zondag 7 december 2014

Heilig Avondmaal – 2. de voorbereidingszondag

Drempels

Ook al zien sommigen wel in dat voorbereiding nodig is, toch laat menigeen zich gemakkelijk afhouden van het voorbereiden, door allerlei drempels, zoals:
  1. uitstellen van de voorbereiding; dan wordt er wel gezegd: "Ja, ik moet, ik wil, ik zal gaan beginnen met de voorbereiding". Maar uiteindelijk is het: "Als dit eerst gedaan is, of als dat is gebeurd", of "ik ben nú niet voldoende in vorm." Van uitstel komt meestal afstel. De tijd glipt door je vingers en de gelegenheid die je meende te hebben vervliegt, totdat je opeens geconfronteerd wordt met de toebereide Avondmaalstafel voorin de kerk. En zelfs dán vind je je nog te onbekwaam, om het laatste restje tijd te gebruiken voor een kleine voorbereiding, zodat je totaal onvoorbereid blijft!
  2. de listen van de duivel; hij is druk bezig om je zoveel mogelijk druk te laten zijn met andere dingen, zodat je voor de voorbereiding geen tijd meer overhoudt. Of hij wekt in je hart allerlei begeerten op, zodat je in zonde valt. Je voelt je als kaf in de wind heen en weer geslingerd; zo probeert hij je hart op te jagen zodat het geen rust heeft om de dingen kalm te overdenken.
  3. het ter discussie stellen van het aangaan; soms maakt men er een vraag van óf men wel zal aangaan. Er wordt dan van alles opgesomd, dat nog in de weg staat: ik loop nog zo vaak in het duister, ik ben nog zo vaak ongelovig of wisselvallig. Zou het toch niet beter zijn dat ik dit keer afblijf? En zo in dubio staande – alsof de keuze aan ons is of we wel of niet aangaan – verstrijkt de tijd en vervliegt de lust tot voorbereiden. Echter, als we voor onszelf vaststellen dat we móeten gaan, of ons voornemen dat we zúllen gaan, dan worden we veel ernstiger tot voorbereiden aangezet.
  4. het is een heel zware klus; als men wil gaan beginnen met de voorbereiding, dan komt het werk zo kolossaal en onmogelijk op ons af, dat we ons er veel te onbekwaam voor vinden. Het kost zó'n grote inspanning om jezelf zo nauwkeurig te onderzoeken. Het verdriet over de zonde, het bidden, het houden van een vastendag in deze week, zijn dingen die wel érg zwaar voor je zijn, nietwaar? Dus laat je het er maar bij zitten of je stelt het dag na dag uit. Of je begint wel heel aarzelend met lood in de schoenen, maar je had veel evangelischer (standvastiger en bijbelgetrouwer steunend op Gods beloften) te werk moeten gaan. Je kunt je beter stilhouden en biddend uitzien naar Gods Geest in je, Die je door het Woord duidelijk zal maken wat je doen moet. Want het zal niet door kracht en geweld geschieden, maar door Gods Geest.
  5. het valt zo erg tegen; soms gebeurt het tijdens de voorbereiding dat je jezelf tegenvalt; je meende beter in staat te zijn om je voor te bereiden, dan dat het uiteindelijk ging. Het lijkt wel of je je steeds geestelozer, verwarder, voelt en je tast steeds meer in het duister, dan dat je hiervoor deed. Voor je gevoel lijk je meer op een dode dan op een levende gelovige. Het maakt je moedeloos en je laat het voorbereidingswerk er maar bij zitten. En dat, terwijl je er aan zou moeten worden herinnerd dat de Heere juist nú op een bijzondere manier te hulp wil schieten met extra genadegaven! Daarom: loop niet weg van dit voorbereidingswerk, maar grijp moed en (ver)wacht (op) de HEERE; Hij zal uw hart versterken.

Hoe ziet een goede voorbereiding eruit?

Je zou het werk van de voorbereiding in drie punten kunnen samenvatten: verlangen in je hart opwekken, jezelf beproeven, jezelf versieren.

Allereerst iets over dat verlangen dat in ons moeten worden opgewekt. Dat uit zich in een verlangen om samen met het volk van God te zijn. Om samen met de "feesthoudende menigte" (Ps. 42) voor de HEERE te mogen verschijnen. Om daar het goede voor de uitverkorenen te mogen zien, zich te verblijden met het volk van de Heere en zich te beroemen met Zijn erfdeel. Je hoort dat verlangen bij David, als hij zingt: "Een ding heb ik van den HEERE begeerd, dat zal ik zoeken: dat ik al de dagen mijns levens mocht wonen in het huis des HEEREN, om de liefelijkheid des HEEREN te aanschouwen, en te onderzoeken in Zijn tempel" (Ps. 27:4) en "Mijn ziel dorst naar God, naar den levenden God; wanneer zal ik ingaan, en voor Gods aangezicht verschijnen?" (Ps. 42:3).
Immers, hoe verdrietig was hij toen hij dat moest missen, toen hij moest vluchten: "Ik gedenk daaraan, en stort mijn ziel uit in mij, omdat ik placht heen te gaan onder de schare, en met hen te treden naar Gods huis, met een stem van vreugdegezang en lof, onder de feesthoudende menigte" (Ps. 42:5) en "O, wee mij, dat ik een vreemdeling ben in Mesech, dat ik in de tenten Kedars wone" (Ps. 120:5).
En hoe blij was David als hij weer bij het volk van God in de tempel mocht zijn! "Ik verblijd mij in degenen, die tot mij zeggen: Wij zullen in het huis des HEEREN gaan. Onze voeten zijn staande in uw poorten, o Jeruzalem!" (Ps. 122:1b-2).

Geen opmerkingen:

Een reactie posten