woensdag 29 november 2017

Opklimmen tot de vijand, voor Gods aangezicht

De zoon van de boerenkoning - XI

Jónathan nu zeide: Zie, wij zullen overgaan tot die mannen,
en wij zullen ons aan hen ontdekken.
Indien zij aldus tot ons zeggen: Staat stil totdat wij aan ulieden komen, zo zullen wij blijven staan aan onze plaats, en tot hen niet opklimmen.
Maar zeggen zij aldus: Klimt tot ons op; zo zullen wij opklimmen, want de HEERE heeft hen in onze hand gegeven; en dit zal ons een teken zijn.
1 Samuël 14 : 8-10

Jonathans wapendrager had gezegd dat hij zijn heer onvoorwaardelijk zou volgen. Dat waren grote en stoere woorden. Ze worden nu op de proef gesteld, want Jonathan voegt de daad bij het woord: hij gaat de vijand tegemoet. Hij klimt die oergevaarlijke weg omhoog en is zo uiterst kwetsbaar voor zijn vijand.

Is dat nu niet een beetje riskant en onverantwoord? Ik lees helemaal niet dat Jonathan de dingen eerst overlegd met de HEERE! Hij gaat zomaar, zo lijkt het. Nou, het is waar dat we niets lezen over een of ander gebed tot God, maar hij weet zich wel afhankelijk van de HEERE. Ooit zei de HEERE tot vader Abraham: “Wandel voor Mijn aangezicht en wees oprecht”. Geen mooie woorden, Abraham, maar laat met je daden zien dat je wéét dat Ik je zie. En laat aan je hele houding zien, zowel aan de wereld als aan Mij, dat wát je doet geheel gericht is op mij. Als Jonathan ook zo leefde – en het heeft er alles van weg – dan kunnen we ook zijn volgende woorden plaatsen!

Die andere bekende richter ‘verzocht’ God met een schapenvacht: Gideon. Hij wilde zeker weten dat de HEERE met hem was. De afspraak die Jonathan maakt lijkt hier veel op. Dit is geen verzoeken van God in negatieve zin, maar God vragen door een teken de weg te wijzen.
“Kom,” zegt Jonathan, “wij zullen opklimmen naar die filistijnen en ons duidelijk laten zien. En let dan goed op wat er gaat gebeuren, wapendrager! God zal ons de weg wijzen, vanuit de reactie van de vijand. Als zij zeggen: ‘Hé, wat moet dat daar?! Staan blijven, wij zullen wel eens even naar jullie toe komen om je een lesje te leren’, dan weten we dat God niet wil dat we verder gaan. Dan zullen we God gehoorzamen en Hem niet verzoeken. Maar… als ze zeggen: ‘Hé, angsthazen, klim maar op, als je durft!’, dan dagen ze ten diepste de HEERE uit… Dán weten we dat de HEERE ze al in onze hand heeft gegeven, nog vóór wij één vinger naar hen hebben kunnen uitsteken.” Met die woorden gaf hij al op voorhand de eer van de overwinning aan de HEERE Zelf!

Opklimmen tot… Jaren later zou Jonathans vriend en zwager David een prachtige psalm dichten: “Wie zal klimmen op den berg des HEEREN, en wie zal staan in de plaats Zijner heiligheid? Die rein van handen, en zuiver van hart is, die zijn ziel niet opheft tot ijdelheid, en die niet bedriegelijk zweert; die zal den zegen ontvangen van den HEERE, en gerechtigheid van den God zijns heils. Dat is het geslacht dergenen, die naar Hem vragen, die Uw aangezicht zoeken, dat is Jakob! Sela.” (Psalm 24 : 3-6)
Dat zijn woorden die Jonathan ook had kunnen dichten. Hij voelde zich niet waardig om zomaar tot God op te klimmen. Niet lichtzinnig, maar weloverwogen. Hij kende zijn plaats, als zoon van de koning, onder God. Hij wist dat God het hart aanzag. En in dat hart was een verlangen dat Gods volk weer op de HEERE zou vertrouwen. Dat het niet zijn angstige vader zou volgen, maar dat het Gods Geest zou ervaren en kloeke daden zou doen ter ere van God Zelf. In deze zaken is Gods eer in het geding. En daarom is het niet onverantwoord om tot de vijanden van God op te klimmen.
Maar dat teken, dat Jonathan ten diepste met God afspreekt, had ook anders uit kunnen pakken. God had ook dat andere kunnen laten gebeuren. Dan had Jonathan geen ‘grote daden’ kunnen laten zien en had hij zijn durf en dapperheid niet kunnen tonen. Was het hem dan ook goed geweest? Ja, daar getuigt zijn antwoord ook van. En zijn wapendrager heeft het goed kunnen horen. Die wapendrager diende een legeraanvoerder, die onvoorwaardelijk de God van het Verbond gehoorzaamde.
Je bent gezegend als je zo’n predikant in je gemeente hebt. Als je zulke ambtsdragers hebt, die gaan in de kracht van God, maar die ook stil kunnen zijn en super geconcentreerd letten op wat de HEERE doet. Geen mystiek en mistig toneelstuk, maar ­transparant voor de hele gemeente. Je wordt als ­‘wapendragers’ meegenomen in een intenste vriendschap met God, waarin je ziet en merkt dat Hij het voor het zeggen heeft in het leven van de gemeente.

Opklimmen tot de vijand… alleen als de HEERE voorop gaat. Maar áls Hij ook gaat, dan ga je onvoorwaardelijk mee. Dan is de overwinning al behaald, nog voor de strijd begonnen is. Wie is hier de grote Overwinnaar? David vroeg het zich ook al af: “Heft uw hoofden op, gij poorten, ja, heft op, gij eeuwige deuren! opdat de Koning der ere inga! Wie is Hij, deze Koning der ere? De HEERE der heirscharen, Die is de Koning der ere. Sela.” Of, zoals David in Psalm 60 zingt: “Maar nu hebt Gij dengenen, die U vrezen, een banier gegeven, om die op te werpen, vanwege de waarheid. Wie zal mij voeren in een vaste stad? […] Zult Gij het niet zijn, o God! Die ons verstoten hadt, en niet uittoogt, o God! met onze heirkrachten? Geef Gij ons hulp uit de benauwdheid, want ‘s mensen heil is ijdelheid. In God zullen wij kloeke daden doen, en Hij zal onze wederpartijders vertreden.”

zondag 26 november 2017

Wie laat jij zien hoe machtig de HEERE is?

De zoon van de boerenkoning - X

Jónathan nu zeide tot den jongen die zijn wapenen droeg:
Kom en laat ons tot de bezetting dezer onbesnedenen overgaan;
misschien zal de HEERE voor ons werken; want bij den HEERE is geen verhindering om te verlossen door velen of door weinigen.
1 Samuël 14 : 6



Je zult wapendrager bij Jonathan zijn. Wat heb je dan een machtig werkgever! Je moet niet voor een kleintje vervaard zijn, maar het is één groot avontuur mét God! Geweldig!
Moet je nog even terug lezen, een paar verzen: vader Saul zit met een legertje van 600 man angstig weggescholen in de spelonken aan een ene kant van de Filistijnen. En Ahia, de oomzegger van Ikabod (Ken je hem nog? Hij werd geboren toen zijn vader de ark had meegenomen naar het oorlogsveld van de Filistijnen en daar sneuvelde; zijn moeder liet het leven bij de geboorte; en zijn opa Eli brak zijn neg; alles op 1 dag!. Hij werd dus als wees geboren haast!) was hogepriester (hij droeg de borstlap), maar onbereikbaar voor Saul en zijn leger. Hoe symbolisch: er zat een onoverbrugbare kloof tussen God en Saul.  Een uitzichtloze situatie!

Maar daar gaat Jonathan. Hij maakt zich los van zijn eigen leger (zou hij dat nog wel gehad hebben?) en trekt er met zijn wapendrager op uit. De priester weet het niet en de koning evenmin. Hij kan het niet over zijn hart verkrijgen om niets te doen en angstig te gaan zitten koekeloeren naar de Filistijnen, wat die gaan doen. Stel dat je de wapendrager, het maatje, bent van zo’n aanvoerder, die niet kan stilzitten en passief gaan zitten zijn! Er is namelijk nood, de vijand lijkt een makkie te hebben en… dat zou een blamage voor de God van het verbond zijn!

Als ze een opening hebben gevonden tussen de legers van de Filistijnen, zoeken ze naar een plek om dichterbij te komen. Tussen twee steenklippen bevinden zich de legers en die klippen hebben namen: Bozez en Séne. Het zijn een soort Yin- en Yang-achtige ­namen:  Bozez of Boses betekent ‘witter dan wit’ en Séne betekent ‘doornachtig’, gerelateerd aan het woord ‘senah’ dat wordt gebruikt voor de brandende braambos, uit het verhaal met Mozes. Juist een klip met doornstruiken en diepzwarte bramen. Zwart en wit dus!

Jonathan vindt – en hier blijkt ook zijn strategisch inzicht – een doorgang, om dichterbij te komen. Aanvankelijk wordt er nog gesproken over ‘overgaan naar’ het legerkamp van de Filistijnen, maar uit het vervolg blijkt wel degelijk dat ze ‘omhoog klauteren’. Jonathan kiest dus de meest kwetsbare weg. Het is vele malen gevaarlijker om verticaal, omhoog te klimmen naar een vijand, dan hem recht over land, horizontaal, aan te vallen. Jonathan kiest onverschrokken deze kwetsbare weg. En zijn wapendrager? Hij zal voor de Filistijnen fungeren als schietschijf…Gaat hij dat echt doen? Ja, in het volgende vers zegt hij tegen Jonathan: “Doe al wat in uw hart is; wend u, zie, ik ben met u, naar uw hart.”

Ongelofelijk toch? Maar in heel deze situatie kijken we ook Jonathan direct in zijn hart. Die wapendrager had er alle reden voor om Jonathan zo onverschrokken te volgen. Luister maar: “Kom en laat ons tot de bezetting dezer onbesnedenen overgaan; misschien zal de HEERE voor ons werken; want bij den HEERE is geen verhindering om te verlossen door velen of door weinigen.” Jonathan zegt hier vier belangrijke dingen.

Allereerst noemt hij die Filistijnen ‘onbesnedenen’. Dat is niet zozeer een scheldwoord, maar meer een aanduiding voor mensen die geen verbond met God hebben, of eigenlijk: met wie God geen ­verbond heeft gesloten. Jonathan verheft zicht niet boven hen, ­krachtens het verbond, maar hij pleit op het verbond dat God sloot en ziet er ook de grote rijkdom van. Hij brengt de rijkdom van het verbond in praktijk. En dat zal altijd Gods eer bedoelen!

Vervolgens gebruikt hij het woord ‘misschien’. Hij stelt zich afhankelijk aan de HEERE op. Hij erkent Hem als souverein, hoewel hij zelf een zoon van de souvereine koning is. Het militaire verkenningsplan dat Jonathan maakt, bakent hij af tussen Gods vrije wil: misschien zal de HEERE voor ons werken. Hij stelt ook ijkpunten in, die moeten gaan duidelijk maken wat Gods wil in deze is.

Hij stelt ook vast dat bij God niets onmogelijk is. Hij looft, terwijl hij in een uiterst gevaarlijke situatie zit, de HEERE om Zijn majesteit, macht en heerlijkheid. Met mijn God dring ik door benden en spring ik over muren, zo zou later David zingen. Jonathan houdt het voor mogelijk, zonder een riskant leven te leiden. Je zult van zo’n generaal de wapendrager zijn! Dan ben je gezegend!

Tenslotte kwalificeert Jonathan die almacht van God en laat daarmee zien waar zijn geloof op gegrond is. Hij zegt dat God niet alleen almachtig is en van grote legers gebruik maakt, maar dat Hij ook een overwinning kan geven met zeer weinigen. En daarom is er hoop van de wapendrager en Jonathan. Ging voorvader Ehud er alleen op uit, Jonathan neemt zijn wapendrager mee. En eerlijk, dat is toch mooier. Als je iemand aan je hand meeneemt en hem of haar Gods grote majesteit laat zien. Je neemt hem of haar mee om iets te zien en te proeven van Wie de HEERE voor jou is. Dat is eigenlijk zaaien met een enorme kans op vrucht! Vrucht voor de HEERE. In de gemeente zitten heel wat van zulke wapendragers, die wachten op zulke voortrekkers. Is er voor jou werk aan de winkel?

zaterdag 18 november 2017

Jonathans eigen weg met God

De zoon van de boerenkoning - IX


Het geschiedde nu op een dag, dat Jónathan, de zoon van Saul,
tot den jongen die zijn wapenen droeg, zeide: Kom en laat ons tot de bezetting der Filistijnen overgaan, welke aan gene zijde is;
doch hij gaf het zijn vader niet te kennen.
1 Samuël 14 : 1


Allereest wil ik insteken met de laatste woorden van dit vers: Jonathan gaf het zijn vader niet te kennen. De Kanttekeningen tekenen hier is schrijnends bij aan: “Vermoedelijk omdat hij vreesde dat zijn vader hem hiertoe geen verlof zou gegeven hebben.” Waarom doet hij dit en waarom zou Saul hem dit verboden hebben. Daarover laten de Kanttekenaren ons in het ongewisse, niettemin zijn het veelzeggende woorden!

Daarnet nog had hij erbij gestaan, doen zijn vader door Samuël terecht is gewezen. Is het Samuël die deze woorden heeft geschreven? Kende hij Jonathan tot in het hart? Jonathan is niet het stille, ingetogen en bedachtzame godvrezende jongetje. We moeten hier toch het beeld van een dappere, het gevaar niet schuwende, soldaat voor ons hebben. Net als dat aangepaste beeld dat we van dat ‘lieve jongetje bij de schapen’, David, hebben. Dat ‘lieve jongetje’ was een man die een leeuw te lijf ging en een beer wegknuppelde bij de schapen. Dat is net zo’n dappere kerel als die ‘herdertjes die bij nachte lagen’!

Jonathan was van boerenzoon een dappere strijder geworden met visie op strategie, krijgskunst en met als doel de overwinning. Al moet worden gezegd dat hij in Gibea met zijn familie ook al tot de verdedigers van de stad behoorde! Hij ging de vijanden van zijn volk niet uit te weg, omdat ze vijanden waren van zijn HEERE en God! Neem dat eens mee!
Een houding die zuivere motieven kent, maar niet altijd ­begrepen wordt in het midden van de gemeente. Ook door zijn vader liet hij zich niet beperken, hoewel hij zich gebonden wist aan het gebod van de HEERE: “Eert uw vader en uw moeder…” Daarmee eerde hij ook God, Die boven hem en boven alles stond.
‘Tot de bezetting van de vijand overgaan’ betekent ‘het gevaar ­opzoeken’. Zou zijn vader het hem verboden hebben, omdat hij zuinig was op zijn zoon? Dat zou een positief beeld van Saul geven. Of zou zijn vader het verbieden, omdat hij dan één van zijn twee zwaarden moest missen? Dat zou Saul gelijkstellen aan de bange Israëlieten die zich liever verstopten dan dat zij weerstond wilden bieden aan de vijanden.
Jonathan wist ook niet wat het effect van zijn actie zou zijn. We zullen echter wel zien, dat hij weloverwogen en tactische te werkt gaat. Hij stort zich niet zomaar blindelings in het gevaar. En daarmee verzoekt hij dus ook de HEERE niet.
Uit alles wat we lezen in deze geschiedenis in de Bijbel krijgen we wel het idee dat Jonathan niet lijdzaam wil afkijken hoe het zal misgaan met het volk van de HEERE. Hij wil met een daad ook een voorbeeld geven aan het volk. Als twee zwaarden genoeg zijn, als twee strijders voldoende zijn om de vijand te slaan, dan moet dat moed geven aan de anderen. De HEERE is met mij… wat zal een nietig (ook een nietig filistijns) mens mij doen? Later zou zijn vriend David een lied maken, dat wij kennen als Psalm 18:
“Want met U loop ik door een bende,
en met mijn God spring ik over een muur.
Gij hebt mijn voetstap ruim gemaakt onder mij,
en mijn enkelen hebben niet gewankeld.
Ik vervolgde mijn vijanden, en trof hen aan; en ik keerde niet weder,
totdat ik hen verdaan had.
Ik doorstak hen, dat zij niet weder konden opstaan;
zij vielen onder mijn voeten.
Want Gij omgorddet mij met kracht ten strijde;
Gij deedt onder mij nederbukken, die tegen mij opstonden.
En Gij gaaft mij den nek mijner vijanden, en mijn haters, die vernielde ik.
Zij riepen, maar er was geen verlosser; tot den HEERE,
maar Hij antwoordde hun niet.
Toen vergruisde ik hen als stof voor den wind;
ik ruimde hen weg als slijk der straten.
Gij hebt mij uitgeholpen van de twisten des volks;
Gij hebt mij gesteld tot een hoofd der heidenen;
het volk, dat ik niet kende, heeft mij gediend.
Vreemden zijn vervallen, en hebben gesidderd uit hun sloten.
De HEERE leeft, en geloofd zij mijn Rotssteen,
en verhoogd zij de God mijns heils!
De God, Die mij volkomen wraak geeft, en de volken onder mij brengt;
Die mij uithelpt van mijn vijanden;
ja, Gij verhoogt mij boven degenen, die tegen mij opstaan;
Gij redt mij van den man des gewelds.
Daarom zal ik U, o HEERE! loven onder de heidenen;
en Uw Naam zal ik psalmzingen;
Die de verlossingen Zijns konings groot maakt, en goedertierenheid doet aan Zijn gezalfde, aan David en aan zijn zaad tot in eeuwigheid.”

Zou hij daarom zijn opgestaan? Omdat hij zag dat de gezalfde, zijn vader Saul, niet serieus werd genomen, en dat daardoor de HEERE niet aan Zijn eer kwam? Immers, als wij ons hoofd in de schoot leggen en de dingen laten gebeuren, die afbreuk doen aan de HEERE, dan werken wij in zekere zin mee aan de overwinning van Satan op Gods volk. Daar moet je toch eens goed over nadenken, als er dingen misgaan, juist binnen de kerk!

Geen smid en geen zwaard onder Gods volk

De zoon van de boerenkoning - VIII


En het geschiedde ten dage des strijds, dat er geen zwaard noch spies gevonden werd in de hand van het ganse volk dat bij Saul en bij Jónathan was; doch bij Saul en bij Jónathan, zijn zoon, werden zij gevonden.
Samuël 13 : 22



Voordat het verhaal begint over de oorlog tussen de Israëlieten en de Filistijnen, wordt er even een pas op de plaats gemaakt. De schrijver van het Bijbelboek (en dus de Heilige Geest) wil ons eerst iets laten zien dat impact heeft op de strijd: er is geen smid!
Je zou zeggen, nou en? Maar in die dagen maakte de smid je landbouwgereedschap, maar hij droeg ook zorg voor de kwaliteit van je wapens. De overheersing van de Filistijnen had tot gevolg dat het beroep van smid verboden was en daarmee raakten zij het hart van de verdediging van het volk! Landbouwgereedschap men laten repareren of vervaardigen door filistijnse smeden. Die vroegen natuurlijk dik geld voor dat werk. Het creëren van productschaarste zorgt voor hogere prijzen!
Dit fenomeen kende de Israëlieten… zo vermoordden de egyptenaren alle joodse jongetjes. En wat dacht je van Richteren 1, waarin twee stammen strijden tegen de kanaänieten en dan de koning, Adoni-bezek, vangen en doen met hem, zoals hij met zijn overwonnen koningen had gedaan: de duimen van zijn handen en voeten afhakken. Daardoor werden die overwonnen weerloos, kwetsbaar en afhankelijk. En dat zagen we ook in 1 Samuël 11, waar Nahas, de Ammoniet bralde: “Dat ik u allen het rechteroog uitsteke…”, waardoor de boogschutters niet meer hun werk konden doen en de strijders geen diepte meer zagen! Venijnig slim.
Het legertje van Saul is nog eens enorm uitgedund tot 600 man! Zo werd een overwinning onmogelijk. Maar… daarbij ontbreken de wapens. Dit moet al een aantal jaren aan de gang zijn geweest, want je kunt niet in een paar dagen de smeden verwijderen uit een land, en dan ook zo’n effect hebben dat er geen zwaard meer in het land is!

Maar let op! Er zijn twee zwaarden: bij Saul en bij zijn zoon Jonathan. Twee zwaarden… waar ken ik dat van? Enkele minuten voor het moment van de worsteling in Gethsémané praat Jezus met Zijn jongeren over de vervolgingen en ontberingen die zullen komen ­vanwege Zijn Naam. “Maar nu, wie een buidel heeft, die neme hem, desgelijks ook een male; en die geen heeft, die verkope zijn kleed, en kope een zwaard.”Het is een merkwaardige tekst die velen al hoofdbrekens gekost heeft. En met name twee verzen verder, roept het vragen op, nadat Jezus heeft gezegd dat in Hem de profetiën moeten worden volbracht en dat ook die profetie in vervulling moet gaan waarin staat dat Hij met de misdadigers ‘gerekend’ wordt: “En zij zeiden: Heere! zie hier twee zwaarden. En Hij zeide tot hen: Het is genoeg.” Twee zwaarden… Zou Hij aan de geschiedenis van vandaag hebben gedacht? Twee zwaarden… het is genoeg. Teveel misschien zelfs. Nou, zo keek Saul er op zich niet tegenaan, maar blijkbaar zijn zoon Jonathan wel! Dat zal blijken.

Nog een aspect wil ik hier doorgeven, van www.oudesporen.nl (op pagina 143-144): “Een smid is iemand die wapens kan maken, waarvan anderen gebruik kunnen maken. In geestelijke zin is een smid een ­broeder die ons kan leren hoe we met het Woord van God als een wapen moeten omgaan. Een smid is iemand die ons onderwijst over Gods gedachten om daarmee de vijand te verslaan. Als dit alles afwezig is, zal ons geloof niet kunnen toenemen, maar worden we een prooi van de vijand.
Dit is listig bedacht door de Filistijnen. Hierdoor voorkomen zij niet alleen dat Israël oorlogswapens vervaardigt, maar ze maken Israël ook van hen afhankelijk zelfs voor de landbouwwerktuigen. De Israëlieten moeten zich bij de Filistijnen melden om hun gereedschap dat bij de landbouw moet worden gebruikt, gebruiksklaar te maken. Voor de bewezen diensten rekenen de Filistijnen hun prijs.
Voor het gebruik van de ploeg, de bijl en de sikkel, allemaal middelen waarmee het land wordt bewerkt om aan voedsel te komen, is Gods volk afhankelijk van de vijand. De geestelijke les is duidelijk als we bedenken dat de Filistijnen een beeld zijn van naamchristenen ofwel christenen zonder Christus. Wat voor voedsel geeft een Christusloze christenheid aan haar leden? Wat een ellende als we overgeleverd zijn aan naam­christenen voor ons geestelijke voedsel. Wat een ellende als we ­overgeleverd zijn aan verstandelijke redeneringen om de Bijbel te begrijpen.
Het is tragisch als Gods volk afhankelijk is van de Filistijnen voor de opbrengst van de vrucht van het land dat God Zijn volk heeft beloofd en gegeven. Door de tactiek van de Filistijnen is er bij niemand van het volk een wapen te vinden (vgl. Ri 5:8). Zonder zwaard, om de tegenstander vlakbij te doden, en zonder speer, om de vijand op afstand te doden, kan het volk geen enkele tegenstand bieden. De afwezigheid van deze wapens maakt het volk een weerloze prooi voor de vijand.”

zondag 12 november 2017

Handelen uit angst brengt ­levensgrote schade


De zoon van de boerenkoning - VII


Toen zeide Samuël tot Saul: Gij hebt zottelijk gedaan; gij hebt het gebod van den HEERE, uw God, niet gehouden, dat Hij u geboden heeft; want de HEERE zou nu uw rijk over Israël bevestigd hebben tot in eeuwigheid. Maar nu zal uw rijk niet bestaan. De HEERE heeft Zich een man gezocht naar Zijn hart, en de HEERE heeft hem geboden een voorganger te zijn over Zijn volk, omdat gij niet gehouden hebt, wat u de HEERE geboden had.
1 Samuël 13 : 13-14


We hebben nu al zes hoofdstukken stilgestaan bij deze geschiedenis, maar … waar is God? Jonathan komt eigenlijk maar spaarzaam om de hoek kijken, maar waar is God Zelf? Wel, dat vroeg Saul zich ook af. Ik vraag me nog steeds af hoe die band tussen Jonathan en zijn vader moet zijn geweest… Die moet toch iets bij zijn vader gemist hebben?

Het eerste dat Saul zich afvroeg was: Waar blijft Samuël?! Het is al de zevende dag en hij is er nog niet. Uit angst is hij zelf maar aan de slag gegaan en heeft laten offeren op eigen bevel. Uit angst. Saul zegt er zelf over: “Omdat ik zag, dat zich het volk van mij verstrooide, en gij op den bestemden tijd der dagen niet kwaamt, en de Filistijnen te Michmas vergaderd waren, zo zeide ik: Nu zullen de Filistijnen tot mij afkomen te Gilgal, en ik heb het aangezicht des HEEREN niet ernstelijk aangebeden, zo dwong ik mijzelven, en heb brandoffer geofferd.”
Hoe groot huichelaar kun je zijn. Hij zegt gewenste en braaf-klinkende dingen, maar het snijdt geen hout. Samuël noemt het zot!

De afspraak om in Gilgal samen te komen en zeven dagen op Gods boodschap te wachten (want het was niet alleen een offerfeest) was dus een heilige opdracht. Het lijkt er toch sterk op dat dit een afspraak van God met Saul was, dat zodra er nood was, hij naar Gilgal zou gaan en zou wachten op Samuël, die het Woord van de HEERE zou spreken. De gang naar Gilgal was voor Sauls reputatie dus eigenlijk een afgang, want hij kwam er zelf niet uit. Je mag het dus best een dapper besluit vinden dat hij naar Gilgal ging. Je mag hem ook nog wel prijzen omdat hij wilde wachten. Maar zijn geduld werd op de proef gesteld, mede door de weglopende manschappen.
Waar lag Sauls vertrouwen? Bij het volk of bij de HEERE? Wat het offeren essentieel of een ritueel voor hem? Hij maakte de dienst aan de HEERE tot een toverdienst. Met God aan je kant kon je de Filistijnen overwinnen. Waar heb ik dat eerder gehoord? Het moet Samuël nog helder in zijn herinnering liggen, toen hij nog maar een paar jaar in Silo was, gebeurde er ook zo iets: de zonen van Eli hadden zomaar de ark meegenomen. Dat betekende ook dat zij het Heilige der Heilige hadden ontheiligd. Maar … God was al vertrokken! De houten kist met bladgoud bood geen soulaas! Samuël moet verdriet van die twee zonen van Eli hebben gehad. Maar nu zit hij in dezelfde situatie: ook zijn zonen blijken onbetrouwbare jongens! Het is niet voor niets dat het volk een koning wilde. Dit heeft Samuël ook ­persoonlijk geraakt.

Waar was God in dit alles? Wel, hier was het Woord van de HEERE door de mond van Zijn knecht Samuël en het loog er niet om. Let er even op dat ook Jonathan hier bij stond, waarschijnlijk! Zijn vader werk koning en hij werd kroonprins, maar wel omdat een ander aan de kant werd geschoven: Samuël en zijn zonen. De plek die vader Saul innam, behoorde eigenlijk… eigenlijk aan God Zelf toe!
En wat zegt Samuël daar over Jonathans vader? “Maar nu zal uw rijk niet bestaan. De HEERE heeft Zich een man gezocht naar Zijn hart, en de HEERE heeft hem geboden een voorganger te zijn over Zijn volk…”
Dit raakte ook Jonathan persoonlijk. Zijn vader werd aan de kant geschoven door God, nota bene! Maar dat had ook consequenties voor hemzelf! Deze testcase had het koninkrijk bij Saul kunnen ­bestendigen, maar Saul is gezakt voor zijn geestelijk examen. Hij handelde uit vrees… omdat hij zijn betrouwen stelde op de macht van het getal, van zijn volk. Hij steunde op zijn elite-korps en niet op de HEERE. En dat had direct gevolgen voor Jonathan.

Samuël zien we vanaf de vorige hoofdstukken in een wat nurkse houding zakken. Hij lijkt een zuurpruim te worden die in hoofdstuk 12 toonde hij nog eenmaal dat de HEERE hem direct verhoorde door die donder en regen te geven. Daarmee was het bijgelovige volk direct weer onder zijn ‘macht’. We zien telkens een machtsstrijd tussen de staatkundige macht en de geestelijke macht. Dat moet ergens tussen Saul en Samuël ook hebben gespeeld, lijkt het haast. Bij het vertrek, aan het einde van hoofdstuk 12, drukt Samuël het volk en de koning nog eenmaal op het hart: “Maar indien gij voortaan kwaad doet, zo zult gijlieden, als ook uw koning, omkomen.” Het lijkt haast dat hij de afloop al weet. En hier in hoofdstuk 13 blijkt hij gelijk te krijgen!

De Bijbel zwijgt over Jonathan in dit deel van de geschiedenis, maar dit moet er diep bij hem hebben ingehakt. Er zal iemand de plek van zijn vader gaan innemen, die God Zelf ‘een man naar Mijn hart’ noemt. Ik kan me voorstellen dat Jonathan ook nieuwsgierig is ­geworden hoe zo’n persoon eruit zou zien. Ook zijn eigen plek zal dus worden ingenomen door ‘een man naar Gods hart’. Wat zal het worden? Een rivaal of een geloofsgenoot? De hemel houdt haar adem in bij de reactie die Jonathan zal geven. Maar het duurt even voor de aarde die verneemt. De strijd tegen de Filistijnen wacht eerst nog!

zaterdag 11 november 2017

Als je vader Gods inzettingen naar zijn eigen hand zet

De zoon van de boerenkoning - VI

De Hebreën nu gingen over de Jordaan in het land van Gad en Gilead. Toen Saul nog zelf te Gilgal was, zo kwam al het volk bevende achter hem. En hij vertoefde zeven dagen, tot den tijd, dien Samuël bestemd had. Als Samuël te Gilgal niet opkwam, zo verstrooide het volk van hem. Toen zeide Saul: Brengt tot mij herwaarts een brandoffer, en dankofferen; en hij offerde brandoffer.
1 Samuël 13 ; 7-9


Wat doe je als koning, wanneer je de mensen – die jou als hun leider hebben uitgeroepen – van je weglopen? Even direct een vraag die juist in deze tijd wordt gesteld: wat doe je als je gemeente leegloopt en mensen zich aansluiten bij ‘lichtere kerken of gemeenten’ of evangelische groepen óf zich juist voegen bij heel zware kerken/gemeenten? Wat doe je? Ervaar je het als signaal en reflecteer je het op je eigen gemeente? Is er misschien iets van waar, wat de mensen zeggen? Of is er wat anders dat speelt? En… maak je hier ook beleid op door een duidelijke visie te ontwikkelen die óf een aantal aanpassingen betekent óf aansprekender verwoordt waar je als gemeente voor staat? Doe je niets en zet je je hakken in het zand, of handel je vanuit angst en pas je lukraak maar van alles aan, dan zal het werk je bij de handen afbreken.

Wat doet Saul, als hij ziet dat het bange volk, waarover hij nu al een jaar koning is (hij heeft het volk dus niet echt kunnen opvoeden, zoals de richters altijd deden!)? De dagteksten zoomen vooral in op het gewone volk, dat hier ‘Hebreeën’ wordt genoemd, een naam die Saul hen geeft, zoals de heidenen rondom hen aanspraken; hij vermijdt de naam ‘volk des HEEREN’ of ‘volk van Israël’ (verbondsnaam). Dit zijn niet zozeer de soldaten die bij Saul zijn. Maar je kunt je natuurlijk goed indenken dat die soldaten prima konden rekenen; en dat zij best konden inschatten dat er zo’n tien (!) filistijnse strijdwagens stonden tegenover één joodse soldaat. En dan was er nog een massa voetvolk! Ik heb me onlangs verdiept in de strijd die Richard Leeuwenhart voerde tegen Saladin en zijn moslimbroeders in de Derde Kruistocht, maar dat waren toch nog wel andere machtsverhoudingen.
De overmacht die voor hen stond was onmogelijk groot. En Saul – of hij dat nu voelde of niet – was verantwoordelijk voor het welzijn van alle burgers. Niets doen was eigenlijk geen optie, hoe onmogelijk de strijd ook leek. Daarom moest de HEERE écht wel in actie komen.

Nu heb ik de verklaring van Dächsel gelezen en daar staan een aantal tekst-kritische, maar ook verwarrende, gegevens in. Over getallen die zijn weggevallen in zowel vers 1 (dus dat Saul niet pas 1 jaar (het getal ontbreekt namelijk in de grondtekst) regeert in deze ­geschiedenis, maar al een jaar of 20); en ook de schets van de situatie van deze geschiedenis (hoe dat ging met die legers; en de aantallen strijdwagens die niet kloppen: teveel ten opzichte van het aantal ruiters en meer dan welk volk in de omtrek ook, dus daarom moeten dat slechts 1.000 strijdwagens geweest zijn). Verwarrend en ook dat blijken maar gissingen. Ik laat dat voor wat het is. Iets meer helderheid geeft de verklaring op Oude Sporen.

Maar er wordt bij Dächsel wel een tip gegeven op de vraag waarom Saul juist nu naar Gilgal gaat en daar zeven dagen op Samuël wacht. Had hij overleg met de oude priester/richter gehad? Er wordt door zowel Dächsel als Oude Sporen gewezen naar 1 Samuël 10 : 7-8 waar staat: “En het zal geschieden, als u deze tekenen zullen komen, doe gij, wat uw hand vinden zal, want God zal met u zijn. Gij nu zult voor mijn aangezicht afgaan naar Gilgal, en zie, ik zal tot u afkomen, om brand­offeren te offeren, om te offeren offeranden der dankzegging; zeven dagen zult gij daar beiden (wachten), totdat ik tot u kome, en u bekend make, wat gij doen zult.”
Is dat een afspraak die voor altijd gold? Dus dat – zodra Saul een vraag had aan God – hij dan naar Gilgal moest gaan en een bode naar Samuël moest sturen, waarna hij een week moest wachten(denk ook aan reistijd en gebedstijd)? Het zou kunnen. Het lijkt onmogelijk een link te zijn tussen deze tekst uit hoofdstuk 10 én de tekst van vandaag uit hoofdstuk 13. Want daar zit immers al een bijeenkomst in Gilgal tussen (hoofdstuk 12), nietwaar?

Hoe dan ook, Saul keert terug naar de plaats waar hij als koning is bevestigd in een duidelijk verbond aan de HEERE. Geen slechte plek om naar terug te keren. En dat Samuël ook naar deze plek komt is een goed teken. Maar de naderende troepen, die vanuit het land van de Filistijnen zijn gerecruteerd en gemobiliseerd, boezemen ook de dappersten van de elite-troepen van Saul angst in. Eén dag wachten kan nog wel, twee dagen ook nog wel, maar wanneer de afgesproken zevende dag aanbreekt (een magische dag die hen ook herinnert aan de geschiedenis bij Jericho) daalt het vertrouwen van zowel het volk als Saul tot een absoluut dieptepunt. De een na de ander kiest eieren voor zijn geld en op deze manier blijft er niets over van het legertje van Saul. In dit alles vernemen we niets van Jonathan, maar hij was erbij.

Het wachten op Samuël duurt te lang. Saul durft niet aan de strijd te beginnen zonder gebed en offers (denk ook eens aan hoe je je dagelijks werk of je examens/tentamens begint!). Hij voelt wel aan dat hij geen schijn van kans maakt met zijn handje vol strijders. Er moet wel een wonder gebeuren, dus hij moet God op de een of andere manier gunstig stemmen. Er staat niet dat Saul zelf offert; goed ­mogelijk dat hij een priester sommeert om te offeren. Maar toch is het Saul die het moment bepaalt; hij zet Gods regels naar zijn hand.

vrijdag 10 november 2017

Waar is God op Wie je bouwde?

De zoon van de boerenkoning - V

En de Filistijnen werden verzameld om te strijden tegen Israël, dertigduizend wagens en zesduizend ruiters en volk in menigte als het zand dat aan den oever der zee is; en zij togen op en legerden zich te Michmas, tegen het oosten van Beth-Aven. Toen de mannen van Israël zagen dat zij in nood waren (want het volk was benauwd), zo verborg zich het volk in de spelonken en in de doornbossen en in de steenklippen en in de vestingen en in de putten.
1 Samuël 13 : 5-6


Daar had je het al! Wat heeft Jonathan gedaan? Het legertje van Saul, opgeteld bij dat van Jonathan, bestaat uit 3.000 soldaten. Maar de Filistijnen halen alles uit de kast! Het tienvoudige, maar dan aan strijdwagens: 30.000! En dan nog 6.000 ruiters te paard. Die duizenden waren nog te tellen, maar het voetvolk, wat Saul en Jonathan dus ook hadden, was ontelbaar veel: zoveel als het zand dat aan de oever van de zee ligt. Een soldatenmassa stroomt richting Michmas, de plek waar Saul met zijn 2.000 mannen zit. Je kunt je levendig indenken dat het volk in de omtrek doodsangsten uitstond. Immers, die onafzienbare massa Filistijnen zal niet keurig netjes over de strak geasfalteerde wegen zijn gereden, in een bescheiden tempo. Ze zullen ook niet keurig overal zijn afgebleven. Er perst zich een onstuitbare oorlogs-massa door de dorpjes en steden richting Michmas, een streek vlakbij Sauls geboorteplek.

En geloof maar dat ze niet op bedevaart waren naar de plek waar Saul geboren was, zoals men wel doet en deed naar de geboorte­steden en -dorpen van de pausen. Nee, ze hebben ontdekt waar het hart Israël klopt en dat willen ze koste wat het kost (en de kosten zijn bepaald niet gespaard!) doden.
In de tijd van de richters bezielde de Heilige Geest een man uit het volk, die opstond en de vijand te lijf ging. Een illustratief voorbeeld is Simson, die het liefst zulke acties in zijn eentje deed. Maar ook Gideon en voorvader Ehud waren zulke helden. Onverschrokken gingen ze:

Ik bouw op U
mijn Schild en mijn Verlosser
niet eenzaam ga ik op de vijand aan;
sterk in uw kracht gerust in uw bescherming
ik bouw op U en ga in Uwe naam.

En Saul? En Jonathan? Hoogst waarschijnlijk hebben ze geen contact meer met elkaar kunnen leggen. Dus het gaat te ver om te stellen dat Jonathan zijn vader kon observeren. Maar het volk, die 2.000 man, heeft dat wel! Het volk uit de dorpen en steden rondom vluchtte weg in de holen en de spelonken in de omtrek.
Waar Jonathan het volgende couplet misschien nog heeft kunnen aanheffen, daar zakt Saul ineen van angst:

Gelovend ga ik eigen zwakheid voelen
en telkens meer moet ik Uw kracht verstaan.
Toch rijst in mij een lied van overwinning
ik bouw op U en ga in Uwe naam

Overwinning? Saul is ten einde raad! Waar is de Heilige Geest van God? Waar is de bezieling van een man, die het volk in Gods Naam aanvoert. Die de oorlogen des Heeren voert? Elk op een heuvel, Saul en Jonathan, kijken de dood in de ogen. In het kamp van Saul is de totale waanzin ingeslagen.
Hoe uitzinnig moet je zijn om in een put te springen? De ­Filistijnen gieten de put met brandende pek vol en je smeult levend de dood in! Heel expliciet leggen de Kanttekeningen de vinger erbij: “Te weten de krijgslieden der Israëlieten, die bij Saul waren.” Heel duidelijk maken ze onderscheid tussen Saul en Jonathan! Vanaf die andere heuveltop hoor ik heel voorzichtig een lied:

Ik bouw op U
mijn Schild en mijn Verlosser
Gij voert de strijd, de huld’ is U gewijd
(In ’t laatste uur zal ’k zegevierend ingaan
in rust met U die mij hebt voortgeleid.)

Wat een machtige woorden, vind je niet? Maar kijkend naar de ­geschiedenis ontstaat er een beklemmend gevoel. Vader en zoon… maar wat een wereld van verschil. Het staat er niet direct met zoveel woorden, maar deze werkelijkheid gaat wel schuil achter deze ­‘geschiedenis’. Het vervolg van deze strijd en geschiedenis zal dat uitwijzen!

donderdag 9 november 2017

Alles voor de eer van je vader

De zoon van de boerenkoning - IV

Doch Jónathan sloeg de bezetting der Filistijnen die te Geba was, hetwelk de Filistijnen hoorden. Daarom blies Saul met de bazuin in het ganse land, zeggende: Laat het de Hebreeën horen. Toen hoorde het ganse Israël zeggen: Saul heeft de bezetting der Filistijnen geslagen en ook is Israël stinkende geworden bij de Filistijnen. Toen werd het volk samengeroepen achter Saul naar Gilgal.
1 Samuël 13 : 3-4


Er komen in deze twee verzen drie negatieve karaktertrekken boven: de houding van Saul, de houding van het volk en de houding van de Filistijnen. Vers 3 begint met een stoere mededeling dat Jonathan de bezetting door de Filistijnen verslaat. Nou, er staat ‘sloeg’ dus dat is nog niet persé ‘versloeg’. Je zou het kunnen zien als het peuren in een mieren- of (erger nog) wespennest! Je weet dat ze furieus zullen reageren als je dat doet. Dus… wat ga je doen, als we woest zoemend op je af stormen? Daar moet je vooraf over nadenken! Zou Jonathan dat hebben gedaan? En waar heeft hij strategisch leren denken?

De zoon van de boer, is nu de zoon van de koning! En hij blijkt al direct een aanvoerder van de elite-troepen van zijn vader te zijn. Ook over Saul kun je zo je vragen hebben: waar heeft hij zijn opleiding om te regeren en legers aan te voeren genoten? Waar heeft hij geleerd, wat voordien God Zelf deed: Zijn volk de overwinning geven? Want, ja, Saul moet nu op gaan knappen wat het volk niet meer overlaat aan de HEERE: veiligheid bieden aan de stammen Israëls en weerstand bieden tegen de vijanden rondom. Israël zonder God is ten dode opgeschreven! Dus er rust nogal een taak op Saul. En daarmee is ook Jonathan in een gevaarlijke positie gekomen.
We lezen niet dat Jonathan de HEERE gebeden heeft, voordat hij de strijd begon, maar met enige voorzichtigheid mag je daar wel vanuit gaan.

Geba… het is niet hetzelfde als Gibea, al betekent dat woord eveneens ‘heuvel’. Het ligt zo’n 5 kilometer van Gibea, de woonplaats van Saul en zijn familie. En vlakbij Michmas, waar Saul zich ophoudt, blijkens het vorige vers. Het hoofdstuk begint rommelig. Je moet even doorlezen om te ontdekken dat er dus oorlog is. Of moeten we het duiden als een guerilla-strijd. Korte, felle invallen, om angst in te boezemen bij Israël. Beloerden de Filistijnen het leger van Saul, en kwam Jonathan hen op het spoor en viel hij ze van achteren aan, om daarmee zijn vader te helpen. Het blijft erg onduidelijk wat er nu precies gebeurt.

Feit is dat Jonathan met zijn duizend strijders de Filistijnen – net als dat wespennest – venijnig peurt en een gevoelige slag toebrengt. Het woord ‘slaan’ kan dus wel ‘verwoesten’ betekenen, maar dat blijkt het vanuit het vervolg niet te zijn geweest. Het woord is ook te ­vertalen door ‘verwonden’, ‘getroffen worden’, ‘een slag krijgen’ of gewoon ‘aangevallen worden’. Jonathan heeft een gevoelige klap toegebracht aan de Filistijnen en nu zijn ze razend.
Deze klap is echter geen impuls voor overwinningsgezang en het ontketenen van een verpletterende overwinningsstrijd, maar het lijkt erop dat Saul zich is naar geschrokken. Hij is meer de man van de complottheoriën. Hij blaast zich krankzinnig op zijn bazuin om contact te leggen met het leger én het volk. Hij voorziet dat de Filistijnen in blinde razernij als een ongeleid projectiel tekeer zullen gaan in de omgeving. Geen enkele lof voor Jonathan of voor de HEERE. Want, ga er maar vanuit de Jonathan de Filistijnen een gevoelige klap heeft gegeven. Hij moet iets in zijn genen hebben van zijn dappere opa Kis.
Jonathan heeft ‘slechts’ duizend man bij zich. Maar het is juist Saul, met zijn tweeduizend strijders, die een boodschap rondbazuint aan de Hebreeën (let op die aartsvaderlijke benaming van het volk Israël!). En die boodschap wordt mondeling overgebracht, zó dat Jonathans naam geheel verdwijnt. Dit is het uiteindelijke verhaal: Saul heeft de Filistijnen geslagen…

En ook uit het vervolg van de boodschap wordt duidelijk dat Saul niet zijn verantwoordelijkheid neemt, maar paniekvoetbal pleegt: “Israël is stinkend geworden bij de Filistijnen”. Wat betekent dat? Dat ze zich gehaat hebben gemaakt bij de Filistijnen. Je zou zeggen: dat is toch mooi? Laat Saul nu eens de Filistijnen angst in boezemen! Maar als hij dat zou rondbazuinen, dan zouden in korte tijd de echte details helder worden: Jonathan heeft de Filistijnen een gevoelige klap ­toegebracht. Het is voor de koning, Saul, een vernedering dat niet hij maar zijn zoon de overwinning heeft behaald (of althans de effectieve strategische actie heeft ondernomen, onafhankelijk van zijn vader)! Die Filistijnen zouden dan, zo moet Saul hebben gedacht, kunnen denken dat de koning niet zoveel voorstelt, maar dat je zijn zoon in de gaten moet blijven houden. En voor je het weet schaart het volk – dat zich van een angsthazerige kant laat zien in deze geschiedenis – zich opeens achter Jonathan. Daarom wekt Saul paniek. En uit het vervolg zat dit nog meer gaan blijken!
Het feit dat Saul zo op zijn bazuin blaast en het volk wakker schudt (eigenlijk ‘te hulp roept’) laat zien dat Saul eigenlijk geen strijd durft te voeren, waarvan hij onzeker is over de afloop. Hij lost dit ‘probleem’ (het is maar de vraag of dit echt een probleem was, of dat Saul met diezelfde knikkende knieën hier staat als toen hij tot koning werd gekozen) niet zelf of; hij komt zijn zoon in nood niet te hulp, maar hij probeert het anderen op te laten lossen.

Ten slotte laten de Filistijnen zich kennen als onberekenbaar, als door een wesp gestoken. Het is maar zeer de vraag of Jonathan echt niet wist hoe hij nu verder moest handelen. Het vermoeden bestaat dat hij strategisch heel goed wist wat hij deed. Later zullen we hem zelfs een actie zien ondernemen met enkel zijn wapendrager bij hem. Dan brengen ze de Filistijnen opnieuw een gevoelige klap toe.

Echter… het komt niet zover dat Jonathan kan laten zien wat hij waard is, al heeft hij alles gedaan voor de eer (en de veiligheid) van zijn vader! De paniek slaat toe en het volk slaat op de vlucht. Zouden ze hebben gemerkt dat dit een strijd zonder God in de spits was? Wat had ik graag de gedachten van Jonathan gelezen. Wat had ik graag gezien en gelezen dat hij daar midden op die heuvel op zijn knieën viel en zijn handen ophief naar de hemel, in een roep om de Verlosser! Ik lees het niet, maar houd het toch voor mogelijk. Die heuvel en de Verlosser hebben altijd wel iets met elkaar gehad! Later zou de ­Verlosser de stilte zoeken en zich terugtrekken op de heuvel om Zijn Vader te zoeken in het gebed. En Jonathans latere hartsvriend zou eenzelfde houding kennen…
Om nog even terug te komen op die Verlosser: Die heeft echt alles gedaan voor de eer van Zijn Vader!

dinsdag 7 november 2017

De betekenis van de Filistijnen voor Saul en voor Jonathan

De zoon van de boerenkoning - III

Doch Jónathan sloeg de bezetting der Filistijnen die te Geba was, hetwelk de Filistijnen hoorden.
Daarom blies Saul met de bazuin in het ganse land, zeggende: Laat het de Hebreeën horen.
1 Samuël 13 : 3

Nog éénmaal maken we een stap terug in de tijd. In het vorige hoofdstuk heeft Samuël het volk bij elkaar geroepen in Gilgal. Hij heeft hen nogmaals geconfronteerd met de foute keuze die zij hebben gedaan, door een koning te willen en daarmee de HEERE te negeren.
Het is een heel merkwaardig hoofdstuk. Samuël legt ongevraagd een soort verantwoording af van zijn leven. Hij is overduidelijk niet blij met de keuze van het volk. Maar de HEERE heeft hem niettemin opgedragen niet te blijven steken in negatieve gedachten. Hij moet het volk ook laten horen dat de HEERE deze ongerechtigheid wil vergeven en Zijn volk blijft Zijn volk! Maar dat heeft wel een consequentie: zij worden opgeroepen om Hem te blijven gehoorzamen.
Het volk knikt en beaamt. Maar het komt er nogal gemakkelijk uit. En als woorden niet meer binnendringen, gaat Samuël over tot daden. Hij laat merken dat, wanneer ze met hun koning de HEERE verlaten, zij ook van hem geen voorbidding meer moeten verwachten. Het is de vraag of de HEERE dat goed vond. Weliswaar antwoordde de HEERE direct op Samuël roep om regen en donder. Dus…
Dat maakt een enorme impact op het volk. En als ik mijn iet vergis ook op Jonathan, al wordt hij daar niet met name genoemd. Lees de laatste verzen eens aandachtig: “20 Toen zeide Samuël tot het volk: Vreest niet, gij hebt al dit kwaad gedaan; doch wijkt niet van achter den HEERE af, maar dient den HEERE met uw ganse hart. 21 En wijkt niet af; want gij zoudt de ijdelheden na volgen, die niet bevorderlijk zijn, noch verlossen, want zij zijn ijdelheden. 22 Want de HEERE zal Zijn volk niet verlaten, om Zijns groten Naams wil, dewijl het den HEERE beliefd heeft, ulieden Zich tot een volk te maken. 23 Wat ook mij aangaat, het zij verre van mij, dat ik tegen den HEERE zou zondigen, dat ik zou aflaten voor ulieden te bidden; maar ik zal u den goeden en rechten weg leren. 24 Vreest slechts den HEERE, en dient Hem trouwelijk met uw ganse hart; want ziet, hoe grote dingen Hij bij ulieden gedaan heeft! 25 Maar indien gij voortaan kwaad doet, zo zult gijlieden, als ook uw koning, omkomen.
Drie dingen vallen op: Samuël zet in met het Evangelie van Gods trouw en genade; gekoppeld aan de verplichting van het volk om de HEERE van ganser harte te dienen! Het tweede dat opvalt is dat Samuël belooft om voor het volk te blijven bidden én hij belooft het de rechte weg te blijven wijzen. De voorbidder, die het volk vreesde te verliezen, zal hij blijven voor hen! Maar voor het volk achterover gaat leunene, klinken er die dreigende woorden, het derde dat opvalt: het volk zal mét haar koning ten onder gaan, als verder gaan op de weg bij de HEERE vandaan.
De vraag die direct boven komt bij de tekst van vandaag is: wat betekenen die Filistijnen voor Saul en voor Jonathan? Als de HEERE Zijn hulp en bescherming belooft – we zitten nog maar één jaar na het vorige hoofdstuk! – wat zeggen die vijanden dan vandaag? Waarom zijn ze er? Geeft God hen over in de hand van de Filistijnen, omdat zij Hem verlaten hebben óf om hun geloof op de proef te stellen?
Dat moet voor Jonathan ook een vraag zijn geweest. Juist hij moet er dit afgelopen jaar al zijn achtergekomen dat Saul niet met zijn hele hart de HEERE diende!
We gaan nog even twee hoofdstukken terug, waar Samuël in vers 25 dit doet: hij “nu sprak tot het volk het recht des koninkrijks, en schreef het in een boek, en leide het voor het aangezicht des HEEREN.” Hoe kwam Francine Rivers er nu bij om dat boek in Jonathans handen  te leggen en er hem de opdracht bij te geven om zijn vader daar dagelijks uit voor te lezen? Dan moet je nog eens even terug gaan naar Deuteronomium 17, waar Mozes al allerlei zaken vertelt over de koning die ooit zal komen (en dat gaat dus bij Saul in vervulling). Lees vers 18: “Voorts zal het geschieden, als hij op den stoel zijns koninkrijks zal zitten, zo zal hij zich een dubbel van deze wet afschrijven in een boek, uit hetgeen dat voor het aangezicht der Levitische priesters is.” En kijk vervolgens naar de Kanttekeningen: “hij zal het wetboek dat bij de priesters berust, laten halen en daaruit een kopie overschrijven of laten overschrijven.” Het mooiste zou zijn als Saul dat zelf deed; deze ­opdracht van God aan Mozes móet Samuël hier in de praktijk hebben gebracht! En Jonathan moet dat een mooie taak hebben gevonden. Maar… het is alleszins aannemelijk dat hij al rap merkte dat zijn vader geen structuur in zijn ‘stille tijd’ kon krijgen en het al gauw teveel moeite vond!
Dat Jonathan nu ten strijde moet trekken moet een teken aan de wand zijn voor hem, zo is te vrezen. In dit alles gehoorzaamt hij zijn vader, maar we zien hem hier al gescheiden optrekken van zijn vader! En dat is niet alleen een strategische keuze. Je krijgt eerder het gevoel dat Saul in het wilde weg iets onderneemt, en dat Jonathan eigenlijk de leiding heeft.
Het het meest aangrijpende bewijs voor deze veronderstellingen van hiervoor zit nog in het feit dat het volk bang is en wegkruipt. Een houding die Saul later opnieuw zal overnemen!

zondag 5 november 2017

Thuisbasis Gibea

De zoon van de boerenkoning - II


…en duizend waren er bij Jónathan te Gíbea Benjamins;
en het overige des volks liet hij gaan, een iegelijk naar zijn tent.

1 Samuël 13 : 2b
Heb je ook altijd het idee gehad dat Saul in Jeruzalem koning was? Dat hij verkozen was tot koning en toen het paleis in Jeruzalem betrok? Nou, dat is de eerste jaren zeker niet het geval geweest. Sterker nog, Saul was aanvankelijk helemaal niet zo gewild bij het volk. Ja, het is waar dat men juichte toen Samuël hem aan het volk voorstelde.

Aan het einde van 1 Samuël 10 lezen we: “Toen zeide Samuël tot het ganse volk: Ziet gij, dien de HEERE verkoren heeft? Want gelijk hij, is er niemand onder het ganse volk. Toen juichte het ganse volk, en zij zeiden: de koning leve! Samuël nu sprak tot het volk het recht des koninkrijks, en schreef het in een boek, en leide het voor het aangezicht des HEEREN. Toen liet Samuël het ganse volk gaan, elk naar zijn huis.”
Dat boek gebruikt Francine Rivers in haar boek ‘The Prince’ en laat het Jonathan bewaren. Hij moet er elke dat uit voorlezen voor zijn vader. En dat dagelijkse stukje ‘stille tijd’ blijkt na verloop van tijd ook een splijtzwam tussen vader en zoon te worden.


Direct nadat Samuël het volk heet laten gaan, zien we Saul ook gaan… naar zijn paleis in Jeruzalem? “Saul ging ook naar zijn huis te Gibea, en van het heir gingen met hem, welker hart God geroerd had…” Het blijkt bijelkaar een leger van maar liefst 3.000 mannen te zijn geweest, dat met Saul meeging naar zijn ­geboortestad Gibea. Waar ze die manschappen allemaal lieten, blijft een raadsel. Was er in Gibea misschien een burcht die nu werd bevolkt door de elitetroepen van Saul, de nieuwe koning? Een soort kazerne? Of werd die toen ­gebouwd en zou je kunnen zeggen dat Gibea aanvankelijk de hofstad van het land werd? Geen idee; het zou goed mogelijk kunnen zijn.


Eén vers verder blijkt dat er ook waren die Saul niet mochten: “Doch de kinderen Belials zeiden: Wat zou ons deze verlossen? en zij verachtten hem, en brachten hem geen geschenk.” Neem nog even die Saul die zich verstopte achter de bagage in gedachten. Samuël heeft hem nu aan het volk laten zien en uitgeroepen dat dit de man was die God had uitgekozen voor het volk! Wat moet dat met Saul hebben gedaan? En wat deed dat met Jonathan, die daar hoort dat zijn vader door God Persoonlijk is uitgekozen! Zal hij zijn vader goed gekend hebben? En zal hij ook diens schaduwkanten al opgemerkt hebben? Hoe zal hij dan deze bijeenkomst hebben ervaren?!
Hoe zal Saul reageren op deze verachting van die groep ­mensen? “Doch hij was als doof.” Zou Jonathan die houding hebben herkend als passend bij zijn vader? Ik probeer er achter te komen of Saul al een dubbelhartig man was vóórdat hij koning werd. Maar veel wordt daarover nog niet duidelijk.

In hoofdstuk 11 gaan we zien van welk volk Saul nu koning is geworden. Hijzelf is weer – zo lijkt het althans – overgegaan tot de orde van de dag. Hij is zijn boerenwerk weer gaan doen. Was hem niet duidelijk wat hij nu moest doen? Of zag hij zijn koningschap alleen maar als een soort ‘nieuwe richter’? De zonen van Samuël waren afgeschreven door hun zondige en corrupte manier van handelen. Zag Saul zich nu als hun vervanger? Dan snap ik waarom hij gewoon zijn boerenstiel is blijven uitoefenen. Mocht er dan iemand zijn die een rechtzaak had, dan zou hij die behandelen. Maar God had blijkbaar toch wat anders voor ogen!


Want in hoofdstuk 11 komen er mensen uit Jabes in Gilead, aan de overkant van de Jordaan. Koning Nahas belegerde hun stad en dreigde hen uit te roeien. Ze zouden het leven behouden, maar wel met een forse prijs: hun rechterogen zouden worden uitgestoken. Ze vragen respijt om hulp te vragen bij de andere stammen en – en dat is toch merkwaardig – Nahas staat dat verzoek toe. De mannen van Jabes rennen direct richting Gibea om Saul te hulp te roepen. En dan vindt die daadkrachtige handeling plaats: Saul is diep verontwaardigd over dat voorstel van Nahas en hij roept het hele volk om achter hem te komen en Nahas te verslaan. Hij slacht zijn eigen koeien en dreigt zo met de koeien van het volk te doen, als ze niet gehoorzamen. We lezen in vers 6 “Toen werd de Geest Gods vaardig over Saul”! Vrijwel zeker is Jonathan ook hiervan getuige geweest. Hij ziet de verandering bij zijn vader en dat moet iets met hem hebben gedaan. God was dus bij machte om zijn vader te veranderen en bezit van hem te nemen. Overigens vandaag ook een vraag of je dat voor mogelijk houdt!

Saul verdeelde het volk in drie groepen (net als in de tekst van vandaag) en verslaat de Ammonieten van Nahas. Er bleven er geen twee bij elkaar! Samuël was ook aanwezig bij de veldslag. En het volk zegt na afloop van de strijd tegen hem: “Waar zijn die mannen (die Belialsmannen) die zeiden ‘an me nooit-niet dat Saul over ons zal regeren!’. Breng ze hier dan slaan we ze dood!” En dan moet je eens opletten wat Saul dan heel stellig zegt: “Er zal te dezen dage geen man gedood worden, want de HEERE heeft heden een verlossing in Israël gedaan.” Hij geeft God de eer van de overwinning. En dat moet Jonathan goed hebben gedaan!

Vervolgens riep Samuël het volk samen in Gilgal om Saul nog een keer duidelijk tot koning uit te roepen en een verbond met de HEERE te maken door aan Hem te offeren. Daarover straks.
Het is even belangrijk de afgelopen gebeurtenissen allemaal even kort in herinnering te roepen, om duidelijk te maken wat ­Jonathan al heeft meegemaakt, vóórdat we hem in 1 Samuël 13 voor het eerst genoemd zien worden. Dat is niet mals!

zaterdag 4 november 2017

Van agrariër in Benjamin tot generaal en prins van Israël

De zoon van de boerenkoning - I


Saul was één jaar in zijn regering geweest, en het tweede jaar regeerde hij over Israël. Toen verkoos zich Saul drieduizend mannen uit Israël; en er waren er bij Saul tweeduizend te Michmas en op het gebergte van Bethel, en duizend waren er bij Jónathan te Gíbea Benjamins; en het overige des volks liet hij gaan, een iegelijk naar zijn tent.1 Samuël 13 : 1-2

De eerste keer dat de Jonathan in de Bijbel tegenkomen is tijdens een oorlog tegen de Filistijnen. Hij is naast de koning de belangrijkste generaal. Je zou haast vergeten dat deze kroonprins (hoewel daar misschien nog nooit over nagedacht was op dat moment) vroeger gewoon een boeren jongen in het stamgebied van Benjamin was. Hij werkte als oudste zoon bij zijn vader op de boerderij; en opa Kis was ook nog betrokken bij dat bedrijf.

Over opa Kis lezen we interessante dingen, zonder dat die ook geestelijk interessant zijn (dat moeten we er wel goed bij beseffen!): “Er was nu een man van Benjamin, wiens naam was Kis, een zoon van Abíël (Ner), den zoon van Zeror, den zoon van Bechorath, den zoon van Afíah, den zoon eens mans van Jemini, een dapper held” (1 Samuël 9 : 1). Jonathans opa was een dapper held; een man in de lijn van Ehud, zou je misschien kunnen zeggen (zie het vorige hoofdstuk).

En dan zal Jonathans vader, Saul, ook wel uit dat hout gesneden zijn, denk je niet? Saul heb ik altijd als een woeste vechtersbaas gezien. Maar lees eens wat er een vers verder staat: “Die had een zoon wiens naam was Saul, een jongeling en schoon, ja, er was geen schoner man dan hij onder de kinderen Israëls; van zijn schouders en opwaarts was hij hoger dan al het volk” (1 Samuël 9 : 2). Saul was een knappe verschijning, die echt opviel. Niet het type vechtersbaas of noeste boerenarbeider dat je zou verwachten. Of het moest zijn dat hij daarin leek op Davids latere zoon Absalom. Maar dergelijke Adonissen zijn meestal geen strategen, geen Richard Leeuwenharts. Het was niet zijn woeste en eigenzinnige optreden dat indruk bij de meisjes maakte, maar juist zijn indrukmakende gaafheid en die lichaamsgaafheid ging ook nog gepaard met een imposante lichaamslengte. Sauls vrouw, Ahinoam (haar naam betekent, hoe interessant, ‘mijn broer is liefelijkheid’) had het getroffen, zou je zeggen. Als ik Francine Rivers moet geloven, dan is dat juist niet zo. En misschien duidde zij dat woord ‘liefelijkheid’ wel ánders dan het ‘schone’ dat bij Saul hoorde. Er charmant uitzien is nog niet hetzelfde als liefdevol met je verbonden zijn!

Jonathan had het boeren vak geleerd van zijn vader (en opa) en in meer dan één opzicht keek hij tegen zijn vader op. Saul was immers een boom van een kerel? Maar ook vermoed ik dat hij iets van die schoonheid heeft geërfd van zijn vader en dat de affiniteit met rein- en schoonheid, met ‘er goed uitzien’ een van de clicks met David is geweest, over wie ook ergelijke dingen staan geschreven. Sauls was, getuige de geciteerde tekst, een uitzonderlijk knappe verschijning, zoals je er geen tweede in Israël zou vinden!
Dat samenwerken van Jonathan met zijn vader en opa bleef zo tot de dag dat er ezelinnen kwijt raakten. Saul wordt dan op pad gestuurd, met een knecht (‘zijn jongen’ betekent niet dat Jonathan met hem meeging, trouwens!).

Jonathan heeft het allemaal meegemaakt, dat mysterieuze met zijn vader, die terugkwam met de ezelinnen en naar zalfolie rook; het gerucht dat hij geprofeteerd had. En later ook de verkiezing tot koning over Israël. Dat was trouwens ook wat bijzonders! Francine Rivers romantiseert daarover, maar er zit wel een aardige gedacht in: dat Benjamin wordt gekozen om te gaan regeren over alle stammen; ook over Juda! Waar was Gods belofte nou? Psalm 68 zingt daarover:
Looft God in Zijn gemeent’ alom,
Den Heer’, gij, die in ‘t heiligdom,
Als Isrels kroost, moogt naadren,
Hoe vrolijk gaan de stammen op
Naar Sions godgewijden top,
Met Isrels achtb’re vaadren!
De vorsten van elk huisgezin,
Zij trekken aan: hier Benjamin;
Schoon klein, hij mocht regeren;
Daar Judas stam, die glorie won;

Ginds Nafthali en Zebulon,
Om God, hun Koning, t’ eren.
En ja, Juda zou het uiteindelijk gaan overnemen. Maar daar was op dit moment nog helemaal niets van te zien. De zonen van Samuël hadden er een zooitje van gemaakt, het volk dreigde uiteen te vallen. De zonde had het volk zwak gemaakt, en de Filistijnen hadden er een makkie aan! Als Samuël het gezin van Kis, die dappere strijder,  moet kiezen dan snapt hij het wel. Maar hij wist al dat het Saul uiteindelijk zou worden… een boom van een kerel, misschien toen zelfs nog wel wat verlegen (immers hij verstopte zich achter de bagage in Mizpa), maar niet direct en persoon die Samuël zou uitgekozen hebben. Toch is het volk direct onder de indruk van zijn verschijning. En dat moet ook Jonathan iets hebben gedaan! God had zijn vader uitgekozen om Zijn plaatsvervanger op aarde te zijn en Zijn volk te leiden en regeren. In de dagtekst is Jonathan zijn grootste generaal, al na één regeringsjaar van Saul! Dat belooft wat!

vrijdag 3 november 2017

Verborgen verleden

De komende bijbelstudieserie over Jonathan wil ik bundelen tot een ebook.

Introductie

Ner nu gewon Kis, en Kis gewon Saul, en Saul gewon Jónathan en Malchi-Sua en Abinádab en Esbáäl. En Jónathans zoon was Merib-baäl, en Merib-baäl gewon Micha.1 Kronieken 8 : 33-34

Het programma ‘Verborgen Verleden’ zit altijd weer vol interessante verhalen over verre verledens. Telkens zoekt men naar bepaalde karaktertrekken in het verleden, die in het heden herkenbaar zijn.
In deze serie over Jonathan, de zoon van koning Saul en de beste vriend van de latere koning David, begin ik bij zijn afkomst. Je hebt vast wel een bepaald beeld van Jonathan, hoewel hij best in de schaduw blijft van zowel zijn vader als zijn zwager. Van Jonathan kun je zeggen dat hij een onverschrokken en dapper aanvoerder was. Hier in het eerste boek van de Kronieken zien we dat hij een benjaminiet was. Zijn verre voorvader, de richter Ehud, was de achterkleinzoon van stam­vader Benjamin. Een onverschrokken en dapper krijger. Het zou misschien al een aardig beeld geven van Jonathans voorgeslacht, als we die stamboom eens uitpluisden, maar we doen het niet. Ik vermoed dat Francine Rivers dat in haar boek ‘De Prins’ al enigermate heeft gedaan. Zij tekent opa Kis en zijn clan als driftig en opruïend volk. Hij wordt als het ware afgezet tegen de moeder en opa van Jonathan. Wij gaan dat op zich niet doen, maar toch proberen we diepere lijnen te ontdekken, dan op het eerste gezicht in de Bijbelse verhalen staan opgetekend.

Met de twee verzen van vandaag zetten we een paar markeerpunten neer. We zien de lijn Ner (of Abiël) – Kis – Saul – Jonathan. Die namen kennen we. En we zien dat Jonathan drie (volle) broers had: Malchi-Sua, Abinádab (of Jisvi) en Esbáäl. Die laatste kennen we zo niet, maar zijn naam wordt ook als Isbóseth geschreven en die naam komt ons weer wel heel bekend voor. Zo’n zelfde ‘verschrijving’ komen we ook tegen bij de zoon van Jonathan: Merib-baäl. Als je de Kanttekeningen leest, zie je de verwijzing naar 2 Sam. 9 : 6 en 10. “Hieruit blijkt dat de namen Baäl en Boseth verwisseld worden. Baäl betekent heer of meester, en is een bekende naam van afgoden. Boscheth betekent schaamte, schande (vergelijk Jer. 3 : 24).” Dat is me nogal een verschil! Je zoon naar een afgod noemen met die heers­zuchtige naam ‘Baäl’ of hem de naam ‘schaamte’ geven. Dat laatste lijkt toch meer passend bij de Mefibóseth die we voor Davids latere troon zien liggen, die zich een dode hond noemde.

Naast broers had Jonathan ook twee zussen: Merab en Michal. Het is heel aannemelijk – dat blijkt ook uit het boek ‘Michal’ van Jill Eileen Smith – dat Jonathan en Michal een heel goede band met elkaar hadden. Weliswaar is zij het jongste zusje, maar er is tussen hen iets fijnzinnigs, dat zich ook vertaalt in de link die ze al jong heeft met David. En misschien zegt dat ook wel iets bijzonders over Jonathan zelf, maar daarover later.

Jonathan was de oudste zoon van Saul en Ahinoam. Zijn naam ‘Jehonatan’ betekent “hij die door God is gegeven” of “God heeft gegeven”. En de vraag die al lezend in het boek van Francine Rivers naar voren komt is: wie gaf hem die naam? Zijn vader of zijn moeder? Was Jonathan misschien wel net als David een jongen die sterk op zijn moeder was betrokken en door haar het meest is gevormd? Laten we dat eens in ons achterhoofd houden! Jonathan werd dus beschouwd als een geschenk van Jaweh. En geschenken zijn er om uit te pakken! Laten we dat in deze serie dan doen om er Jaweh in te ontdekken!