woensdag 29 november 2017

Opklimmen tot de vijand, voor Gods aangezicht

De zoon van de boerenkoning - XI

Jónathan nu zeide: Zie, wij zullen overgaan tot die mannen,
en wij zullen ons aan hen ontdekken.
Indien zij aldus tot ons zeggen: Staat stil totdat wij aan ulieden komen, zo zullen wij blijven staan aan onze plaats, en tot hen niet opklimmen.
Maar zeggen zij aldus: Klimt tot ons op; zo zullen wij opklimmen, want de HEERE heeft hen in onze hand gegeven; en dit zal ons een teken zijn.
1 Samuël 14 : 8-10

Jonathans wapendrager had gezegd dat hij zijn heer onvoorwaardelijk zou volgen. Dat waren grote en stoere woorden. Ze worden nu op de proef gesteld, want Jonathan voegt de daad bij het woord: hij gaat de vijand tegemoet. Hij klimt die oergevaarlijke weg omhoog en is zo uiterst kwetsbaar voor zijn vijand.

Is dat nu niet een beetje riskant en onverantwoord? Ik lees helemaal niet dat Jonathan de dingen eerst overlegd met de HEERE! Hij gaat zomaar, zo lijkt het. Nou, het is waar dat we niets lezen over een of ander gebed tot God, maar hij weet zich wel afhankelijk van de HEERE. Ooit zei de HEERE tot vader Abraham: “Wandel voor Mijn aangezicht en wees oprecht”. Geen mooie woorden, Abraham, maar laat met je daden zien dat je wéét dat Ik je zie. En laat aan je hele houding zien, zowel aan de wereld als aan Mij, dat wát je doet geheel gericht is op mij. Als Jonathan ook zo leefde – en het heeft er alles van weg – dan kunnen we ook zijn volgende woorden plaatsen!

Die andere bekende richter ‘verzocht’ God met een schapenvacht: Gideon. Hij wilde zeker weten dat de HEERE met hem was. De afspraak die Jonathan maakt lijkt hier veel op. Dit is geen verzoeken van God in negatieve zin, maar God vragen door een teken de weg te wijzen.
“Kom,” zegt Jonathan, “wij zullen opklimmen naar die filistijnen en ons duidelijk laten zien. En let dan goed op wat er gaat gebeuren, wapendrager! God zal ons de weg wijzen, vanuit de reactie van de vijand. Als zij zeggen: ‘Hé, wat moet dat daar?! Staan blijven, wij zullen wel eens even naar jullie toe komen om je een lesje te leren’, dan weten we dat God niet wil dat we verder gaan. Dan zullen we God gehoorzamen en Hem niet verzoeken. Maar… als ze zeggen: ‘Hé, angsthazen, klim maar op, als je durft!’, dan dagen ze ten diepste de HEERE uit… Dán weten we dat de HEERE ze al in onze hand heeft gegeven, nog vóór wij één vinger naar hen hebben kunnen uitsteken.” Met die woorden gaf hij al op voorhand de eer van de overwinning aan de HEERE Zelf!

Opklimmen tot… Jaren later zou Jonathans vriend en zwager David een prachtige psalm dichten: “Wie zal klimmen op den berg des HEEREN, en wie zal staan in de plaats Zijner heiligheid? Die rein van handen, en zuiver van hart is, die zijn ziel niet opheft tot ijdelheid, en die niet bedriegelijk zweert; die zal den zegen ontvangen van den HEERE, en gerechtigheid van den God zijns heils. Dat is het geslacht dergenen, die naar Hem vragen, die Uw aangezicht zoeken, dat is Jakob! Sela.” (Psalm 24 : 3-6)
Dat zijn woorden die Jonathan ook had kunnen dichten. Hij voelde zich niet waardig om zomaar tot God op te klimmen. Niet lichtzinnig, maar weloverwogen. Hij kende zijn plaats, als zoon van de koning, onder God. Hij wist dat God het hart aanzag. En in dat hart was een verlangen dat Gods volk weer op de HEERE zou vertrouwen. Dat het niet zijn angstige vader zou volgen, maar dat het Gods Geest zou ervaren en kloeke daden zou doen ter ere van God Zelf. In deze zaken is Gods eer in het geding. En daarom is het niet onverantwoord om tot de vijanden van God op te klimmen.
Maar dat teken, dat Jonathan ten diepste met God afspreekt, had ook anders uit kunnen pakken. God had ook dat andere kunnen laten gebeuren. Dan had Jonathan geen ‘grote daden’ kunnen laten zien en had hij zijn durf en dapperheid niet kunnen tonen. Was het hem dan ook goed geweest? Ja, daar getuigt zijn antwoord ook van. En zijn wapendrager heeft het goed kunnen horen. Die wapendrager diende een legeraanvoerder, die onvoorwaardelijk de God van het Verbond gehoorzaamde.
Je bent gezegend als je zo’n predikant in je gemeente hebt. Als je zulke ambtsdragers hebt, die gaan in de kracht van God, maar die ook stil kunnen zijn en super geconcentreerd letten op wat de HEERE doet. Geen mystiek en mistig toneelstuk, maar ­transparant voor de hele gemeente. Je wordt als ­‘wapendragers’ meegenomen in een intenste vriendschap met God, waarin je ziet en merkt dat Hij het voor het zeggen heeft in het leven van de gemeente.

Opklimmen tot de vijand… alleen als de HEERE voorop gaat. Maar áls Hij ook gaat, dan ga je onvoorwaardelijk mee. Dan is de overwinning al behaald, nog voor de strijd begonnen is. Wie is hier de grote Overwinnaar? David vroeg het zich ook al af: “Heft uw hoofden op, gij poorten, ja, heft op, gij eeuwige deuren! opdat de Koning der ere inga! Wie is Hij, deze Koning der ere? De HEERE der heirscharen, Die is de Koning der ere. Sela.” Of, zoals David in Psalm 60 zingt: “Maar nu hebt Gij dengenen, die U vrezen, een banier gegeven, om die op te werpen, vanwege de waarheid. Wie zal mij voeren in een vaste stad? […] Zult Gij het niet zijn, o God! Die ons verstoten hadt, en niet uittoogt, o God! met onze heirkrachten? Geef Gij ons hulp uit de benauwdheid, want ‘s mensen heil is ijdelheid. In God zullen wij kloeke daden doen, en Hij zal onze wederpartijders vertreden.”

2 opmerkingen: