De zoon van de boerenkoning - XV
Want zo waarachtig als de HEERE leeft, Die Israël verlost,
al ware het in mijn zoon Jónathan, zo zal hij den dood sterven.
En niemand uit het ganse volk antwoordde hem.
1 Samuël 14 : 39
Er wordt een grote slag geslagen onder de Filistijnen. En je zou denken: de HEERE is met Israël, dus wat kan er fout gaan? Als het volk de overwinning ruikt en de buit ziet, kunnen ze niet meer. Ze vreten zich gek aan het eten dat zomaar voor het grijpen ligt en staat. Ze slachten in het wilde weg en eten het vlees van de dieren halfgaar, terwijl het bloed er nog in zit; omdat ze zich geen tijd gunnen het vlees fatsoenlijk te koken of te braden. Dat was verboden!
Terecht grijpt Saul in als er iemand komt klikken: “Zie, het volk verzondigt zich aan den HEERE, etende met het bloed.” Dat verzondigen zit hem dus in het eten van bloed. Puur de wetsregel. Er wordt niet gesproken over het hart van het volk! Saul vermaant het volk met forse woorden, alsof hij zelf zo’n heilige was. Weliswaar geeft hij het goede voorbeeld nu. En zie daar… hij loopt verder het vrome pad op: hij gaat een altaar bouwen en laat een dankoffer brengen aan de HEERE. Heel sinister staat daar dat zinnetje bij: “Dat was het eerste altaar dat hij den HEERE bouwde.” Hij was al enige tijd koning, en dit was nog maar het eerste altaar dat hij voor God bouwde. Dat heeft ons iets te zeggen. Wanneer roepen wij de HEERE aan, als we een moeilijke klus moeten doen? Wanneer we verantwoordelijkheden moeten dragen die al gauw onze draagkracht te boven gaan?! Komt het er überhaupt wel van? Of moet de HEERE ‘hopen’ op een goede afloop, waarna Hij nog even snel de dank krijgt toegespeeld?
Maar dan gaat het mis. Saul wil weer aan de slag (letterlijk: de slag tegen de Filistijnen). Het is al iemand die zijn eten op heeft; hij heeft ervoor gebeden, alvorens het naar binnen te werken. Maar als hij de laatste kruimels uit zijn baard veegt, staat hij op om aan het werk te gaan. De hogepriester voelt zich gepasseerd en roept: “Laten we eerst nog tot God in het gebed gaan.” Je kunt wel denken dat je aan de slag moet, maar wat wil de HEERE? Nou, die vraag wil Saul dan nog wel stellen, voor de vorm. Wat is er tegen een beetje vroomheid? Dat ligt altijd al gevoelig bij het verbondsvolk. God een beetje te vriend houden; je kunt niet weten… Baat het niet dan schaadt het zeker niet.
Maar als Saul, via de door God aangegeven middelen, een antwoord van God vraagt, blijft het stil. En let erop dat dat telkens een waanzinnigheid bij Saul teweeg brengt. Kijk maar, later, in 1 Sam. 28:6!
Als God Zich niet laat commanderen, is Saul uitzinnig van woede en angst. Want ja, daarmee verlies je je gezicht voor de mensen (en daar is hij o zo gevoelig voor!).
Saul heeft haarfijn in de gaten dat er iets aan de hand is. Er moet iets gebeurd zijn, waarover God vertoornd is geweest. En let er maar op, dit soort mensen gaat altijd aan het spitten bij anderen: “Komt herwaarts uit alle hoeken des volks, en verneemt en ziet waarin deze zonde heden geschied zij.” Er klinken forse woorden uit Sauls mond als hij zijn volk voor zich ziet. Hij spaart niemand, al zou het zijn zoon Jonathan zijn: “Want zo waarachtig als de HEERE leeft, Die Israël verlost, al ware het in mijn zoon Jónathan, zo zal hij den dood sterven.” Vermoedde hij al iets? Was hij gebelgd over het succes van zijn zoon, terwijl hijzelf niets voor elkaar kreeg? Merkte hij een soortgelijke jaloezie als ook Kaïn in zich bemerkte jegens Abel? Dat zou best eens kunnen.
Wrevel is een venijnig gif. Als dingen niet lukken in de gemeente of in een persoonlijk leven, en bij andere (gemeenten) lukt dat wel, dan is wrevel een groot gevaar. Als mensen een bepaalde positie in de gemeente hebben, maar anderen worden meer gevraagd om hun mening dan zij… Als ideeën worden doorgedrukt, maar tegenargumenten blijven venijnig overeind staan… Als bepaalde zonden en houdingen worden aangewezen, maar ambtsdragers kijken weg… Als predikanten worden aangesproken op onvoorzichtige en vooral ondoordachte, zogenaamd geestelijke termologiën en ideeën… De lange tenen van de godsdienst, waar het echte leven uit is; ja, waar het nooit in heeft gezeten. Geen hervorming of reformatie; geen bekering maar een doldriest doordraven op een doodlopende weg. Als je dit soort dingen signaleert, is het oppassen geblazen!
Saul deinst er niet voor terug om zijn zoon te doden, als die de zonde zou hebben begaan, waardoor Saul geen contact met God kan maken. We zien hier iets transparant worden van Christus die de dood in ging voor vijanden van Hem en van Zijn Vader; zondaren die geen contact meer konden krijgen met Zijn Vader. Niet uit eigen belang, maar omdat Hij Zijn volk – in tegenstelling tot koning Saul – zo intens en welmenend liefheeft. Daar gaan we in het volgende hoofdstuk nog wat dieper op in.
Grote tegenstelling vormt het volk, waarover we in de dagtekst lezen: “niemand uit het ganse volk antwoordde hem.” Niemand verraadt Jonathan. Geen “Kruisigt Hem!” Geen “Zijn bloed kome over ons en onze kinderen!” Nee, ze nemen Jonathan als het ware in bescherming tegen zijn vader! Daar schuilt deels angst voor Saul achter, maar zeker ook eerbied voor die oprechte en dappere zoon van de boerenkoning.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten