zaterdag 23 december 2017

Waar is Jonathan nu?

De fan van de muzikant - IV

Toen Saul en het ganse Israël deze woorden van den Filistijn hoorden, zo ontzetten zij zich en vreesden zeer.
1 Samuël 17 : 11


Ook het verhaal van Goliath (hoe groot was die reus nou eigenlijk?) is een echt kinderbijbelverhaal. Toch zul je merken dat veel details uit de Bijbel geromantiseerd en anders geïnterpreteerd zijn in de kinder­verhalen.
Waar moet je deze geschiedenis plaatsen? Hoeveel tijd zat er tussen het vorige hoofdstuk en dit? Dat wordt niet erg duidelijk. Het zou zelfs kunnen zijn dat deze geschiedenis er ergens tussenin hoort. Hoe het ook zij: er is opnieuw oorlog met de Filistijnen en de beide legers staat in een patstelling bij het Eikendal.

Om die patstelling te doorbreken gaan de Filistijnen ‘spelen’ met de Israëlieten. Dat aspect is belangrijk in deze geschiedenis. Ze gaan een conferance opvoeren, een slapstick, waarmee zich zichzelf vermaken, de Israëlieten belachelijk maken. En ja, zoals dat in de conferancewereld ook vaak gaat, dan moet God er ook aan ­‘geloven’. Omdat zij zelf andersgelovig zijn en van dat geloof vast overtuigd (dankzij de vele overwinningen die ze hebben behaald), maken ze de God van Israël belachelijk.
Juist dát aspect is in deze geschiedenis de rode draad. En eerlijk gezegd maken de Israëlieten geen goede, standvastige indruk van het leven met de God van Abraham, Izak en Israël! Hun angstige houding is antireclame voor de Almachtige.

Als de Filistijnen nog slechts hadden gehoond met het volk Israël dan was het nog maar de vraag of God had ingegrepen. Maar nu wordt Zijn heilige naam getart en belachelijk gemaakt. Er wordt een beeld van Hem gegeven als van een ‘dode god’ of een ‘angstig wezen’ of van een ‘onmachtig godje’.
Nogmaals, ook hier komt de naam van Jonathan niet voor. Misschien dat je de vorige geschiedenissen wat vergezocht vond om er Jonathan bij te halen (hoewel daar toch wel goede redenen voor waren); echter, juist bij déze geschiedenis had ik toch wel de naam van ­Jonathan verwacht!

Het is geen nieuws dat het volk bang is. Zo lang Saul in beeld is leren we het volk al kennen als angsthazen, die liever wegkruipen dan moedig de confrontatie aangaan en de oorlogen des HEEREN wil gaan voeren. Niks geen ‘met mijn God dring ik door benden’ of ‘met mijn God spring ik over een muur’! Maar meer dan eens maakte Jonathan dan het verschil.
Dus: waar is hij nu? Is ook hij, met zijn wapendrager, bevangen door angst? Waar is de Jonathan die, door een twintigtal Filistijnen neer te sabelen, de hele menigte van het leger van de vijand op de vlucht sloeg? Als dan niemand durft, is daar opeens David. Was hij zo dapper, zo heldhaftig? Ja, dat was hij wel, maar we zagen in een vorig hoofdstuk dat hij gezalfd was en dat de Geest des HEERE vaardig over hem werd. Saul was weliswaar gezalfd, maar de Geest was van hem geweken, maar David was daadwerkelijk vervuld van de Heilige Geest!

We lezen het antwoord op de vraag uit het vorige hoofdstuk: “Wie moest er nu voor de schapen zorgen?”. Vers 15 zegt: “Doch David ging heen en kwam weder van Saul, om zijns vaders schapen te weiden te Bethlehem.” Dat plaatst deze geschiedenis wat meer naar voren óf het is inderdaad zo dat hij regelmatig aan het hof was, maar ook zijn werk als schaapherder in de woestijn bleef uitoefenen.

Hoor maar wat grote broer Eliab er in toorn uitgooit, als hij dat irritante broertje David zo verontwaardigt tegen de mensen in het kamp hoort ‘preken’: “Waarom zijt gij nu afgekomen en onder wien hebt gij de weinige schapen in de woestijn gelaten? Ik ken uw vermetelheid en de boosheid uws harten wel; want gij zijt afgekomen opdat gij den strijd zaagt.” Hé ­irritantje, ga liever op je eigen schaapjes passen en laat ons het grote werk maar doen. Vertel mij wat voor een buitenbeentje jij bent met je ammonitische roots. Je bent gewoon altijd druk bezig om ons een hak te zetten en het met je vrome gezicht altijd beter te doen. We horen er de wrevel in doorklinken van de broers van Jozef; en Isaï en Jacob zijn de ‘slechte’ vaders die hun zonen maar slecht in toom kunnen houden.

David antwoord zijn schamperende broer op kalme wijze: “Wat heb ik nu gedaan? Is er geen oorzaak?” Ik kom hier niet zomaar voor mijn eigen plezier! Onze vader heeft mij naar jullie toegestuurd. Dus…

Je kunt zeggen: Moet dat nou zo, broertjes? Maar die woordenwisseling heeft wel gevolgen: Saul krijgt te horen wat David hier zegt. En vanwege die woorden laat hij hem halen. Dat is wel vreemd… Saul kende David toch al? Of moeten we deze geschiedenis inderdaad toch iets eerder plaatsen dan het moment waarop David wordt ontboden aan het hof om harp te spelen?
Saul hoort het verhaal, dat de soldaat vertelt, aan en laat David bij zich roepen. David steekt meteen van wal. Hij heeft de defaitistische stemming geproefd en snapt er werkelijk niets van. Als je de HEERE vreest en dient, dan is die god-loze houding toch niet mogelijk? “En David zeide tot Saul: Geen mens ontvalle het hart om zijnentwil (Goliath). Uw knecht zal heengaan en hij zal met dezen Filistijn strijden” (vers 32).

Tot hiertoe even. Wij vragen ons af: Waar is Jonathan nu? David vroeg zich in alle ernst af: Maar waarom maken mijn broers hier geen einde aan? De werkelijke geestelijke strijd is soms wel een strijd tegen vlees en bloed. En teveel mensen schuwen die strijd omdat ze bang zijn hun onoprechte gezicht te verliezen. Doe er niet aan mee! Maar volg David, want het imago van God wordt aangetast. Daarom!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten