dinsdag 7 november 2017

De betekenis van de Filistijnen voor Saul en voor Jonathan

De zoon van de boerenkoning - III

Doch Jónathan sloeg de bezetting der Filistijnen die te Geba was, hetwelk de Filistijnen hoorden.
Daarom blies Saul met de bazuin in het ganse land, zeggende: Laat het de Hebreeën horen.
1 Samuël 13 : 3

Nog éénmaal maken we een stap terug in de tijd. In het vorige hoofdstuk heeft Samuël het volk bij elkaar geroepen in Gilgal. Hij heeft hen nogmaals geconfronteerd met de foute keuze die zij hebben gedaan, door een koning te willen en daarmee de HEERE te negeren.
Het is een heel merkwaardig hoofdstuk. Samuël legt ongevraagd een soort verantwoording af van zijn leven. Hij is overduidelijk niet blij met de keuze van het volk. Maar de HEERE heeft hem niettemin opgedragen niet te blijven steken in negatieve gedachten. Hij moet het volk ook laten horen dat de HEERE deze ongerechtigheid wil vergeven en Zijn volk blijft Zijn volk! Maar dat heeft wel een consequentie: zij worden opgeroepen om Hem te blijven gehoorzamen.
Het volk knikt en beaamt. Maar het komt er nogal gemakkelijk uit. En als woorden niet meer binnendringen, gaat Samuël over tot daden. Hij laat merken dat, wanneer ze met hun koning de HEERE verlaten, zij ook van hem geen voorbidding meer moeten verwachten. Het is de vraag of de HEERE dat goed vond. Weliswaar antwoordde de HEERE direct op Samuël roep om regen en donder. Dus…
Dat maakt een enorme impact op het volk. En als ik mijn iet vergis ook op Jonathan, al wordt hij daar niet met name genoemd. Lees de laatste verzen eens aandachtig: “20 Toen zeide Samuël tot het volk: Vreest niet, gij hebt al dit kwaad gedaan; doch wijkt niet van achter den HEERE af, maar dient den HEERE met uw ganse hart. 21 En wijkt niet af; want gij zoudt de ijdelheden na volgen, die niet bevorderlijk zijn, noch verlossen, want zij zijn ijdelheden. 22 Want de HEERE zal Zijn volk niet verlaten, om Zijns groten Naams wil, dewijl het den HEERE beliefd heeft, ulieden Zich tot een volk te maken. 23 Wat ook mij aangaat, het zij verre van mij, dat ik tegen den HEERE zou zondigen, dat ik zou aflaten voor ulieden te bidden; maar ik zal u den goeden en rechten weg leren. 24 Vreest slechts den HEERE, en dient Hem trouwelijk met uw ganse hart; want ziet, hoe grote dingen Hij bij ulieden gedaan heeft! 25 Maar indien gij voortaan kwaad doet, zo zult gijlieden, als ook uw koning, omkomen.
Drie dingen vallen op: Samuël zet in met het Evangelie van Gods trouw en genade; gekoppeld aan de verplichting van het volk om de HEERE van ganser harte te dienen! Het tweede dat opvalt is dat Samuël belooft om voor het volk te blijven bidden én hij belooft het de rechte weg te blijven wijzen. De voorbidder, die het volk vreesde te verliezen, zal hij blijven voor hen! Maar voor het volk achterover gaat leunene, klinken er die dreigende woorden, het derde dat opvalt: het volk zal mét haar koning ten onder gaan, als verder gaan op de weg bij de HEERE vandaan.
De vraag die direct boven komt bij de tekst van vandaag is: wat betekenen die Filistijnen voor Saul en voor Jonathan? Als de HEERE Zijn hulp en bescherming belooft – we zitten nog maar één jaar na het vorige hoofdstuk! – wat zeggen die vijanden dan vandaag? Waarom zijn ze er? Geeft God hen over in de hand van de Filistijnen, omdat zij Hem verlaten hebben óf om hun geloof op de proef te stellen?
Dat moet voor Jonathan ook een vraag zijn geweest. Juist hij moet er dit afgelopen jaar al zijn achtergekomen dat Saul niet met zijn hele hart de HEERE diende!
We gaan nog even twee hoofdstukken terug, waar Samuël in vers 25 dit doet: hij “nu sprak tot het volk het recht des koninkrijks, en schreef het in een boek, en leide het voor het aangezicht des HEEREN.” Hoe kwam Francine Rivers er nu bij om dat boek in Jonathans handen  te leggen en er hem de opdracht bij te geven om zijn vader daar dagelijks uit voor te lezen? Dan moet je nog eens even terug gaan naar Deuteronomium 17, waar Mozes al allerlei zaken vertelt over de koning die ooit zal komen (en dat gaat dus bij Saul in vervulling). Lees vers 18: “Voorts zal het geschieden, als hij op den stoel zijns koninkrijks zal zitten, zo zal hij zich een dubbel van deze wet afschrijven in een boek, uit hetgeen dat voor het aangezicht der Levitische priesters is.” En kijk vervolgens naar de Kanttekeningen: “hij zal het wetboek dat bij de priesters berust, laten halen en daaruit een kopie overschrijven of laten overschrijven.” Het mooiste zou zijn als Saul dat zelf deed; deze ­opdracht van God aan Mozes móet Samuël hier in de praktijk hebben gebracht! En Jonathan moet dat een mooie taak hebben gevonden. Maar… het is alleszins aannemelijk dat hij al rap merkte dat zijn vader geen structuur in zijn ‘stille tijd’ kon krijgen en het al gauw teveel moeite vond!
Dat Jonathan nu ten strijde moet trekken moet een teken aan de wand zijn voor hem, zo is te vrezen. In dit alles gehoorzaamt hij zijn vader, maar we zien hem hier al gescheiden optrekken van zijn vader! En dat is niet alleen een strategische keuze. Je krijgt eerder het gevoel dat Saul in het wilde weg iets onderneemt, en dat Jonathan eigenlijk de leiding heeft.
Het het meest aangrijpende bewijs voor deze veronderstellingen van hiervoor zit nog in het feit dat het volk bang is en wegkruipt. Een houding die Saul later opnieuw zal overnemen!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten