maandag 11 december 2017

Geestelijk, overgeestelijk en ongeestelijk

De zoon van de boerenkoning - XIV

… Saul had het volk bezworen, zeggende: Vervloekt zij de man die spijze eet tot aan den avond, opdat ik mij aan mijn vijanden wreke. Daarom proefde het ganse volk geen spijze. […] Maar Jónathan had het niet gehoord, toen zijn vader het volk bezworen had; en hij reikte het einde des stafs uit, die in zijn hand was, en hij doopte denzelven in een honingraat; als hij nu zijn hand tot zijn mond wendde, zo werden zijn ogen verlicht. Toen antwoordde een man uit het volk en zeide: Uw vader heeft het volk zwaarlijk bezworen, zeggende: Vervloekt zij de man die heden brood eet. Daarom bezwijkt het volk. Toen zeide Jónathan: Mijn vader heeft het land beroerd; zie toch, hoe mijn ogen verlicht zijn, omdat ik een weinig van dezen honing gesmaakt heb. Hoeveel te meer, indien het volk heden had mogen vrijelijk eten van den buit zijner vijanden, dien het gevonden heeft; maar nu is die slag niet groot geweest over de Filistijnen.
1 Samuël 14 : 24b, 27-30


Dat is toch wel raar… dat je tijdens de oorlog je soldaten verbiedt te eten. Daarmee dwing je ze tot afmatting, waardoor je je eigen ondergang tegemoet loopt. Wat Saul bezield heeft wordt niet duidelijk. Als je het nog ietwat positief wilt duiden, dan zou je kunnen denken dat hij die luie mensen om hem heen verbiedt om nog íets anders te doen dan alleen strijden. Een soort harde hand om ze tot daden en actie te dwingen. De Kanttekeningen duiden het als volgt: “Saul heeft het volk verboden te eten, opdat hij te spoediger zijn vijanden zou vervolgen en dempen, vrezende dat zij hem ontkomen zouden, indien het volk zich aan het eten begeven had, maar hij gebruikt kwade middelen daartoe.”
Want om je eigen volk te vervloeken, moet er toch wel meer aan de hand zijn! En dan die merkwaardige woorden van Saul: “…opdat ik mij aan mijn vijanden wreke.” Dat hebben we al eens eerder iemand horen zeggen: “Toen riep Simson tot den HEERE, en zeide: Heere, HEERE! gedenk toch mijner, en sterk mij toch alleenlijk ditmaal, o God! dat ik mij met een wrake voor mijn twee ogen aan de Filistijnen wreke” (Richteren 16:28). Sinistere woorden van Saul: eigengekozen vergelding wegens de aangetaste eigen eer. Bij hem geen woord over de HEERE en Zijn eer!

Het opmerkelijk is dat het volk direct en secuur gehoorzaamt. Niemand probeert Saul op andere gedachten te brengen. Niemand van zijn generaals (die toch het beste strategisch inzicht hadden) probeert op Saul in te praten. De enige die dit wellicht had kunnen en durven doen, was Jonathan, maar die was afwezig.

Maar Jonathan wist niets van dat bevel. Hij luistert naar de ingeschapen alarmbel in zijn lichaam: honger! Her en der zijn honing­raten te vinden in de wildernis. Het gezoem van de wilde bijen ­verraadt waar hij die zoete lekkernij kan vinden. Hij bedenkt zich geen moment, pakt zijn staf, om niet gestoken te worden door geïrriteerde bijen. Direct ervaart hij een boost door de zoetstof die hij proeft. Hij kikkert ervan op.
Maar zijn ogen klaren niet alleen op van de zoetstof, ook dringt tot hem door dat mensen hem met grote schrikogen aanstaren. Slechts één persoon roept: “Uw vader heeft het volk ten strengste verboden, met eedzwering en vervloeking, brood te eten. Daarom is het volk totaal uitgeput!”

Let op die man en zijn woordkeus: hij kent de vloek die op hem ligt, als hij de koning ongehoorzaam is; toch richt hij zich tot de zoon van de koning, in de hoop op leven! Een mooie, geestelijke lijn, hoewel de lijn in deze geschiedenis wat mank gaat: de vloek op de zonde, die God de Vader heeft uitgesproken, wetend, werpen we ons aan de voeten van God de Zoon, smekend om genade.
Die lijn gaat direct weer mank, inderdaad, als Jonathan gaat spreken: “Mijn vader heeft het land beroerd… wat een domme actie! Had het volk gewoon mogen eten, dan hadden ze een tienmaal betere slag kunnen slaan onder de Filistijnen!” God de Vader en God de Zoon zijn zó één met elkaar, dat dat nooit uit de mond van Christus zou kunnen komen. Zijn Vader zou nooit zo’n dom besluit nemen.

Wat Saul hier deed was niet ‘overgeestelijk’, maar ten diepste geheel ongeestelijk. Hij wilde de levens en gezondheid van zijn onderdanen (door God hem geschonken) in de waagschaal leggen om zijn gram te halen bij de Filistijnen. Dat ‘over lijken gaan’ is geen teken van geestelijk leven, maar van narcistisch eigenbelang. Echter, Saul staat niet ver van overgeestelijke mensen die de geestelijke lat hoger willen leggen dan God doet. Om daarmee eigen staat grootser te maken en eigen geestelijk leven ver boven anderen uit te laten steken. Je merkt die wedijver tussen kerkverbanden, maar zeker ook tussen gemeenteleden binnen een en dezelfde gemeente! Dat is een funeste zaak en zal Gods Geest bedroeven. Want met het hoger leggen of fout leggen van de lat die God in Zijn wet en Woord heeft geboden, vertekenen we voor anderen het beeld van God Zelf! En dat is bloedlink.
Dan gaan we de maat nemen bij zondenkennis, bij Godskennis, bij uiterlijkheden. Let vooral op dat eerste en het laatste.! Want dan wordt de maat genomen aan de hand van ‘wat men ziet of hoort’. Dan worden woorden op een goudschaaltje gewogen, en wordt Gods oordeel door mensen geveld. Dan wordt het Laatste Oordeel naar voren gehaald. Dan worden vruchten niet gezocht en aangeprezen, maar dan worden targets gezet, die moeten worden gehaald. Het godsdienstig leven wordt een wedloop en allerlei barrières worden onderweg opgeworpen, zodat maar niemand die eindstreep zal behalen. Overgeestelijkheid schuurt eng dicht tegen ongeestelijkheid.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten