woensdag 27 december 2017

Een vriendschap op zielsniveau

De fan van de muzikant - V

Het geschiedde nu als hij geëindigd had tot Saul te spreken,
dat de ziel van Jónathan verbonden werd aan de ziel van David;
en Jónathan beminde hem als zijn ziel.
1 Samuël 18 : 1


In stoere heldenverhalen, in boekvorm, strip of film, zijn de ­dappere strijders altijd spierbundels die uitmunten in kracht, slimheid en vooral ongenaakbaarheid. Ze steken met kop en schouders boven de rest uit. Hoewel daar de laatste jaren ook best wel verandering in is gekomen en zijn soms ook zwakke, sullige helden de overwinnaars.

Maar terug naar ons bijbelverhaal: David is niet het lieve jochie met zijn gladgekamde haartjes en zijn satijnen vingertjes die tokkelen op zijn harpje. Niks geen engelachtige verschijning. Met één ferme hauw hakt hij het hoofd van Goliath van diens romp. Het reusachtige hoofd – dat toch wel bijna anderhalf keer zo groot moet zijn geweest als dat van David zelf – rolt bloedend opzij. Het gezicht was sowieso bebloed, vanwege de steen die het voorhoofd van de reus had doorkliefd. De steen was in het voorhoofd gezonken als was dat een pakje boter. Zelfs zo’n gladde steen zal niet een gladde snee hebben achtergelaten, die een vlijmscherp mes zou hebben gemaakt. Het moet een gapende wond zijn geweest met versplinterde stukken schedelbot. En de aanvankelijk angstig opengesperde ogen waren al gesloten bij de klap die het logge lichaam op de grond heeft gemaakt.
Met in zijn ene hand het loodzware en enorme zwaard, bukt hij zich en houdt het hoofd van de reus – hoe zwaar zou het hebben gewogen? – aan diens haren omhoog. Alleen al aan die twee details kun je zien dat David over forse kracht beschikte. Dat hij dat harnas van Saul niet aan kon was niet omdat hij nog een jochie was. Nee, David was de katachtige, niet gebouwd voor logge beschermings­artikelen zoals een maliënkolder of harnas. Hij was, net als Jonathan, meer de besluiper dan de zwaar bepantserde verdediger. Vandaar!

De reus was nog te zwaar bepantserd dat hij zijn schild zelf kon blijven dragen. Dat deed zijn wapendrager (lees 1 Samuël 17 : 41). Luid brallend had hij David getart. Maar dat had David niet aangezet tot daden. Nee, het was omdat Goliath God en Diens kracht en majesteit had gehoond. “Kom maar eens hier, ventje! Dan voer ik je vlees aan de vogels en de wilde dieren!”, had de reus luidkeels gebrald. David had nergens op zijn eigen kracht geboogd. Hij snoefde niet toen hij riep: “Jij komt naar mij toe met een zwaard, een speer en een schild. Maar ik kom naar jou toe namens de Heere van de hemelse legers, de God van het leger van Israël, de God die jij hebt uitgedaagd. Vandaag zal de Heer jou in mijn macht geven. Ik zal je verslaan en je hoofd afhakken. Vandaag zal ik de lijken van het leger van de Filistijnen aan de vogels en de wilde dieren voeren. Dan zal de hele wereld weten dat Israël een God heeft. En al deze mensen hier zullen toegeven dat de Heer niet redt door zwaarden en speren. Want de Heer Zelf strijdt voor ons. Hij geeft jullie in onze macht.”

En zo was het gebeurd. Terwijl het leger van Israël de door angst overmande Filistijnen achternajaagde, ging David iets merkwaardigs doen. In vers 54 lezen we: “David nam het hoofd van de Filistijn mee en bracht het naar Jeruzalem. Maar de wapens van de reus legde hij in zijn tent.” Twee dingen vallen direct op: dat David de wapens van Goliath voor zichzelf houdt aanvankelijk; en dat hij dus een eigen tent had (terwijl we hem toch even daarvoor bij vader Isaï vandaan zagen komen, nietwaar?). Het zwaard zou een overwinningstrofee gaan worden, die David in Nob afleverde om die voor de ark van het ­verbond neer te leggen als offer aan God. David werd er dus nooit zelf groot mee. Later zou hij dat zwaard weer ophalen, toen hij moest vluchten voor Saul. Maar hoe kwam David aan een eigen tent? Of was het de tent van zijn broers? Merkwaardige details!

Maar… het hoofd van Goliath nam hij dus mee naar Jeruzalem. En nadat het leger weer terug was van het verjagen van de Filistijnen en Saul weer in zijn paleis was (of was het de staftent in het leger?) vroeg hij aan David: “Wie is je vader?” Merkwaardige vraag, terwijl hij al eerder, zie het vorige hoofdstuk, een bode naar Isaï had gestuurd met de mededeling dat David bij hem bleef. Er lijken delen van deze hoofdstukken te overlappen en zorgen voor verwarring.

Terwijl David nog met dat grote hoofd van Goliath in zijn hand staat, brengt Abner hem bij Saul, waar hij vertelt wie zijn vader is: “Ik ben een zoon van uw knecht Isaï, de Bethlehemiet”. Let op de keuze van zijn woorden! Blijkbaar is er nog meer gezegd. En daar heeft ook Jonathan bij gestaan. Want toen David zijn verhaal had gedaan, sprong er een vonk over in de ziel van Jonathan. Er staat in de tekst dat de ziel van Jonathan werd verbonden aan die van David. Er staat niet dat Jonathan geïnteresseerd raakt in David, of dat hij bewondering voor David ging koesteren (dat is nog introvert) of misschien zelfs verliefd werd op deze sterke held (want die mensen zijn er ook die een homo-relatie tussen Jonathan en David willen bewijzen). Er staat slechts dat er een vriendschapsband ontstaat op zielsniveau. Ondanks dat ­bloedende hoofd van de reus!

Herkende Jonathan iets in David, vanuit zijn eigen geestelijk leven, toen hij hem hoorde praten met zijn vader? Dat zou eens goed kunnen. Maar dat die twee zielen zich aan elkaar verbonden lijkt toch vooral ook een wisselwerking te zijn. Er gebeurt dus niet alleen iets in het hart van Jonathan, maar ook in dat van David. Bijzonder, zulke grote stoere en heldhaftige mannen! Ze blijken in één klap ‘gewoon mens’. Het staat er helaas niet met zoveel woorden, maar het lijkt toch het werk van Gods Geest. Hoe prachtig is dat?!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten