De zoon van de boerenkoning - VI
De Hebreën nu gingen over de Jordaan in het land van Gad en Gilead. Toen Saul nog zelf te Gilgal was, zo kwam al het volk bevende achter hem. En hij vertoefde zeven dagen, tot den tijd, dien Samuël bestemd had. Als Samuël te Gilgal niet opkwam, zo verstrooide het volk van hem. Toen zeide Saul: Brengt tot mij herwaarts een brandoffer, en dankofferen; en hij offerde brandoffer.1 Samuël 13 ; 7-9
Wat doe je als koning, wanneer je de mensen – die jou als hun leider hebben uitgeroepen – van je weglopen? Even direct een vraag die juist in deze tijd wordt gesteld: wat doe je als je gemeente leegloopt en mensen zich aansluiten bij ‘lichtere kerken of gemeenten’ of evangelische groepen óf zich juist voegen bij heel zware kerken/gemeenten? Wat doe je? Ervaar je het als signaal en reflecteer je het op je eigen gemeente? Is er misschien iets van waar, wat de mensen zeggen? Of is er wat anders dat speelt? En… maak je hier ook beleid op door een duidelijke visie te ontwikkelen die óf een aantal aanpassingen betekent óf aansprekender verwoordt waar je als gemeente voor staat? Doe je niets en zet je je hakken in het zand, of handel je vanuit angst en pas je lukraak maar van alles aan, dan zal het werk je bij de handen afbreken.
Wat doet Saul, als hij ziet dat het bange volk, waarover hij nu al een jaar koning is (hij heeft het volk dus niet echt kunnen opvoeden, zoals de richters altijd deden!)? De dagteksten zoomen vooral in op het gewone volk, dat hier ‘Hebreeën’ wordt genoemd, een naam die Saul hen geeft, zoals de heidenen rondom hen aanspraken; hij vermijdt de naam ‘volk des HEEREN’ of ‘volk van Israël’ (verbondsnaam). Dit zijn niet zozeer de soldaten die bij Saul zijn. Maar je kunt je natuurlijk goed indenken dat die soldaten prima konden rekenen; en dat zij best konden inschatten dat er zo’n tien (!) filistijnse strijdwagens stonden tegenover één joodse soldaat. En dan was er nog een massa voetvolk! Ik heb me onlangs verdiept in de strijd die Richard Leeuwenhart voerde tegen Saladin en zijn moslimbroeders in de Derde Kruistocht, maar dat waren toch nog wel andere machtsverhoudingen.
De overmacht die voor hen stond was onmogelijk groot. En Saul – of hij dat nu voelde of niet – was verantwoordelijk voor het welzijn van alle burgers. Niets doen was eigenlijk geen optie, hoe onmogelijk de strijd ook leek. Daarom moest de HEERE écht wel in actie komen.
Nu heb ik de verklaring van Dächsel gelezen en daar staan een aantal tekst-kritische, maar ook verwarrende, gegevens in. Over getallen die zijn weggevallen in zowel vers 1 (dus dat Saul niet pas 1 jaar (het getal ontbreekt namelijk in de grondtekst) regeert in deze geschiedenis, maar al een jaar of 20); en ook de schets van de situatie van deze geschiedenis (hoe dat ging met die legers; en de aantallen strijdwagens die niet kloppen: teveel ten opzichte van het aantal ruiters en meer dan welk volk in de omtrek ook, dus daarom moeten dat slechts 1.000 strijdwagens geweest zijn). Verwarrend en ook dat blijken maar gissingen. Ik laat dat voor wat het is. Iets meer helderheid geeft de verklaring op Oude Sporen.
Maar er wordt bij Dächsel wel een tip gegeven op de vraag waarom Saul juist nu naar Gilgal gaat en daar zeven dagen op Samuël wacht. Had hij overleg met de oude priester/richter gehad? Er wordt door zowel Dächsel als Oude Sporen gewezen naar 1 Samuël 10 : 7-8 waar staat: “En het zal geschieden, als u deze tekenen zullen komen, doe gij, wat uw hand vinden zal, want God zal met u zijn. Gij nu zult voor mijn aangezicht afgaan naar Gilgal, en zie, ik zal tot u afkomen, om brandofferen te offeren, om te offeren offeranden der dankzegging; zeven dagen zult gij daar beiden (wachten), totdat ik tot u kome, en u bekend make, wat gij doen zult.”
Is dat een afspraak die voor altijd gold? Dus dat – zodra Saul een vraag had aan God – hij dan naar Gilgal moest gaan en een bode naar Samuël moest sturen, waarna hij een week moest wachten(denk ook aan reistijd en gebedstijd)? Het zou kunnen. Het lijkt onmogelijk een link te zijn tussen deze tekst uit hoofdstuk 10 én de tekst van vandaag uit hoofdstuk 13. Want daar zit immers al een bijeenkomst in Gilgal tussen (hoofdstuk 12), nietwaar?
Hoe dan ook, Saul keert terug naar de plaats waar hij als koning is bevestigd in een duidelijk verbond aan de HEERE. Geen slechte plek om naar terug te keren. En dat Samuël ook naar deze plek komt is een goed teken. Maar de naderende troepen, die vanuit het land van de Filistijnen zijn gerecruteerd en gemobiliseerd, boezemen ook de dappersten van de elite-troepen van Saul angst in. Eén dag wachten kan nog wel, twee dagen ook nog wel, maar wanneer de afgesproken zevende dag aanbreekt (een magische dag die hen ook herinnert aan de geschiedenis bij Jericho) daalt het vertrouwen van zowel het volk als Saul tot een absoluut dieptepunt. De een na de ander kiest eieren voor zijn geld en op deze manier blijft er niets over van het legertje van Saul. In dit alles vernemen we niets van Jonathan, maar hij was erbij.
Het wachten op Samuël duurt te lang. Saul durft niet aan de strijd te beginnen zonder gebed en offers (denk ook eens aan hoe je je dagelijks werk of je examens/tentamens begint!). Hij voelt wel aan dat hij geen schijn van kans maakt met zijn handje vol strijders. Er moet wel een wonder gebeuren, dus hij moet God op de een of andere manier gunstig stemmen. Er staat niet dat Saul zelf offert; goed mogelijk dat hij een priester sommeert om te offeren. Maar toch is het Saul die het moment bepaalt; hij zet Gods regels naar zijn hand.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten