De fan van de muzikant - III
Alzo kwam David tot Saul en hij stond voor zijn aangezicht;en hij beminde hem zeer en hij werd zijn wapendrager.
1 Samuël 16 : 21
Hoe ging dat ook alweer met David en dat harpspelen? De verhalen die ik mij nog herinner tekenden David als die kleine herdersjongen die op zijn harp speelde. Sommige verhalen lieten hem alleen halen als Saul weer in een dip zat, anderen lieten hem wel aan het hof wonen, maar… hij was enkel en alleen harpspeler. De enige vraag die je nog zou kunnen hebben is: wie moest er nu voor de schapen zorgen? Moest vader Isaï dat nu gaan doen of toch een van die andere broers? Wat deden die andere broers eigenlijk? Als ze hem voor de schapen lieten zorgen, waar vulden zij dan hun dagen mee?
Laten we vooraf vaststellen dat het oorlog was. Oorlog met de Filistijnen. En de oudere broers dienden in het leger van Saul. Dat zal in het volgende hoofdstuk wel blijken. Maar David… was hij wel die lieve kleine herdersjongen?
Als Saul aan zijn knechten vraagt om te zoeken naar een man die goed kan spelen (waarop?), heeft één van de knechten al direct een goed voorstel: “Zie, ik heb gezien een zoon van Isaï, den Bethlehemiet, die spelen kan, en hij is een dapper held en een krijgsman en verstandig in zaken en een schoon man; en de HEERE is met hem.” Die lieve herdersjongen was deze man opgevallen. Het mooiste dat hij noemt is ‘de HEERE is met hem’. Moet je eens even op je in laten werken. Dat is weliswaar het laatste dat deze knecht tegen Saul zegt, maar dat is blijkbaar van doorslaggevend belang! Immers, de hofhouding heeft wel door dat die ‘dip’ waarin Saul zich regelmatig bevindt, wordt veroorzaakt door een boze geest. Een boze geest van God. De Kanttekeningen spreken over ‘melancholie’, sombere depressiviteit. In onze dagen wordt dat niet persé in een vakje geplaatst waarop staat ‘boze geest van God’. Dat is een psychische gemoedstoestand die “zich kenmerkt door een verdrietige kijk op het verleden of een onvervuld verlangen”. Nou, dat laatste past ook wel bij Saul!
Daarnaast wordt David – en dat beeld kom ik nauwelijks in een kinderbijbel tegen – door deze knecht uitgeschilderd als heldhaftig, onverschrokken in militaire zaken en ‘verstandig in zaken’. Dat laatste moet vooral worden opgevat als ‘welsprekend’. Het poëtische gen dat David bezit, zal daar zeker toe hebben bijgedragen.
Saul laat deze jongen halen “die bij de schapen is”. Blijkbaar wist hij dat David een schaapherder was. Niet direct een positie die past bij het hofleven. Maar… als David voor Sauls troon staat, is Saul direct onder de indruk. Dat moet vooral te maken hebben met Davids voorkomen, zijn uiterlijk.
Direct wordt gecommuniceerd met vader Isaï dat David aan het hof blijft. Als argument wordt gegeven: David heeft genade in mijn ogen gevonden. Hij mocht die herdersjongen wel. Nou, jongen.
Ik moet mijn beeld van David ook hierin bijstellen: hij was een dapper man, niet voor een kleintje vervaard. In het volgende hoofdstuk zal David tegen Saul vertellen: “Uw knecht weidde de schapen zijns vaders, en er kwam een leeuw en een beer, en nam een schaap van de kudde weg. En ik ging uit hem na, en ik sloeg hem, en redde het uit zijn mond; toen hij tegen mij opstond, zo vatte ik hem bij zijn baard, en sloeg hem, en doodde hem. Uw knecht heeft zo den leeuw als den beer geslagen…” Kleine David, speel op je harp? Pas maar op! Hij draait je zo je nek om!
Vergeet niet dat Saul een grote vent is, die met kop en schouders boven de mensen uitstak. Die heeft het niet zo snel op kleine jochies. Saul was onder de indruk van Samuël; dat had deels te maken met diens onberekenbare macht, omdat God met hem was. Maar Samuël was ook geen kleine jongen. Hij hakte in het vorige hoofdstuk Agag met een paar klappen in stukken. Misschien dat die distantie jegens Samuël wel heeft meegewogen in Sauls affectie jegens David. Een soort balans in zijn geestelijke onbalans.
En laten we eerlijk zijn: David heeft zijn waarde bewezen. Dat lezen we in het laatste vers van dit hoofdstuk: “En het geschiedde als de (boze) geest Gods over Saul was, zo nam David de harp en hij speelde met zijn hand; dat was voor Saul een verademing, en het werd beter met hem en de boze geest week van hem.” Het musiceren van David is voor Saul een ‘verademing’. We lezen dat David ‘met zijn hand’ speelde; hij tokkelde op zijn harp. Maar is het teveel gezegd als we veronderstellen dat hij ook zal hebben gezongen? Het kan haast niet anders. Muziek werkt helend, maar David heeft ook de kracht van het woord bij de muziek ervaren. Hij uitte er zijn innerlijk in, wanneer hij psalmen maakte tot eer van God. En David nam zelden een blad voor de mond. Het kan haast niet anders – zeker als iedereen de psychose van Saul duidt als een kwade geest van God – of David heeft naast de muziek ook de tekst van zijn lied ingezet. Zingen jaagt de duivel op de vlucht.
Dat moet Jonathan ook hebben gehoord en meegemaakt. Hier raakte hij van onder de indruk. Misschien dat hij zelf niet zo mooi kon zingen en wellicht ook niet zo muzikaal was. Maar hij heeft gezien dat dit een machtiger wapen is dan het zwaard, de speer of de boog. Hiermee jaag je niet alleen de vijand, maar zelfs de satan op de vlucht! Zou er ergens aan het hof nog zo’n figuur zijn geweest, waarmee Jonathan zich geestelijk een wist? Ik vermoed daarom dat de woorden die David zong, Jonathan hebben geraakt. Het riep herkenning op en over enige tijd lezen we dat hun zielen zich verbonden hebben.
Nog één aspect uit de dagtekst is onbesproken gebleven. David is wapendrager bij Saul geworden. Jammer dat de Kanttekeningen er niet verder op ingaan. Is de huidige wapendrager van Saul ontslagen? Had Saul nog geen wapendrager? Jonathan had er in ieder geval wél een; en wát een team was dat! Was Saul jaloers?
Toen ik googelde op deze tekst, vond ik een merkwaardige site, van Rens Kopmels, die de tekst ánders interpreteert. Er staan namelijk nogal vaak ‘hij’ en ‘zijn’; maar wie is wie? Kopmels zegt: “Alzo kwam David tot Saul en hij [David] stond voor zijn [Saul] aangezicht; en hij [David] beminde hem [Saul] zeer en hij [David] werd zijn [Saul] wapendrager.” Dan is het dus David die Saul bemint… Gods kind dat affectie heeft met dit verbondskind dat erbuiten staat. Dat is een mooie gedachte. Kopmels legt er de vinger bij dat David zich nooit wilde ontdoen van Saul; terwijl het andersom wel zo was! Daar zit het grote verschil tussen Gods kinderen en de kinderen van de duisternis.
Maar terug naar die wapendrager… In een bijbelstudie van ‘Oude Sporen’ las ik toch weer: “Dan staat er geschreven dat Saul veel van hem hield (vs. 21). David genoot zoveel vertrouwen van de kant van Saul, dat hij zijn wapendrager werd. Hij bleef in de dienst van Saul; en zodra de boze geest over Saul kwam, nam hij de citer en speelde. Het citerspel schonk Saul verlichting: hij voelde zich beter, omdat de boze geest van hem week (vs. 22-23). Sauls liefde was gebaseerd op Davids citerspel, dat ervoor zorgde dat hij zich beter voelde en de boze geest van hem week.” Maar wanneer David populairder wordt dan Saul, onder het volk, slaat die liefde om in nietsontziende haat!
Wapendrager… het is de vertrouweling, de rechterhand en de man die zorgt dat de heer de handen vrij heeft om succesvol te handelen. Een dienende taak, niet zonder gevaar. Saul ziet in David niet alleen soelaas voor zijn psychoses, maar hij ziet in hem ook voordeel in de oorlogen. David is meer dan een wapen- of muziekinstrumentendrager! Hij is zijn mascotte, waarmee hij God claimt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten