee dwing je ze tot afmatting, waardoor je je eigen ondergang tegemoet loopt. Wat Saul bezield heeft wordt niet duidelijk. Als je het nog ietwat positief wilt duiden, dan zou je kunnen denken dat hij die luie mensen om hem heen verbiedt om nog íets anders te doen dan alleen strijden. Een soort harde hand om ze tot daden en actie te dwingen. De Kanttekeningen duiden het als volgt: “Saul heeft het volk verboden te eten, opdat hij te spoediger zijn vijanden zou vervolgen en dempen, vrezende dat zij hem ontkomen zouden, indien het volk zich aan het eten begeven had, maar hij gebruikt kwade middelen daartoe.”
Want om je eigen volk te vervloeken, moet er toch wel meer aan de hand zijn! En dan die merkwaardige woorden van Saul: “…opdat ik mij aan mijn vijanden wreke.” Dat hebben we al eens eerder iemand horen zeggen: “Toen riep Simson tot den HEERE, en zeide: Heere, HEERE! gedenk toch mijner, en sterk mij toch alleenlijk ditmaal, o God! dat ik mij met een wrake voor mijn twee ogen aan de Filistijnen wreke” (Richteren 16:28). Sinistere woorden van Saul: eigengekozen vergelding wegens de aangetaste eigen eer. Bij hem geen woord over de HEERE en Zijn eer!

Het opmerkelijk is dat het volk direct en secuur gehoorzaamt. Niemand probeert Saul op andere gedachten te brengen. Niemand van zijn generaals (die toch het beste strategisch inzicht hadden) probeert op Saul in te praten. De enige die dit wellicht had kunnen en durven doen, was Jonathan, maar die was afwezig.

Maar Jonathan wist niets van dat bevel. Hij luistert naar de ingeschapen alarmbel in zijn lichaam: honger! Her en der zijn honing­raten te vinden in de wildernis. Het gezoem van de wilde bijen ­verraadt waar hij die zoete lekkernij kan vinden. Hij bedenkt zich geen moment, pakt zijn staf, om niet gestoken te worden door geïrriteerde bijen. Direct ervaart hij een boost door de zoetstof die hij proeft. Hij kikkert ervan op.
Maar zijn ogen klaren niet alleen op van de zoetstof, ook dringt tot hem door dat mensen hem met grote schrikogen aanstaren. Slechts één persoon roept: “Uw vader heeft het volk ten strengste verboden, met eedzwering en vervloeking, brood te eten. Daarom is het volk totaal uitgeput!”

Let op die man en zijn woordkeus: hij kent de vloek die op hem ligt, als hij de koning ongehoorzaam is; toch richt hij zich tot de zoon van de koning, in de hoop op leven! Een mooie, geestelijke lijn, hoewel de lijn in deze geschiedenis wat mank gaat: de vloek op de zonde, die God de Vader heeft uitgesproken, wetend, werpen we ons aan de voeten van God de Zoon, smekend om genade.
Die lijn gaat direct weer mank, inderdaad, als Jonathan gaat spreken: “Mijn vader heeft het land beroerd… wat een domme actie! Had het volk gewoon mogen eten, dan hadden ze een tienmaal betere slag kunnen slaan onder de Filistijnen!” God de Vader en God de Zoon zijn zó één met elkaar, dat dat nooit uit de mond van Christus zou kunnen komen. Zijn Vader zou nooit zo’n dom besluit nemen.

Wat Saul hier deed was niet ‘overgeestelijk’, maar ten diepste geheel ongeestelijk. Hij wilde de levens en gezondheid van zijn onderdanen (door God hem geschonken) in de waagschaal leggen om zijn gram te halen bij de Filistijnen. Dat ‘over lijken gaan’ is geen teken van geestelijk leven, maar van narcistisch eigenbelang. Echter, Saul staat niet ver van overgeestelijke mensen die de geestelijke lat hoger willen leggen dan God doet. Om daarmee eigen staat grootser te maken en eigen geestelijk leven ver boven anderen uit te laten steken. Je merkt die wedijver tussen kerkverbanden, maar zeker ook tussen gemeenteleden binnen een en dezelfde gemeente! Dat is een funeste zaak en zal Gods Geest bedroeven. Want met het hoger leggen of fout leggen van de lat die God in Zijn wet en Woord heeft geboden, vertekenen we voor anderen het beeld van God Zelf! En dat is bloedlink.
Dan gaan we de maat nemen bij zondenkennis, bij Godskennis, bij uiterlijkheden. Let vooral op dat eerste en het laatste.! Want dan wordt de maat genomen aan de hand van ‘wat men ziet of hoort’. Dan worden woorden op een goudschaaltje gewogen, en wordt Gods oordeel door mensen geveld. Dan wordt het Laatste Oordeel naar voren gehaald. Dan worden vruchten niet gezocht en aangeprezen, maar dan worden targets gezet, die moeten worden gehaald. Het godsdienstig leven wordt een wedloop en allerlei barrières worden onderweg opgeworpen, zodat maar niemand die eindstreep zal behalen. Overgeestelijkheid schuurt eng dicht tegen ongeestelijkheid.

zondag 3 december 2017

Weglopers, ­meelopers en ­voorlopers

De zoon van de boerenkoning - XIII

Toen zeide Saul tot het volk dat bij hem was: Telt toch en beziet wie van ons weggegaan zij. En zij telden, en zie, Jónathan en zijn wapendrager waren er niet.[…] Saul nu, en al het volk dat bij hem was, werd samengeroepen, en zij kwamen ten strijde[…] Er waren ook Hebreeën bij de Filistijnen, als eertijds, die met hen in het leger opgetogen waren rondom; dezen nu vervoegden zich ook met de Israëlieten die bij Saul en Jónathan waren. […] Alzo verloste de HEERE Israël te dien dage…
1 Samuël 17, 20a, 21, 23a

Wat Jonathan begon was de overwinning nog niet! God gaat ermee aan het werk. Het volk van God had Hem de rug toegekeerd, maar de HEERE is het genadig.
Saul vermoedt dat er een groep uit zijn leger is weggegaan die een slag heeft geslagen onder de Filistijnen. Maar als hij zijn mannen laat tellen, blijkt slechts zijn zoon Jonathan met diens wapendrager te zijn verdwenen. Dat kan volgens hem nooit de oorzaak van het tumult zijn. Er moet een ander oorzaak zijn. En die was er! Saul gelooft niet écht, maar neemt wel een gelovig besluit: hij wil God raadplegen over wat hier aan de hand is en wat hem nu te doen staat.

De Statenvertaling spreekt over de ‘ark’ die hij Ahia wil laten halen, maar we moeten waarschijnlijk denken aan de ‘efod’; immers daarmee werd God gevraagd over zaken die onduidelijk waren? Ahia moet die efod te gaan halen, om zo Gods wil te raadplegen.
Maar als Saul signaleert dat werkelijk iedereen bij de Filistijnen in verwarring is, heeft hij Gods advies niet meer nodig. Hij gaat bij zijn eigen strategisch inzicht te raden. Nú is het tijd om in actie te komen, denkt Saul. Saul en het volk worden bijeengeroepen (vers 20). Rare zin! Door wie dan? Door Ahia?

Als Saul bij het slagveld aankomt, ziet hij direct dat de strijd zonder hem en zijn mannen wordt gestreden. God heeft ‘afvallige Hebreeën’ (let erop dat de Heilige Geest hen nog steeds de naam ‘Hebreeën’ geeft!) ingezet en passeert hiermee Saul en zijn bange legertje van zeshonderd man.
Die weglopers worden nu opeens meelopers. Waren het ­collaborateurs? Waren het ‘foute mensen in oorlogstijd’? Waren het krijgsgevangenen? Dat laatste lijkt onwaarschijnlijk. Overlopers net als David later in Ziklag, dat zou een beter beeld geven van de situatie. Maar in ieder geval zien ze nu het voordeel bij Israël en kiezen voor het gemak van dat voordeel.

Dat gebeurt vandaag de dag nog steeds. Mensen voegen zich nogal makkelijk bij een gemeente waar groei is. Waar een wervelende en inspirerende predikant is en waar ze het ‘naar hun zin’ hebben. Dat zijn mensen die ook weer heel gemakkelijk weglopen, als het minder gaat in de gemeente. Als er zorgen komen, spanningen en liggings­verschillen of een nieuwe predikant die niet zo boeit. Als het Woord van de prediking, niet naar hun zin is. Of als er tegenslagen komen.
Ze tellen de zegeningen slechts in getallen; horizontaal. ­Gemeentewerk is pas succesvol als er zo en zoveel poppetjes aan meedoen; niet als het aantal bezoekers wat klein is, maar daarentegen de gesprekken prachtig de diepte in gaan. Gods werk is namelijk niet te meten, dus zonder écht geloof moet je het maar doen met je ratio, je getallen en je strategische inzichten.
Deze mensen zijn allerminst voortrekkers die tegen de stroom in durven zwemmen. Die vasthoudend blijven staan in Gods dienst, zoals Jonathan. Het zijn geen mensen die zelfstandig durven denken en handelen; die niet afhankelijk zijn van de grootte van de groep. Die zelfs, wanneer iedereen ander denkt, vasthouden aan Gods strategie van de lange termijn en de eeuwige toekomst.

Voortrekkers daarentegen zijn mensen waar je op kunt bouwen, dwars door de verdrukkingen heen. Niet omdat ze zichzelf zoeken of hun ideeën doordrammend propageren, maar omdat het ze om Gods eer te doen is. Jonathan is daarvan een schitterend voorbeeld, zonder dat hij zichzelf daartoe heeft opgeworpen. Vraag het zijn wapendrager maar! Het was puur Soli Deo Gloria!

zaterdag 2 december 2017

Een slag van niks met grote gevolgen

De zoon van de boerenkoning - XII

Toen klom Jónathan op zijn handen en op zijn voeten,
en zijn wapendrager hem na; en zij vielen voor Jónathans aangezicht,
en zijn wapendrager doodde hen achter hem.
Deze eerste slag nu, waarmede Jónathan en zijn wapendrager
omtrent twintig mannen versloegen,
geschiedde omtrent in de helft eens bunders, zijnde een juk ossen land.
1 Samuël 14 : 13-14

God had het teken, dat Jonathan had voorgesteld, geaccepteerd en beantwoord. “Maar zeggen zij aldus: Klimt tot ons op; zo zullen wij opklimmen, want de HEERE heeft hen in onze hand gegeven…”
Dat laatste stelde Jonathan enigszins bij, toen hem duidelijk werd dat de HEERE wilde dat ze zouden verdergaan met hun actie. Hij vuurde zijn wapendrager aan: “Klim op achter mij, want de HEERE heeft hen gegeven in de hand van Israël.” Eerst sprak hij over ‘onze hand’ en daarna nuanceerde hij het tot ‘de hand van Israël’. Het ging hem uiteindelijk niet om eigen projectjes en eigen eer, maar zijn actie zou die van het hele volk zijn en zijn overwinning zou die van Israël zijn. En daarmee gaf hij naast God ook het volk van God de eer!
Jonathan klimt omhoog, op handen en voeten. Een uiterst kwetsbare onderneming. Geen tijd en mogelijkheid om zich te ­verdedigen met zwaard of boog. Hij had er al zijn ledematen bij nodig. En blijkbaar hielden de filistijnen niet voor mogelijk dat het Jonathan en zijn wapendrager zou lukken, want ze ondernemen geen enkele actie om hen neer te schieten. Deze domme inschatten is voor de twee vertrouwers op de HEERE juist een teken dat de HEERE ­inderdaad de overwinning gaat realiseren.
En voor de filistijnen het goed en wel beseffen zijn Jonathan en zijn wapendrager boven en maaien in een korte tijd twintig man de eeuwigheid in. Is dat een overwinning? De getallen van de legers van de vijand zitten ons nog vers in het geheugen: tienduizenden en nog eens tienduizenden! Twintig gesneuvelden? Wat gaat dat voorstellen?
De actie is misschien niet heel groot, maar de psychische impact is enorm. Jonathan is de enige met een zwaard, zo zagen we eerder (samen met zijn vader Saul). Wat droeg zijn wapendrager dan? Een boog en een pijlkoker? Heel veel kan het niet hebben voorgesteld. Maar als Jonathan de eerste heeft neergemaaid, grijpt de wapendrager het zwaard van de overwonnen soldaat en begint er zelf ook lustig op los te steken. Zijn generaal sabelt ze neer, hij steekt ze dood. Dat is voor de filistijnen nog eens extra vernederend. Ze worden niet in één klap gedood, maar ze zien met eigen ogen hun onmacht tegenover deze zoon van de boerenkoning, die over een onstuibare kracht beschikt. En voor ze zich kunnen afvragen wat die kracht precies is (toverkracht of Gods kracht?) worden ze stuk voor stuk gedood.
Het besef dat deze kleine actie zo onstuibaar succesvol blijkt, doet hen op de vlucht slaan! Let nog even op die massa vijanden: misschien wel een half miljoen! En twintig van hen sneuvelen, waardoor ze alle moed verliezen. Vers 15 zegt het zo: “En er was een beving in het leger, op het veld en onder het ganse volk; de bezetting en de ­verdervers beefden ook zelven; ja, het land werd beroerd, want het was een beving Gods.” Ze ervaren de angst die hen zo plotseling demotiveert als een beving van God, de God van Israël! Hoe juist was dat?!
Tenslotte zoomt de tekst nog in op de plek waar deze slag plaatsvond: “omtrent in de helft eens bunders, zijnde een juk ossen land.” Die uitdrukking ‘een juk ossen land’ betekent: een stuk land dat twee ossen met een ploeg in één dag kunnen ploegen. Een betrekkelijk klein gebied, zeggen de Kanttekeningen, waar Jonathan en zijn wapendrager gemakkelijk door de te hulp gekomen vijanden hadden kunnen worden omsingeld. Maar omdat God zijn kinderen en knechten beschermt, gebeurt dat niet.
Bij de verklaring van ‘Oude sporen’ las ik: hoewel dit een klein gebied is, waarop deze actie plaatsvond, is het ook een nieuw begin. Een span ossen kon er zijn werk weer gaan beginnen en het land kon weer gebruikt worden waarvoor het bedoeld was. Mooie gedacht; Gods bevrijding heeft altijd het element van herschepping in zich.
Wat zou er door die wapendrager zijn gegaan? Dit moet nieuw voor hem geweest zijn. En… dit had hij van koning Saul nog nooit gezien. Met Jonathan op avontuur gaan is een belevenis! En zo totaal anders dan in het angsthazenkamp van de passieve Israëlieten en koning Saul! Die wapendrager moet toch wel het verschil zijn gaan zien tussen Saul, die zonder God zijn strategie uitzette en diens zoon Jonathan, zijn heer, die zijn ‘gewone’ militaire acties van alle dag altijd in nauw contact met de HEERE uitvoert.
Een al eerder gestelde vraag, maar iets gewijzigd: wat ziet jouw ‘wapendrager’ dankzij jou van God? Wat leert hij of zij over de HEERE van jouw doen en laten? Is dat een rare vraag?
Morgen is het Heilig Avondmaal; vorige week in de preek van de voorbereidingsdienst stelde de dominee: als je aangaat leg je daarmee getuigenis af van jouw relatie met de HEERE. Maar als je afblijft leg je evenzeer in het midden van de gemeente van Jezus Christus ­getuigenis af van jouw relatie met de HEERE! Niet uit een of ander automatisme om dan maar aan te gaan allemaal, maar juist op het scherpst van de snede: welk getuigenis leg jij af naar anderen, met je doen én je laten?