zondag 12 juni 2016

Als je kind er buiten blijkt te staan

Judas, uit 'Icons of the Bible',
gefotografeerd door James C. Lewis
De fotograaf James C. Lewis kon het niet nalaten onder Judas' naam naast 'Disciple' ook de toevoeging 'Betrayer of Jesus Christ' te plaatsen. Ik neem het hem niet kwalijk… iedereen weet precies wie Judas Iskarioth was, wat een Judaskus is en een enkeling zal weten dat er nog een betere was, Judas Jakobi (Thaddeüs in het hebreeuws), in de vriendenkring rond Jezus. Je moet de Yin-Judas (de duistere) duidelijk scheiden van de Yang-Judas (de verlichte), nietwaar? We hebben ons oordeel vrij snel klaar als het over Judas gaat, maar wat zouden onze oordelen doen met de vader en moeder van Judas, als zij ons hoorden praten?

Jaren geleden hoorde ik een meditatie van ds. J.J. Poort over de moordenaar aan het kruis. Jezus sprak: "Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn…" Dominee Poort nam de luisteraars mee naar de moeder van de jongen die door deze man was vermoord. Genade? Voor de moordenaar van mijn kind? Lekker makkelijk zeg, net voor de poorten van de dood. Dat 'effe anders kijken naar zo'n bekende situatie' trof me wel in mijn tienerjaren. Gisteren werd ik door onze dominee gewezen op het boek van ds. H. Veldkamp met de titel 'Dubieuze posten' vanwege mijn vragen over Manasse. Interessant om te lezen hoe deze theoloog ons even anders laat kijken naar bijvoorbeeld de bekering van Manasse. Het is inderdaad maar de vraag of er sprake van een bekering was… de Bijbel zegt er eigenlijk niet echt iets duidelijks over. Wat ik leerde uit dit boek was dat er meerdere kanten aan zo'n verhaal zitten. En met Judas is dat eigenlijk ook. Ik wil me verplaatsen in de vader en moeder van hem en ik probeer te schetsen – in navolging van een bijbelstudie die ik afgelopen seizoen hield over 'Verduiveld gedrag', waarin ik ook Judas beschreef – wat er in hem moet zijn gebeurd rondom zijn afhaken.

"En Judas, die Hem verried, antwoordde en zeide: Ben ik het, Rabbi? 
Hij zeide tot hem: Gij hebt het gezegd."
Mattheüs 26 : 25

Je zult maar zo'n kind hebben

Wat zal er door Simon en zijn vrouw in Kerioth gegaan zijn, toen hen het bericht bereikte dat hun zoon Juda zichzelf van het leven had beroofd? "Juda, gij zijt het," had vader Jacob geroepen. Ze hadden hun zoon naar deze aartsvader vernoemd; hij was een zoon die hen hoop gaf. Toen hij later te kennen gaf dat hij zich had aangesloten bij de groep rond Jezus van Nazareth, had Simon nog even gedacht dat het een van de vele bevrijdingslegertjes was. Verzet tegen de Romeinse overheersers had hij altijd al toegejuicht. Zijn vrouw had bezorgd gekeken, maar toen bleek dat die Nazarener een rabbi was, zonder zwaard en geweld, had het hen enigszins gerustgesteld. Waar kon je kind beter terechtkomen dan aan de voeten van een rabbi?
Toen echter onrustbarende geruchten over die Jezus van Nazareth de ronde deden, als zou Hij de Zoon van God zijn, was de angst weer naar de oppervlakte gekomen. Judas, die stille, super zelfstandige zoon was in een sekte terecht gekomen! En daar hadden ze er al een paar van gehad, de afgelopen tijd. Theudas bijvoorbeeld; of wat dacht je van Judas de Galileër, die een tijdje na hem van zich deed spreken? Ook al een Judas… zou het in de naam zitten? Nee, zij hadden hun zoon toch écht vernoemd naar stamvader Juda… Uit hem zou immers de Messias voortkomen, die een heerser in Israël zou zijn? Wel, heel simpel, dat kon die Jezus van Nazareth (uit Galiléa) nooit zijn! Waar was hun zoon toch in terecht gekomen?
Lange tijd hadden ze niets meer van Judas vernomen. Wel geruchten over die Jezus. Bij tijd en wijle trok Hij met Zijn volgelingen naar de tempel in Jeruzalem. Het leek hen toch wel een trouw volgeling van de wetten van Mozes. Maar die opzienbarende verhalen… die wonderen en die confrontaties met de geestelijke leiders in Jeruzalem.
Een keer hadden ze Judas gespot in Jeruzalem, toen ook Simon en zijn vrouw waren opgegaan naar de tempel voor het Loofhuttenfeest. Ze hadden hem zien staan te midden van een groep, dichtbij die Jezus, Die opeens was begonnen te spreken in het openbaar: "Zo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke. Die in Mij gelooft, gelijkerwijs de Schrift zegt, stromen des levenden waters zullen uit zijn buik vloeien." Er was commotie ontstaan. Hier riep er een: "Dit is de grote Profeet, die Mozes had voorspeld", daar wreef iemand vertwijfeld over zijn baard en mompelde halfluid: "Tja, dit moet haast wel de Christus zijn!" Achter hen hadden verschillenden verontwaardigd gereageerd: "De Christus? Ken jij je Bijbel niet, man? Zegt de Schrift niet, dat de Christus komen zal uit den zade Davids, en van het vlek Bethlehem, waar David was?" Het had Simon en zijn vrouw in verwarring gebracht; een verwarring die hen persoonlijk diep raakte, want hun zoon was erbij betrokken.
En nu was Jezus gekruisigd als een misdadiger. Ook al zo'n raar gebeuren. Niemand kon duidelijk aangeven wat Hij had misdaan. Maar Hij was dood; hoe dan ook. Echter, Hij was niet de enige… hun zoon Juda had zich in een ravijn gestort. Hoe is dat toch mogelijk? Judas! Die zelfstandige denker; ja, hij was onbereikbaar soms en trok zijn eigen pad. Maar ze hadden het nog kunnen accepteren dat hij met die rabbi meeliep, al waren ze wel argwanend over Jezus. Maar dat ook Juda nu zichzelf… Langzaamaan druppelde nieuwe feiten over zijn dood de villa in Kerioth binnen. Hij zou smeergeld hebben aangenomen. Hij zou bij een corruptieschandaal zijn betrokken. Hij zou Jezus hebben verraden. Zat hij in geldnood? Waarom had hij dan nooit bij hen aangeklopt? Zij hadden genoeg geld. Waarom… 
Wat gaat er allemaal door je heen als je kind een strafblad blijkt te hebben, zonder dat je dat hebt geweten en er iets aan had kunnen doen? En nu is het te laat. Voor eeuwig!

Je zult maar bij Jezus horen

Op een van Jezus' eerste tochten naar Jeruzalem was Judas tussen Diens volgelingen een paar oude bekenden tegengekomen. Jezus had ze Zelf geselecteerd, korte tijd daarvoor. Toen Judas aan Hem werd voorgesteld door Johannes Zebedeüszoon had Jezus hem doordringend aangekeken. "Volg Mij… met een volkomen hart", had Hij gezegd en de klank in Zijn woorden was vreemd, dwingend, ja, waarschuwend haast. Waarschuwend? Waarom? Om hem tot een 'ja' te dwingen of…
Judas voelde zich te midden van die onervaren en ongeletterde vissers niet helemaal op zijn gemak, maar met Johannes kon hij gelukkig wel goed opschieten. Die was toch wat meer ontwikkeld, hoewel hij ook visser was. Het was een denker met helder inzicht op politiek en geestelijk terrein. Vooral dat politieke zinde Judas wel. Het zionisten-, of eigenlijk het zelotenbloed, zat hem diep in de aderen. En met die Jezus van Nazareth, Die ook zo bijzonder eigenzinnig Zijn weg ging, leken zijn dromen over een vrije staat eindelijk waarheid te worden. Een staat, waarin Judas een toppositie met een topsalaris zou kunnen verwerven. Het leek hem een opgaande lijn naar een droomcarrière. En dat alles onder een perfecte, godsdienstige dekmantel.
Gaandeweg had hij zich binnen de vriendenkring rond Jezus een vertrouwenspositie verworven. Ze hadden hem bijzondere taken toebedeeld, en hij was er door gevleid: penningmeester. Het moest een dienende taak zijn, maar hij nam zijn functie wel serieus op. Hij gooide geen geld over de balk, want wat je weggaf was je kwijt. Er moest op termijn geïnvesteerd gaan worden en daar was veel geld voor nodig. Veel geld betekende ook veel macht.
Maar na een jaar of twee van afzien en rondzwerven met Jezus begon hij te twijfelen aan de realisatie van die toekomst. Elke Jood had gedreven genen in zijn bloed: gedreven voor de vrijheid van het eigen volk, het Volk van God. Die Romeinse overheersing was een doorn in zijn oog. Maar het leek Jezus hoe langer hoe minder te interesseren. De overheersing waar Hij over sprak, was die van de Joodse leidslieden, die de weg van Zijn Vader – zo noemde Hij dat – overheersten. Hij zette ze neer als vijanden van Zijn Koninkrijk. Vijanden? Judas snapte er niets van. De trots die hem had vervuld – dat hij bij die groep van deze opzienbarende rabbi uit Nazareth behoorde – ebde weg. Stond Jezus dan misschien een ander doel voor ogen? Ook de andere vrienden raakten hoe langer hoe meer in verwarring en dat irriteerde Judas. Sterker nog, Jezus begon over Zijn dood te spreken, als een offer voor de zonde. Waar was hun Leider toch mee bezig? Had Hij een tweede agenda?

Je zult er maar buiten staan

Langzaam maar zeker daalde een gevoel van afkeer in het hart van Judas. Hij begon financiën veilig te stellen, mocht het helemaal mislopen met Jezus. Want dan zou hij, Judas, zijn eigen bevrijdingsplan openbaar maken. Hij zag het al voor zich, hij, Judas, aanvoerder van de nieuwe bevrijdingsbeweging. Af en toe, maar in toenemende mate vaker, drukte hij geld achterover. Hij werd zuinig als er geld moest worden uitgegeven aan de armen. Hij plaatste kritische kanttekeningen als er ruimhartig moest worden gegeven. Die Maria bijvoorbeeld had nota bene een kapitaal vergoten over Jezus' voeten: zalf met de abominabele waarde van 300 penningen! Dat had duur kunnen worden verkocht ten behoeve van de armen, loog hij hardop. Jezus had hem boos en doordringend aangekeken. Nota bene had Jezus gesproken dat er later juist met respect zou worden gesproken in de hele wereld over deze verkwistende en zondige vrouw!
En later waren er nog meer voorvallen geweest. Jezus had gesproken over dat er eentje in de kring was die een duivel was. Verbaasd had hij langs Jezus weggekeken, maar in zijn ooghoeken probeerde hij te ontdekken of Jezus naar hem keek. Nog later had hij Jezus plots horen zeggen dat er eentje zou zijn die Hem zou gaan verraden. Hoe kon Jezus dat weten? Hij had een goede vriend contact laten leggen met een van de leden van het sanhedrin. Opperste geheimhouding had hij geboden; en ze zouden er zeker niet bij gebaat zijn als de boel verlinkt werd. 
Verraden? Ach, dat was zo'n zwaar woord. Met Jezus ging het overduidelijk de verkeerde kant uit. Ze konden Hem maar beter gevangen laten nemen. Doden mochten ze hem toch niet van de Romeinen. Gevangen zetten… net als Jozef. Even kwamen de woorden van aartsvader Juda, waarnaar hij vernoemd was, bovendrijven: "Wat gewin zal het zijn, dat wij onzen broeder doodslaan, en zijn bloed verbergen? Komt, en laat ons hem aan deze Ismaëlieten verkopen, en onze hand zij niet aan hem; want hij is onze broeder, ons vlees…" Verkopen was handiger. Je kon nooit weten hoe het later allemaal zou gaan lopen. Het was misschien zo dom nog niet om Jezus toch nog ergens, ver weg, achter de hand houden.
Maar hoe langer hoe meer liet Jezus tussen de regels door voelen dat Judas degene was die er buiten stond. Het had hem getroffen, geïrriteerd en het had de kiem gelegd van haat, blinde haat. Die Jezus zat hem op de huid. Hij doorzag hem en blokkeerde al zijn plannen, maar Hij zei het nooit vrijuit! Judas zette het aanvankelijke droompje over de verkoop van Jezus, om in een concreet plan. Totdat… totdat hij erachter kwam – te laat – dat zijn broeders (de joodse leidslieden waartussen hij zich een latente ereplaats had verworven) iets heel anders van plan waren. Ze waren werkelijk ziedend op Jezus en zochten koortsachtig naar een mogelijkheid om Hem uit de weg te ruimen. Een en een is twee… 
Ach, wat zij met Jezus deden was toch Judas' verantwoordelijkheid niet? Voor hem moest Jezus alleen van het toneel af. Het was hem verder een zorg hoe zij dat afhandelden. Totdat die avond aanbrak, waarop hij de eerste concrete tip had gegeven: het sanhedrin moest zich paraat houden. Het proces was in een stroomversnelling gekomen toen Jezus Judas had ontmaskerd, te midden van de andere vrienden. Ongelofelijk dat de anderen het nog steeds niet door hadden. Wat een troep domme vissers was dat toch eigenlijk. Moest je daar de oorlog mee winnen?
"Ben ik het, Heere?" Dat laatste woord kwam nog met moeite over zijn lippen. Die eerste woorden raakten hem al niet eens meer. Hij was opgestaan en weggelopen. Jezus had hem nog een duwtje in de rug gegeven eigenlijk! Het was nacht. Stikdonker, ook in zijn hart. Alleen zijn ogen gaven licht: ze flikkerden van haat. Hoe had Jezus het gedurfd!
Na de kus in Gethsémané had hij zich teruggetrokken in de achterhoede. Zoals een pyromaan vaak staat te kijken bij het blussen van de brand die hij zelf heeft aangestoken, zo stond Judas in de hof van Kajafas te zien hoe dit ging aflopen. En opeens vielen de schellen van zijn ogen. Hij had Petrus driemaal horen liegen over zijn band met Jezus. Hij had de haan horen kraaien. Hij had Petrus bedroefd zien wegvluchten en Jezus zien kijken naar Petrus. "Ik heb voor u gebeden," had Jezus gezegd. 
Opnieuw merkte Judas dat hij er buiten stond, want Jezus keek niet naar hem! Maar ditmaal vervulde hem dat niet met haat, maar met uitzinnige angst. Hij hoorde er inderdaad niet bij, bij Jezus. Loepzuiver doorzag hij dat Jezus alles wist, Gods Zoon was, Zijn enige redding. Echter… niet voor Judas. Kraakhelder schetste de satan alle beelden voor ogen bij Judas. Wat hij had gedaan, gedacht en gevoeld. Voor jou geen plek, sliste diabolos. Een bovennatuurlijke waanzin vervulde hem. De eeuwigheid kwam als een Temple of Doom op hem af en vluchten kon niet meer. Het was te laat. Hij sloeg zich op het hoofd, om die gedachten te stoppen, maar het wilde niet. Hij rende naar buiten en even buiten de stad brulde hij de nacht in, om zijn angst weg te schreeuwen, maar het hielp niet. De brand in zijn hoofd en hart werd niet geblust. 
Voor hem in de donkere nacht gaapte een nóg donkerder gat. Was het de hel? Of was het de hemel? Het was zwart en donkerder dan duister. Zou daar lafenis te krijgen zijn? Het was over… dit gat was zijn enige redding om weg te komen van die angst. 
Nog één plan moest worden uitgevoerd, want er brandde niet alleen angst in zijn hart, maar ook geld in zijn zak. Hij keerde zich bruusk om. Het begon al te lichten. In volle vaart liep hij de stad weer in, betrad de voorhof van de tempel en zocht naar een paar priesters die bij het verraad betrokken waren geweest. Toen hij ze zag, krijste hij dat hij onschuldig bloed had vergoten en smeet het geld in volle vaart over de vloer van de tempel. Geschrokken keken ze wie dat lawaai in Gods Rustoord maakte. Judas? In de verte zagen ze hem gaan. 
Hij had nog maar één doel voor ogen. De smak van het geld had dat waanzinnigmakende gevoel in zijn hart niet gestild. Zijn belijdenis van schuld evenmin. Er moest meer gebeuren. Een offer… het offer van zijn leven. 
Weldra fladderde een mantel van de steilte. De doffe smak die het daar beneden in het Kidrondal maakte, vertelde dat er een lichaam in zat. Langzaam kleurde het linnen rood en doofde de uitzinnigheid in het hart van Judas op aarde…

Een paar uur later had de boodschap van deze zelfmoord het huis van Simon in Kerioth bereikt. Het vulde de voorgaande geruchten ijzingwekkend in. Het zal je zoon maar wezen! Wat zal het hebben gedaan in het hart van Simon en van zijn vrouw? Het kind dat zij had gebaard en het leven dat was geschonken en gespaard, was na een jaar of dertig, in de kracht van zijn leven, gesmoord. Vermoord… Waarom? Zij zullen waarschijnlijk de echte toedracht niet hebben geweten en al helemaal niet hoe Judas' laatste momenten waren. Ze hebben slechts kunnen gissen. En al hun gissingen maakten het verdriet alleen maar ingrijpender en pijnlijker. 
Een ziel, verloren voor de eeuwigheid. Dat is de klem die op ons ligt, zolang onze kinderen de HEERE nog niet kennen. Zolang ze buiten Christus zijn, kan het je toch niet onbewogen laten dat elke dag hen dichter bij de ontmoeting met God de Vader zal brengen, zonder dat God de Zoon voor hen in de bres zal springen? Snap je de klem en bid je mee voor al die mensen in je gemeente die nog niet werkelijk verzoening in Christus gevonden hebben?

vrijdag 10 juni 2016

Ik trek Mijn handen er van af

De profeet Jeremia, uit 'Icons of the Bible',
gefotografeerd door James C. Lewis
Natuurlijk moet je bidden voor mensen die afdwalen. En al helemaal voor afhakers, toch? Immers, hun ziel en eeuwige toekomst staat fors op de tocht. En we leren toch dat niemand wordt weggestuurd bij de HEERE? Kom, zoals je bent… doe je niet beter voor dan je bent: wees eerlijk tegenover Hem Die je hart, ja zelfs je motieven kent. Hoe vaak heeft de HEERE door Zijn profeten Zijn volk niet teruggeroepen? Hoeveel moeite heeft Hij gedaan om op te zoeken dat verloren dreigde te gaan. Dat begon al in Genesis 3! En dan nu die keiharde boodschap aan Jeremia: "Bid niet voor dit volk… want Ik zal niet horen". Is dat wel dezelfde God?

Je hebt van die mensen die allerlei Bijbelteksten uit hun Bijbeltje knippen en er hun eigen theologie van maken. Zo is de hele gezelschapstheologie ontstaan en alle soortgelijke uitwassen in de linker- en rechterflanken van kerkelijk Nederland. Om van de vrijzinnigheid nog maar te zwijgen; die hebben allerlei teksten uit hun Bijbeltje geknipt om ze vervolgens weg te gooien: wat ik niet kan begrijpen, geloof ik niet. Maar… ik ben geen vrijzinnige, evenwel begrijp ik deze tekst niet. Daarom ga ik erover nadenken en hoop deze paradoxale tekst te doorgronden en er een les uit te leren voor ons vandaag de dag.

"Gij dan, bid niet voor dit volk, en hef geen geschrei noch gebed voor hen op,
en loop Mij niet aan; want Ik zal u niet horen."
Jeremia 7 : 16

"Gij dan, bid niet voor dit volk, en hef geen geschrei noch gebed voor hen op;
want Ik zal niet horen, ten tijde als zij over hun kwaad tot Mij zullen roepen."
Jeremia 11 : 14 

"Wijders zeide de HEERE tot mij: Bid niet voor dit volk ten goede."
Jeremia 14 : 11

Gebed geboden

Eerlijk gezegd vind ik Jeremia een trieste, meelijwekkende figuur. Eentje die altijd aan het kortste eind lijkt te trekken; de pechvogel onder de profeten. En je hebt er allerlei soorten tussen zitten. Wat dacht je van Jona, van Amos, van Elia en Jesaja. Uiteenlopende karakters, net zoals bij de discipelen. Misschien moet je ze de apostelen van het Oude Testament noemen. En ze hebben wat een boodschappen door te geven! Sommigen noemen het terecht 'een last'.
Even intiem als de Heere Jezus was met Zijn jongeren, is de HEERE soms ook met Zijn profeten. Hoe praatte God met Mozes! Of wat dacht je van de discussie die Hij voerde met Elia? Maar nu naar Jeremia. James C. Lewis, de fotograaf van het beeld hierboven, noemt Jeremia de 'weeping prophet'. Ik herinner me nog een oude gravure waarop je Jeremia op een berghelling zag zitten, terwijl Jeruzalem werd verwoest en de rook opsteeg uit de ruïne. Ik was nog maar een lagereschooljochie en die prent maakte indruk op mij.
Jeremiëren is een zeurderige manier van klagen; ik heb er altijd een hekel aan gehad. Hoewel… als de problemen af en toe opstapelen en de berg zorgen je het uitzicht beneemt, ben je snel geneigd te somberen. En zo sta ik dan toch weer heel dicht bij Jeremia. Het gebed is op die momenten zo'n enorm cruciaal middel. Je kunt al die problemen niet oplossen; niet torsen, laat staan wegvegen. Hoe heerlijk is het dan het door God (aan)geboden middel van het gebed te gebruiken. Tegen Gods Vaderhart aan schurken. Waar zou ik heengaan, zonder U? Ook met mijn zorgen over afhakers en wegdwalers.

Gebed afgeraden

En dan is daar Jeremia die Gods plan aanhoort. Het gaat ervan komen: oordeel en verwoesting. Bijna knikt Jeremia zijn knieën en wil op zijn aangezicht voor de HEERE neervallen… "Ho!" zegt God, "Gij dan, bid niet voor dit volk, en hef geen geschrei noch gebed voor hen op; want Ik zal niet horen, ten tijde als zij over hun kwaad tot Mij zullen roepen." Is dat dezelfde God als Die oproept tot verootmoediging en gebed? "Roept Mij aan in den dag der benauwdheid; Ik zal er u uithelpen, en gij zult Mij eren", zingt Psalm 50. Ik snap het niet; en ik vraag me af hoe de uitdrukking op het gezicht van Jeremia er uitzag bij die woorden. Jeremia krijgt nota bene tot driemaal toe deze woorden te horen van de HEERE! "Ja, maar het volk dreigt verloren te gaan!" "Ja, maar het is toch Uw volk?" "Ja, maar ik kan het volk toch zomaar niet loslaten?" Allemaal begrijpelijke vragen. En toch, al komt het maar sporadisch in de Bijbel voor, zegt God: "Val me er niet meer mee lastig; Ik trek Mijn handen ervan af. Pleit niet, spring niet in de bres… want anders zou Ik naar jou, Jeremia, toch eigenlijk wel moeten luisteren, zoals Ik naar Mijn belofte altijd naar al Mijn kinderen luister. Maak het Me niet lastig." Althans zo, komen die woorden op mij over.
Iets dergelijks horen we de HEERE ook tegen Samuël zeggen, over Saul: "Hoe lang draagt gij leed om Saul, dien Ik toch verworpen heb, dat hij geen koning zij over Israël?" (1 Samuël 16 : 1a). Ook zo'n hard woord: "Houd toch op met treuren, Ik trek Mijn handen van Saul af, maak jij er dan geen drama van!" Samuël moet stoppen met jeremiëren, Jeremia moet zijn mond houden, de Spreukendichter hoort God zelfs nog extremer dingen zeggen: "…zo zal Ik ook in ulieder verderf lachen; Ik zal spotten, wanneer uw vreze komt. Wanneer uw vreze komt gelijk een verwoesting, en uw verderf aankomt als een wervelwind; wanneer u benauwdheid en angst overkomt; dan zullen zij tot Mij roepen, maar Ik zal niet antwoorden; zij zullen Mij vroeg zoeken, maar zullen Mij niet vinden…" (Spreuken 1 : 26-28).
Als je die teksten uit hun verband knipt, zou je een tirannieke collage van God kunnen creëren. Maar klopt dat? Bij een paar uitleggers kwam ik de uitleg tegen dat de HEERE wel lankmoedig is, maar dat er wel een einde is aan Zijn geduld. En als Hij dan, om Zijn rechtvaardigheid te handhaven, tot oordelen overgaat, dan is het ook onherroepelijk. God is niet soft, zoals wij in deze eeuw maar al te graag willen doen geloven. Gods barmhartigheid is niet, dat we maar raak kunnen zondigen en we roepen even om vergeving en dan is het weer OK. Je mag komen zoals je bent, maar… je mag niet blijven zoals je bent. Als ook in die offers, die toch uitbeelden de dienst der verzoening, het hart van het volk niet oprecht blijkt, waar blijft Gods rechtvaardigheid dan als Hij er genoegen mee zou nemen? Echter, als Hij wil overgaan tot oordeel en straf, blijft Hij gevoelig voor de interventie van Zijn kinderen, Zijn knechten. Hij is zeker 'gevoelig' voor hun gebeden.
Het gebed van de rechtvaardige vermag veel. Maar niet alles. Paulus moest zwijgen over die doorn in zijn vlees: "Mijn genade is u genoeg." Daar kón hij het ook mee doen, want God stuurt hem niet weg, maar laat hem gaan onder Zijn zegenende vaderhanden. Beter voorbeeld in het verband van deze bijbelstudie is misschien Mozes, die moest zwijgen over het feit dat hij Gods volk niet op de plaats van bestemming mocht brengen, als straf voor zijn publieke ongehoorzaamheid.
Het oordeel moet er komen en zal er ook snel komen. De tijd van onderhandelen is over. Te vrezen is dat het hele volk niet alleen wordt weggevoerd, maar ook weggevaagd. En dan klinkt dat indringende gebed van iemand als Hábakuk: "In de toorn, gedenk aan Uw ontferming." Gij straft ons, maar niet naar de maat van onze zonden. Hij slaat, maar dan wel als een vader… met inhouding van Zijn totale toorn. Die liet Hij ontbranden op Zijn geliefde Zoon! Voor Hem stopte God de Vader één moment Zijn oren toe…

Gebed aangeraden

Terecht brengt iemand op Refoforum te berde dat Jezus nogal eens iemand genas en er dan bij zei: "Maar vertel niemand wat er is gebeurd!" Zo'n wonder, dat je hart bijna uit elkaar barst van verwondering en blijdschap en dan moet je je mond houden?! Ga er maar aan staan. Dat lukte dan ook zelden. En nergens lees je dat Jezus die genezenen op het matje riep: "Wat had Ik nou gezegd?!"
Wel, zou God dat dan hier tegenover Jeremia ook niet bedoelen? Dus eigenlijk een ontmoedigende stimulans, een negatieve prikkel om iets positiefs in werking te zetten. Is dat de achterliggende reden van deze woorden?
Ik denk het niet. De ongelovigen hebben veel baat bij het gebed van de rechtvaardigen, maar soms houdt het op. De HEERE is er echt wel voor Zijn knecht Jeremia, maar Jeremia kan er niet in alle omstandigheden zijn voor zijn en Gods volk. De HEERE is als het ware de Vader en als er moet worden gestraft, wordt er ook gestraft. Nu sprong Mozes ook weleens in de bres voor het volk, en wees de HEERE op de eer van Zijn naam, maar hier bij Jeremia gaat God niet vernietigen, maar opvoeden. En Hij zou welzeker temidden van de toorn aan Zijn ontferming denken. Maar de weg waarlangs, was voor Jeremia wel een weg die hem tot tranen drong… De weeping prophet.

Dit bloedserieuze in je achterhoofd houdend, wordt – ondanks deze situatie bij Jeremia – ons het gebed ten zeerste aangeraden. Laten we werken nu het nog dag is; laten we bidden en spreken, nu het nog genadetijd is. Voordat God zou kunnen besluiten dat we niet meer kunnen bidden; als de genadetijd om is. Velen leven onwetend voort buiten God; maar afhakers zijn niet ontwetend! Het gesprek met hen is vele malen lastiger – en kan op botter afwijzen rekenen – dan met buitenkerkelijken. Bidt en werkt… je kunt het in die volgorde doen, maar soms kan het ook andersom: dan moet er a la minute worden gewerkt en mag je na afloop stevig bidden dat de HEERE er in doorwerkt tot Zijn eer.
Op datzelfde refoforum stond een zeer merkwaardig verhaal dat ik toch wel wil doorgeven, maar met een zeer kritische noot erbij: dat ik niet geloof dat de HEERE ons het gebed voor afhakers kan afraden. Het is een mooi verhaal, maar gezien de vraagtekens die het oproept bij anderen op dit forum, is het zeker een aanvechtbaar verhaal. Dus ik geef het eerder ter waarschuwing mee (mensen kunnen soms zó 'geestelijk geïnspireerd' handelen dat het me haast mystiek en occult overkomt!). Kijk hiermee uit!

Er was eens een godvrezend echtpaar wier zoon vreselijk losbandig was, luisterde niet naar de waarschuwingen, koos eigen respectievelijk verkeerde wegen, etc. Beide ouders baden (uiteraard!) veel voor hun zoon, en de vader verzuimde dit ook nooit te doen bij het eten, dus waar zijn zoon bij was. Bij elke maaltijd werd ook in het bijzonder voor (de bekering van) hun zoon gebeden. Dit duurde jaren, maar de zoon bleef zijn eigen leven leiden. Totdat... God de ouders er beiden (!) bij bepaalde dat zij voor hun zoon niet meer mochten bidden.
Dus… bij de eerste beste maaltijd bad de vader niet voor de zoon. En juist dít was voor de zoon de slag naar binnen! “Mijn ouders bidden niet meer voor mij, en nu kan ik niet meer bekeerd worden.” En... toen werd hij het juist wél.

donderdag 9 juni 2016

Wat heb je tegen de Heere?

Hizkia's, de vader van Manasse,
uit 'Icons of the Bible',
gefotografeerd door James C. Lewis
Bij koning Manasse hebben we vrij direct ons oordeel klaar. Die was goddeloos; en nog wel met zo'n godvrezende vader, in onze ogen! Afgeschreven. Nou, de HEERE had hem niet afgeschreven, maar ik zou stil willen staan bij een indringende vraag: wat bewoog Manasse om zo faliekant tegen de Heere in te gaan? Wat had hij tegen de Allerhoogste, Die Zich zo duidelijk had laten kennen in het leven van zijn vader Hizkia?

Ik ga zeker het risico lopen eenentwintigste-eeuwse vragen te stellen bij het leven van deze jonge koning uit de oudheid. Maar wellicht dat die vragen anderen helpen een beeld te vormen van een geliefde die ondanks godsvrucht en godsvreze in het gezin, afhaakt.
En in mijn achterhoofd zitten nog de preken van onze dominee, die toch een wat minder positief beeld schetste van die in onze ogen zo godvrezende koning Hizkia. Er zijn inderdaad best wel wat merkwaardige punten in het leven van Hizkia die vraagtekens oproepen. Ze worden vaak snel weggewuifd doordat velen hem koste wat het kost als godvrezend willen neerzetten. Ik zou daar niet aan willen twijfelen, maar… ook de allerheiligste heeft nog maar een klein beginsel, nietwaar? Laten we groten in de genade niet op een voetstuk zetten. Ds. A. Hofman schreef in 1990 een boekje voor jongeren met de titel 'Volgt hun geloof na'. En ik denk dat dat een heel juiste visie is: het geloof van anderen navolgen. Niet als 'copy-paste'-gedrag, maar om er de HEERE in te zien werken en er Hém om groot te maken. Goed voorbeeld doet goed volgen.

"De HEERE sprak wel tot Manasse en tot zijn volk; maar zij merkten daar niet op."
2 Kronieken 33 : 10

In de schemer ter wereld gekomen

Een simpel rekensommetje vertelt me dat Manasse een jaar of drie na de vreselijke ziekte van Hizkia is geboren. Hizkia zou gaan sterven, maar de HEERE gaf hem nog 15 jaar genade. Wat was ook alweer zijn reactie op de ontstellende boodschap van Jesaja? "Och, HEERE, gedenk toch, dat ik voor Uw aangezicht in waarheid en met een volkomen hart gewandeld, en wat goed in Uw ogen is, gedaan heb. En Hizkia weende gans zeer." (2 Koningen 20 : 3 en Jesaja 38 : 3). Het lijkt erop dat Hizkia zich wil rechtvaardigen voor de HEERE. Hij wijst God op zijn keurige leven, overeenkomstig Gods voorschriften en is dus verbijsterd dat hij wordt gestraft met een plotse dodelijke ziekte. Met geen woord rept hij over het probleem dat hij geen zoon heeft die hem zal opvolgen…
In Jesaja 38 horen we Hizkia na afloop zingen )en hij gebruikt ook de beelden licht en donker, net als in deze Bijbelstudie): "Vanwege de afsnijding mijner dagen, zal ik tot de poorten des grafs heengaan, ik word beroofd van het overige mijner jaren. Ik zeide: Ik zal den HEERE niet meer zien, den HEERE, in het land der levenden; ik zal de mensen niet meer aanschouwen met de inwoners der wereld. Mijn levenstijd is weggetogen, en van mij weggevoerd gelijk eens herders hut; ik heb mijn leven afgesneden, gelijk een wever zijn web; Hij zal mij afsnijden, als van den drom; van den dag tot den nacht zult Gij mij ten einde gebracht hebben. Ik stelde mij voor tot den morgenstond toe…"
Hizkia praat hier over 'afsnijding van zijn dagen'. Had hij een langer leven gehoopt, verwacht of gewenst? Was hij geen pelgrim met heimwee naar Huis? Nou, ik denk dat uiteindelijk dat niet ontbrak in zijn leven, maar dat we hier toch het probleem tussen de regels door lezen: hij werd 'afgesneden' zonder een 'vervolgdraad' (een kroonprins) op het weefgetouw te hebben zitten.
En daarin verhoorde de HEERE hem ook: hij kreeg niet alleen vijftien jaar langer te leven, maar hij ontving ook een zoon, die reeds op zijn twaalfde koning werd.
Er zijn uitleggers die beweren dat Hizkia nog niet was overleden, maar dat hij zijn zoon begeleidde in het koningschap. Maar liefst drie jaar lang. Als dat zo is, dan is de geestelijke switch die Manasse maakt helemaal ontstellend!
Feit is dat Manasse in zijn jonge jaren opgroeide met de wetenschap dat het leven van zijn vader afgelopen zou zijn, voordat Manasse volwassen was. Met die klem groeide hij op; de dood was voor hem een realiteit. En zeker als zijn vader hem begeleidde richting de troon, móet Manasse iets hebben gehoord over de eeuwige verwachting van zijn vader. Diepweg moet dat iets met hem hebben gedaan!


In de schaduw koning geworden

Manasse groeide niet allen op met de realiteit van de dood. Hij groeide ook op in de schaduw van een godvrezende en geliefde koning in Juda. En het zou me niet verbazen als hij regelmatig lovende woorden over zijn vader hoorde van staatslieden, van functionarissen aan het hof en ook van mensen uit het volk. Niet in de laatste plaats van geestelijken, want de priesterorde was een machtige organisatie, die een soort tegenwicht – een 'tegenover' – bood aan de politieke macht. Je merkt op diverse plaatsen in de Bijbel (zeker ook in het Nieuwe Testament, denk maar bij de veroordeling en kruisiging van de Heere Jezus) dat een religieuze keuze van een koning meestal het gevolg is van de invloed van priesters en geestelijken. Een koning ontleende meer dan eens zijn macht en aanzien aan de goodwill van de geestelijkheid. In de Middeleeuwen was dat overigens niet anders! Met alle gevolgen van dien.
Toen zijn vader overleed – of dat nu direct of pas na drie jaar was – stond Manasse op eigen benen. Op dát moment moest blijken of hij het volk achter zich kreeg (en de geestelijkheid) of niet. In dat spanningsmoment moest hij de schaduw van zijn vader Hizkia, die in groot aanzien stond, van zich afschudden of… hij moest heel duidelijk in diens spoor verder wandelen. Maar dat laatste zou hem zijn eigen naam kosten; hij plantte dan slechts de nagedachtenis van zijn vader voort. En dat zie je niet vaak gebeuren. Zeker niet bij kroonprinsen die nog jong zijn. Was bij de kleine Joas de hogepriester Jojada nog lang in beeld, wie zou dat voor Manasse zijn geweest? Zijn moeder Hefzi-bah? En wat was haar relatie met de geestelijkheid?
Er komen nogal eens koningsmoeders in de Bijbel voor die zelf koninkje lijken te spelen. Zij proberen over de rug van hun zoon of kleinzoon de macht naar zich toe te trekken. Zij stonden als het ware in de schaduw van de koning, maar ondertussen hadden zij een flinke vinger in de pap! Of dat met Hefzi-Bah ook zo was, weet ik niet. Ik kan weinig of niets over haar vinden. Hefzi-Bah is een kibboets in het noordoosten van Israël en het lijkt me onwaarschijnlijk dat ze die naam geven aan een kibboets, terwijl Manasses moeder een slechte vrouw was. Haar naam betekent 'mijn verlangen'; het is de profeet Jesaja die deze naam ook gebruikt voor het volk Israël nadat ze hersteld zijn, gereformeerd (62:4-5): "Men noemt je niet langer Verlatene en je land niet langer Troosteloos oord, maar je zult heten Mijn verlangen (Hefzibah) en je land Mijn bruid."
En de link die Hizkia verbindt met deze vrouw, 'mijn verlangen', komt op mij over als een bijzonder intieme en positieve huwelijksband. Het zal me niet verbazen als deze vrouw haar zoon in het spoor van Gods geboden heeft willen opvoeden. Hizkia kon zichzelf wegcijferen en de HEERE zag hem dan ook aan vanwege zijn voorvader David. De schaduw van David, man naar Gods hart, viel over Hizkia en híj vond het goed.

In de duisternis belijdenis gedaan

Maar… die schaduw lijkt een ander effect op Manasse te hebben. Hij heeft, door welke invloed ook, niks met dat vrome gedoe. Hij gaat zelfs over op de afgoderij van Moloch! En zijn kinderen worden levend geofferd in de ziedende koperen handen van het afgodsbeeld dat bijna net zo erg verhit was als de oven waarin Daniëls vrienden terecht kwamen.
Ja, het is zelfs zo erg dat de HEERE vaststelt in Zijn Woord: "want Manasse deed hen dwalen, dat zij erger deden dan de heidenen, die de HEERE voor het aangezicht der kinderen Israëls verdelgd had." Als je in 2 Koningen 21 ook leest, wat hij allemaal uitspookte, lijnrecht tegen de levensstijl van zijn vader in, dan word je er beroerd van. En vers 16 doet er nog een schepje bovenop: "Daartoe vergoot Manasse ook zeer veel onschuldig bloed, totdat hij Jeruzalem van het ene einde tot het andere vervuld had; behalve zijn zonde, die hij Juda zondigen deed, doende wat kwaad was in de ogen des HEEREN."
Een op macht belust, weerzinwekkende figuur, deze Manasse. Zijn terreurbeleid ontziet zelfs onschuldigen niet (het lijkt IS wel)! Die gruwelijkheden stonden niet op zichzelf… hij deed actief juist datgene dat kwaad was in de ogen des HEEREN! Vers 6 in 2 Kronieken 33 spreekt zelfs van "hij deed zeer veel kwaads in de ogen des HEEREN, om Hem tot toorn te verwekken." Waarom? Er moet iets geweest zijn dat Manasse deed afhaken. Hij stond niet alleen in de schaduw van zijn vader, hij moet hebben gemerkt dat hij de band met God miste.
Hij heeft waarschijnlijk best wel gebeden (anders kon hij dat na zijn bekering nooit zo goed), maar het bleef stil. Hoe kan dat toch? Waarom reageerde de HEERE niet? Het is al te goedkoop om te stellen dat de HEERE hem door dit zwijgen in het nauw wilde brengen. Waarom hoorde de HEERE niet direct? Dat zou een hoop ellende hebben bespaard. Ik weet het niet. En het lijkt erop dat Manasse er ook vrij snel klaar mee was. Als God dan niet hoorde, terwijl hij wist hoe Manasse was, dan was Manasse er helemaal klaar mee. Een God Die je niet kunt zien en Die ook niets van Zich laat merken moest het afleggen tegenover zichtbare en merkbare goden (hoe dood ze ook zijn).
Het kostte wat, maar dan had je ook 'wat'. En het leverde je een heleboel vrienden op, ook buiten de grenzen (van God). En hier zet – hoe verwonderlijk – 2 Koningen 21 een punt! "Het overige der geschiedenissen van Manasse, en al wat hij gedaan heeft, en zijn zonde, die hij gezondigd heeft, zijn die niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Juda? En Manasse ontsliep met zijn vaderen, en werd begraven in den hof van zijn huis, in den hof van Uzza." Is Manasse verloren gegaan dan? Waarom zwijgt de schrijver van het boek Koningen over Manasses bekering en gaat de geschiedenis in 2 Kronieken 33 wel verder? Merkwaardig; ik heb er geen antwoord op kunnen vinden.

Het apocriefe boek 'Het gebed van Manasse' is misschien wat twijfelachtig qua betrouwbaarheid, maar het is wel een prachtig voorbeeld van een verootmoedigend gebed. Manasse wordt achterna gezeten door zijn vijanden, vernederd en komt in de zwartste nacht van zijn leven tot inkeer. En hij durft te buigen voor de HEERE. "Toen erkende Manasse, dat de HEERE God is" (2 Kronieken 33 : 13b). Hij erkent dat deze straf Gods oordeel is tegen zijn grove zonden:

"Ik ben gekromd in zware ijzeren banden, en ik kan mijn hoofd niet opheffen, en heb geen rust, omdat ik Uw toorn verwekt, en kwaad voor Uw ogen gedaan heb; dewijl ik Uw wil niet heb gedaan, en Uw geboden niet heb gehouden, maar heb gruwelen opgericht, en vele ergernissen begaan.
Nu buig ik dan de knieën mijns harten, en bid U om genade; ik heb gezondigd, Heere, ik heb gezondigd, en beken mijn misdaden.
Daarom bid en smeek ik U, vergeef het mij, Heere, vergeef het mij, en verderf mij niet in mijn zonden, en toorn niet eeuwig over mij, en behoud het kwade niet tegen mij, en verdoem mij niet in de onderste delen der aarde, want Gij zijt God, een God der boetvaardigen.
Maar bewijs mij al Uw goedheid, en behoud mij onwaardige, naar Uw grote barmhartigheid.
En ik zal U loven al de dagen mijns levens, want U looft ook al de kracht der hemelen, en U komt toe de heerlijkheid in alle eeuwigheid."
Hoe diep moet het gaan? En met Manasse kwam het goed, maar dat is geen garantie voor de toekomst van anderen. Hoe buig je iemands visie op God om? Hoe kan eindelijk het kwartje vallen bij iemand die God voor dood heeft verklaard, omdat de HEERE er het zwijgen toe lijkt te doen in zijn of haar leven? Hoe…? Ik weet het niet, maar leg het maar voortdurend in het gebed bij de HEERE. Want ik weet wél dat God alles hoort en dat er bij Hem ook verhoring is. Daarom.
Of het wat zal uithalen? Een begrijpelijke vraag, maar ik denk geen juiste vraag. Het ingrijpen van de HEERE Zelf is nodig en daarom blijf ik volhardend bidden. Dat is mijn taak. En wie weet opent de HEERE nog eens een weg naar het hart van onze afhaker. Het is zomaar mogelijk bij Hem!
En… ook al wordt er gezegd dat God niets van Zich laat 'horen' wil dat nog niet zeggen dat God niets zegt. De tekst van vandaag vertelt dat God wel degelijk sprak, maar… het waren ongelegen woorden. Zou daar misschien toch de crux zitten?

woensdag 1 juni 2016

Voor de vorm of van ganser harte?

Izébel, de moeder van Athalia,
en de overgrootmoeder van Joas,
uit 'Icons of the Bible',
gefotografeerd door James C. Lewis
Natuurlijk weet ik dat niet altijd precies is aan te wijzen waar het mis ging in de levens van afhakers. Er is een deel factoren dat met de ouders te maken heeft; daartegenover is een deel factoren toch echt aan het kind en zijn of haar keuzes te wijten; maar er zijn ook factoren die onvoorzien en onverwijtbaar zijn maar helaas toch een desastreuze rol hebben gespeeld in mensenlevens. Het gaat er ook niet om dat we in alle gevallen de boosdoener kunnen aanwijzen; daar schiet niemand iets mee op. Maar soms kunnen we wel lessen trekken uit geschiedenissen.

Afhaken hoeft niet altijd het gevolg te zijn van catastrofale fouten in de opvoeding. Soms kunnen het ook goed bedoelde manieren van opvoeden zijn, die blijkbaar op de een of andere manier toch niet hebben gewerkt. Een voorbeeld hiervan is de kleine Joas, die op een gegeven moment al zijn 'godzaligheid' en 'reformerende activiteiten' overboord gooit. Hij is al op gevorderde leeftijd, dus de puberteit ver voorbij! Als je kijkt hoe zorgvuldig hij is verzorgd, omringd door liefde en trouw aan de God van het Verbond, dan vraag je je af hoe het dan tóch mis kon gaan. Toen ik voor de Tienerclub een bijbelstudie maakte over zijn leven, ontdekte ik een paar dingen, die ik graag wil delen.

"En Joas deed dat recht was in de ogen des HEEREN,
al zijn dagen, in dewelke de priester Jojada hem onderwees."

2 Koningen 12 : 2

De terreur van oma

Een tijd geleden schreef ik een serie over Elia en Achab. Ik heb daar wat dingen gezegd over de rol van Izébel; zij had – zo wordt dat weleens gezegd – de broek aan. Achab was ook niet mals, maar het lijkt er toch sterk op dat Izébel de scepter zwaaide. Ik realiseerde me dat in die tijd nog niet zo, maar daarnet las ik dat Achab vele vrouwen had. En inderdaad, hij had 70 zonen (om van zijn dochters, waaronder Athalia) maar de zwijgen. Die komen natuurlijk niet enkel uit Izébel voort. En toch had zij te midden van al die vrouwen, het heft in handen.
Toen Jehu de macht greep, roeide hij het hele 'koninklijke zaad' uit; Izébel en alle prinsen moesten eraan geloven. Izébels dochter Athalia, die met Joram van Juda was getrouwd, kreeg de dood van al haar (half)broers te verwerken. Wat dat precies uitwerkte vertelt de Bijbel ons niet, maar als ik haar in 2 Koningen 11, nadat haar zoon Ahazia ook door Jehu is vermoord, op een walgelijk morbide manier te werk zie gaan, dan heeft zij op de een of andere manier de 'kunst' van Jehu afgekeken. Haar zoon, haar moeder en al haar (half)broers werden op 1 dag door hem vermoord. Een bom van wraak moet zijn gebarsten in haar innerlijk. Maar tegen wie richt die haat zich? Tegen Jehu, die zijn boekje te buiten ging, ondanks dat hij voor een deel het oordeel van de HEERE over het huis van Achab uitvoerde? Nee, tegen nota bene haar eigen kinderen en kleinkinderen (beter gezegd: alle nazaten van haar overleden man Joram)! Beetje lastig die identieke namen, want haar broer heette ook Joram en was koning van Israël, nadat Achab overleden was.
Alle prinsen (en mogelijk ook prinsessen) worden door de soldaten van Juda vermoord, in opdracht van de 'Kings-mom' Athalia. Hoe is het mogelijk dat zij opeens zoveel macht en invloed had en dat al die soldaten haar gehoorzaamden? Ze pakt de macht, maar dat kan een vrouw niet zonder charisma; al helemaal niet van achter de zijlijn… immers, haar zoon was al enige tijd koning geweest en zijn vrouw, Zibja van Ber-séba, zou een veel logischer figuur zijn geweest om op de troon te gaan zitten. Het is heel goed mogelijk dat zij als een van de eerste is vermoord (hoewel Ahazia ook wel meer vrouwen zal hebben gehad, vrees ik).
Te midden van dat bloedbad zien we één vrouw resoluut in actie komen. Het is de zus van Athalia: Joseba. Zij moet al op leeftijd zijn geweest. Wat zij precies aan het hof uitvoerde weet ik niet, want de geestelijkheid en de politiek waren soms merkwaardig met elkaar verweven en dongen allebei naar macht en aanzien. Jozeba's man, Jojada, was hogepriester. Een functie die op eenzelfde hoogte stond als die van de koning. Jozeba pakt in het tumult een klein prinsje weg: Joas. Waarom hem? Was ze zijn oppasster? Of was ze wellicht verbonden aan Zibja en haar huishouding? Geen idee, maar met Joas trekt ze ook de voedster van het prinsje met zich mee en rent in één run naar de tempel, het domein van haar man.

De warmte van het pleeggezin

De volgende zeven jaren van Joas' leven zijn spannend. Hij wordt samen met zijn voedster verborgen in een van de kamertjes bij de tempel. Het is bijzonder dat Jojada hem daar al die tijd zo heeft kunnen verstoppen. Immers zo'n jochie zal toch ook wel eens herrie maken en wegrennen voor zijn bemoeierige voedster? En die oude vrouw die zich 'moeder' noemt, Joseba, zal hem vast wel eens moeilijk in bedwang hebben kunnen houden, lijkt me. Pleegkinderen maken vaak moeilijke perioden door als zij zich gaan realiseren dat de ouders niet de biologische ouders zijn. Toen ik dit verhaal voor het eerst hoorde op de lagere school, stelde ik me een voorbeeldig, rustig en braaf ventje voor. Maar door de jaren heen (zeker kijkend naar het verloop van zijn leven) ben ik dat beeld wat gaan bijstellen.
Joas heeft in het gezin van de hogepriester Jojada zeker een goede tijd gehad. Maar het moet hem ook wel zijn opgevallen dat Jojada al tegen de 100 jaar was, toen hij Joas aan het volk voorstelde. Een oude pleegvader dus; en zijn pleegmoeder zal niet heel veel jonger zijn geweest.
De kinderen van Jojada en Jozeba (of Josabath, zoals ze ook wel wordt genoemd) zullen ook al op leeftijd zijn geweest; zij waren in de directe omgeving van hun vader en Joas moet min of meer met hen zijn opgegroeid. Hij zal ook vast wel gemerkt hebben dat Jojada zich tegenover zijn eigen (oudere) zoons iets anders gedroeg dan tegenover Joas, lijkt me. Hoe jong hij ook nog was.
De kleine Joas vormde min of meer het centrum in het oude gezin van de hogepriester. Heel zorgvuldig heeft hij Joas opgevoed, hem wegwijs gemaakt in de wetten van Mozes, ja in het hele Woord van God. Hij heeft hem de vreze des HEEREN bijgebracht; althans, proberen bij te brengen.

Het staan op eigen benen

De invloed van Jojada gaat door nadat hij Joas tot koning heeft laten uitroepen. De moorddadige Athalia wordt uit de weg geruimd. Jojada maakt met de elite-garde van het hof een verbond, alsmede met de voornaamsten van het volk. En zo krijgt hij het hele volk achter zich. Uit alles blijkt dat de geestelijke macht in die tijd even machtig en invloedrijk was als de koninklijke macht; zo niet invloedrijker. Joas zit op de troon, maar Jojada is eigenlijk degene die aan de touwtjes trekt. En of dat zo handig is, betwijfel ik steeds meer.
Jojada neemt twee vrouwen voor Joas. Ik vraag me in alle ernst af: waarom twee? Was dat om de macht van één koningin te breken of te verdelen? Of was dat om Joas van hoererij te weerhouden? Of was dat om zeker te zijn van koninklijk zaad: kroonprins en prinsen?
De tempel wordt gezuiverd en gerestaureerd. Dit lijkt de eerste echte reformerende daad van Joas te zijn, maar het is de vraag of dit niet vooral het prestigeproject van Jojada was.
Alles lijkt goed te gaan en Joas wordt steeds meer zichtbaar als een koning die vast wil houden aan de wetten en inzettingen van de HEERE. Maar als Jojada op 130-jarige leeftijd overlijdt gaat het mis. Dan komen er mensen praten met de koning en hij laat zich overhalen. Hij ziet blijkbaar voordelen om die mensen te matsen, of… uiteindelijk komt openbaar dat zijn hart niet recht was voor de HEERE. Net zoals later over zijn zoon Amazia staat geschreven: "En hij deed dat recht was in de ogen des HEEREN, doch niet met een volkomen hart."
"Wat kan het schelen?", zal Joas hebben gedacht. Maar dat wordt snel anders, als een zoon van Jojada, Zacharias, zijn pleegbroer komt vermanen. Er staat:
"Zo verlieten zij het huis des HEEREN, des Gods hunner vaderen, en dienden de bossen en de afgoden; toen was een grote toornigheid over Juda en Jeruzalem, om deze hun schuld.
Doch Hij zond profeten onder hen, om hen tot den HEERE te doen wederkeren; die betuigden tegen hen, maar zij neigden de oren niet.
En de Geest Gods toog Zacharia aan, den zoon van Jojada, den priester, die boven het volk stond, en hij zeide tot hen: Zo zegt God: Waarom overtreedt gij de geboden des HEEREN? Daarom zult gij niet voorspoedig zijn; dewijl gij den HEERE verlaten hebt, zo zal Hij u verlaten.
En zij maakten een verbintenis tegen hem, en stenigden hem met stenen door het gebod des konings, in het voorhof van het huis des HEEREN.
Zo gedacht de koning Joas niet der weldadigheid, die zijn vader Jojada aan hem gedaan had, maar doodde zijn zoon; dewelke, als hij stierf, zeide: De HEERE zal het zien en zoeken!"
(2 Kronieken 24 : 18-22)
Als later Hazaël (denk aan hem in het rijtje Jehu-Hazaël-Elisa) tegen Jeruzalem optrekt schroomt Joas niet om de heilige dingen uit het Huis van God te gebruiken als afkoopsom aan deze heidense koning. Het heilige zegt hem allemaal niks meer, zoals je zoon of dochter zijn of haar bijbels op Marktplaats kan zetten om er de financiën weer mee op orde te brengen. Hoe is het mogelijk!
Waarom zegt de HEERE in Zijn Woord er zo uitdrukkelijk bij 'zolang de priester Jojada leefde'? Zou het niet daarom zijn dat Joas alleen maar voor de vorm godsdienstigheid betrachtte, maar zijn hart was er niet bij? Jojada had heel lang zijn leven ingekleurd en vormgegeven. Echter, nu hij op eigen benen staat (en hij is dan zeker al 40 jaar) weet hij eigenlijk niet wat hij zelf wil. Zijn hart kon geen godzalige keuzes maken, en het begon hem hoe langer hoe meer te irriteren. Er was economisch veel meer voordeel te halen uit de afgodendienst. De HEERE rekende echter anders en Zacharia's woorden werden waarheid. Het is opmerkelijk dat de naam van Joas – samen met nog twee koningen – door Mattheüs niet worden genoemd in de stamboom van Jezus. Erger nog… het is te vrezen dat hij niet eens in het Boek des Levens voorkomt. Wat triest, als je zó hebt misgerekend en je komt daar te laat achter. Dan was je opvoeding tevergeefs – maar dat is nog maar een kleine schadepost – en ook je hele leven was tevergeefs. Doelmisser… ellendig… verloren. Joas leeft niet meer; voor hem is het te laat. Jojada werd nog bij de koningen begraven, vanwege zijn goede daden; Joas werd een etage lager begraven. Maar wat zegt een graf? Laat het zover niet komen, maar laten afhakers onze intense zorg hebben! Omwille van hun hart; nu het nog kán!