dinsdag 9 december 2014

Heilig Avondmaal – 5. woensdag

Zelfbeproeving is noodzaak en opdracht

Het tweede dat nodig is voor de voorbereiding op het Avondmaal is de zelfbeproeving. Ben je in staat om te mógen en te kúnnen aangaan en geestelijk te eten en te drinken? Ik wil hier vier dingen over zeggen:
1. De zelfbeproeving is nodig
2. De onbekeerden mogen niet aangaan
3. De bekeerden mogen niet afblijven
4. Hoe zwakke gelovigen zich moeten gedragen.

1. De zelfbeproeving is nodig


De zelfbeproeving – vóórdat je aan het Avondmaal gaat – is heel erg nodig! Het is immers een uitdrukkelijk bevel: "De mens beproeve zichzelf en ete alzo van het brood en drinke van de drinkbeker" (1 Kor. 11:28). En het Avondmaal is ook niet voor iedereen: een vreemdeling, een onbesnedene, een verontreinigde, mocht van het Pascha niet eten, volgens Gods bevel in Exodus 12. Tegen de goddeloze zegt God: "Wat heb u Mijn inzettingen te vertellen? Waarom neemt u Mijn verbond in uw mond?" (Ps. 50:16). Christus nodigt enkel Zijn vrienden uit (Hoogl. 5:1): hongerigen en dorstigen (Jes. 55:1). Tevens is het ook een verschrikkelijke zonde om onwaardig te eten en te drinken. Zo iemand "zal schuldig zijn aan het lichaam en bloed des Heeren" (1 Kor. 11:27). "Wie onwaardig eet en drinkt, eet en drinkt zichzelf een oordeel, niet onderscheidende het lichaam des Heeren" (1 Kor. 11:29).


Verkeerde inbeelding

Velen hebben een verkeerd beeld van zichzelf. Ze meten zichzelf met zichzelf en ze menen dat ze wel bekwaam zijn. Immers, ze hebben geen ruzie met hun naaste, ze zijn gedoopt, ze gaan altijd tweemaal per zondag naar de kerk en ze leven zó, dat niemand wat op hen kan aanmerken. Ze geloven ook dat Christus de Zaligmaker is. Niemand moet er aan twijfelen dat zij wel zalig worden, want Christus is toch hun Zaligmaker? Daarom zit het wel goed met hen. En daarnaast: Christus nodigt én beveelt het toch? Ze willen de Heere daarom keurig gehoorzamen.
Anderen bedenken nog iets anders: ze laten hun (boezem)zonden voor een tijdje en gaan vrome boeken lezen; ze bidden een paar keer meer dan anders. En zo strijken ze zichzelf in een vrome plooi en gaan gerust naar de tafel, maar… die eten en drinken zichzelf een oordeel.


Niet kunnen en niet willen

Er zijn er die zichzelf niet kunnen beproeven. Ze weten niet wat er werkelijk nodig is om aan te gaan en ze kennen ook zichzelf niet werkelijk, zodat ze niet in staat zijn om zich echt te kunnen beproeven. Zo halen ze zich Gods toorn op de hals.
Maar er zijn er ook die zichzelf niet willen beproeven. Want ze durven het niet eerlijk onder ogen te zien, als de zelfbeproeving uitwijst dat ze onwaardig zijn. Dat maakt je maar benauwd en brengt twijfel over je zaligheid met zich mee. En stel dan dat ze niet meer aan durven gaan! Wat zullen de mensen dan wel zeggen? Daarom dekken ze alles maar liever toe en leven gerust door in hun zonden. En zo verzwaren ze hun geestelijke situatie nog extra, door onwaardig te eten te drinken. Zie je nu dat het nodig is, dat iedereen zich van te voren onderzoekt, of het goed met hem of haar is?

Als je je tot zelfbeproeving zet en daarbij Gods Woord als toetssteen neemt, dan begint er ernst en zorg te komen. Als blijkt dat je nog onbekeerd bent of dat er twijfel bestaat over je bekering, dan ga je toch zoeken, bidden en wenen? Dan loop je toch tot Jezus? En als je ontdekt dat Gods genade in je leeft en werkt, dan komt er toch blijdschap in je hart en vrijmoedigheid om door het geloof toe te treden tot de tafel? Dus, uit al deze hiervoor genoemde dingen blijkt overduidelijk hoe nodig én ook hoe nuttig het is om jezelf te beproeven.

2. De onbekeerden mogen niet aangaan

Een onbekeerde mag niet aan de Avondmaalstafel komen. Een vreemdeling, een onbesnedene en een verontreinigde mochten niet eten van het Pascha, zo zagen we al. Dat geldt ook voor het brood en de wijn bij het Avondmaal. Voor onbekeerde mensen is er hier geen belofte en dus ook geen verzegeling van de beloften. Onbekeerden zijn dood in zonden en misdaden; welnu, doden kúnnen niet eten. Het geloof is als het ware een hand en een mond voor je ziel. Zonder geloof kun je niet eten van het brood dat alleen voor de gelovigen is bedoeld. Als onbekeerden tóch gaan, moeten ze beseffen dat ze Christus bespotten. Daarmee maken ze zich schuldig aan het lichaam van Christus; ze kruisigen Hem als het ware opnieuw, met de Joden. Vraag jij je af wat die onbekeerden voor mensen zijn? Ik antwoord:
  • Onwetenden. Zij hebben zelfs geen letterkennis (theoretische kennis) van Wie Christus precies is. Ze kennen niet de werkelijke betekenis van Zijn Persoon, Zijn naturen, Zijn plaatsvervangend werk, Zijn vernedering en verhoging, de noodzaak van verzoening door voldoening en de kracht van Christus' dood. Ze hebben nog geen enkele kennis van het karakter van het geloof, van de wedergeboorte, van het hele geestelijk leven, van Gods rechtvaardigheid en van de verdoemelijkheid van zondaren. Ze begrijpen de inhoud van het Heilige Avondmaal niet en kunnen het teken en zegel niet verbinden met de betekende en verzegelde zaak zelf; ze herkennen en zien het zelfs niet als zegel.
  • Onvernederden. Deze mensen zijn niet vernederd over hun zonden. Ze leven gerust verder zonder de verzoening in Christus te zoeken. Ze hebben geen verlangen naar het gevoel van de vergeving der zonden, naar de troost en de verzekering van de zaligheid. Ze verlangen niet naar heiligmaking en naar een leven in de tegenwoordigheid van de HEERE. Nee, ze leven eigenlijk heel gerust en zorgeloos door, zonder deze dingen te kennen en er deel aan te hebben.
  • Passieven. Onbekeerden zijn ook die mensen die geen oefening van het geloof kennen. Ze zijn passief, totaal niet actief bezig met Christus als Borg te kiezen; ze verlangen niet naar Hem en  kijken niet uit naar Hem. Ze zoeken Hem niet op in het gebed, met bidden en smeken. Ze nemen Hem niet aan tot rechtvaardigmaking en heiligmaking, door zich aan Hem over te geven. Ze zetten al hun zinnen niet op Hem begeren niet in verbondenheid aan Hem te leven.
  • Aardsgezinden. Ook mensen die helemaal voor het hier en het nu op aarde leven behoren tot de onbekeerden. Hun lust en verlangen, hun zoeken, zorgen, liefhebben, genieten en vrees geldt alleen de aardse dingen. Ze moeten het hebben van de begeerlijkheden van zowel de ogen als het vlees en van de grootsheid van dit leven. Hetzij dat ze een uiterlijk keurig sociaal en godsdienstig leven lijden, hetzij dat ze in grote zonden leven (zowel openlijk als in het verborgen).
Al dit soort mensen vallen onder de term 'ongelovigen'. En dat behoren ze ook te weten. Die worden dan ook ernstig gewaarschuwd, om niet tot de heilige tafel te komen. Hen wordt verkondigd dat ze geen deel aan Christus hebben en aan Zijn goederen. Het Avondmaal is niet voor hen toebereid; en als ze tóch komen, verkondigen we hen de toorn van God.

3. De bekeerden mogen niet afblijven

Maar het tegenovergestelde is ook waar: bekeerden mogen niet afblijven (mits ze gezond zijn en psychisch en fysiek in staat zijn om de middelen te kunnen gebruiken). Want afblijven is tegen de vriendelijke uitnodiging van Christus! Het is ook tegen hun eigen vertroosting. Het is slecht voor de groei in het geloof. Het strijdt ook met de belijdenis van Christus. En is in conflict met de gemeenschap der heiligen, ja tegen al het goede dat we hiervoor allemaal al hebben laten zien.
Echter, als gelovigen zich het Avondmaal onwaardig hebben gemaakt – doordat ze ergernis geven aan anderen, doordat ze in twist en haat jegens anderen leven of doordat zó vast aan zonden blijven zitten dat ze zichzelf niet meer tot de orde roepen en uit de zonde opstaan door er tegen te strijden – dan bezondigen ze zich dubbel en moeten ze zich vernederen voor de HEERE. Maar als je dat overkomt, blijf dan wel bij de bediening van het Avondmaal in de kerk aanwezig! Kijk dan maar van verre toe hoe de gelovigen aangaan; treur daarover en zeg eerlijk tegen jezelf: daar mag ik nu niet bij zijn; voor mij is het nu niet.

4. Hoe zwakke gelovigen zich moeten gedragen

Als iemand tijdens zijn zelfbeproeving er niet uitkomt wat zijn staat (zijn geestelijke situatie) is – en niet duidelijk weet of hij wel bekeerd is of niet – wat moet zo iemand doen? Kan zo iemand dan niet beter afblijven? Mijn antwoord is: je mag het nooit tot een voorrecht rekenen, af te mogen blijven! Het moet je juist smart geven dat je niet aan kúnt gaan! Het is namelijk heel verkeerd om redenen tot afblijven te zoeken waarmee je je gemoed kunt sussen.
Het is namelijk niet persé nodig – voordat je aangaat – een volkomen, vaste en actieve zekerheid te bezitten, zonder bekommering (aanvechting en worsteling) of je wel voldoende in de staat der genade bent en telkens weer kunt terugvallen op die verzekering (als had je de zekerheid altijd op zak). Het is genoeg als je overtuigd bent dat er geloof werkzaam is in je hart (al is het nog zo klein); zelfs al durf je nog niet eens hardop te zeggen: ik geloof en ik ben bekeerd.
Elke ware gelovige zal hoe dan ook dít in zich herkennen en vinden:

  • Je hart gaat naar de Heere Jezus uit – al is het de ene keer gevoeliger dan de andere keer. Waarom gaat het naar Hem uit: omdat je zo verlangt om door Zijn bloed gerechtvaardigd te worden; om met Zijn heiligheid bekleed te worden, dankzij het feit dat Hij de wet zo volmaakt heeft volbracht. En je begeert door Zijn Geest veranderd en geheiligd te worden. Je ziet uit naar Jezus, je verlangt, roept, loopt en wacht. Je geeft je aan Hem over. Je vecht tegen het ongeloof in je hart, om Jezus er voor in je hart te brengen, om verzekerd te worden van het geloof in Hem en om deel te hebben aan Zijn goederen.
  • Je bent niet tevreden met het feit dat je gelooft dat je genade hebt gekregen. Je wilt met heel je hart die genade ook bewust bezitten, genieten en de goederen van het verbond (dat wat God belooft) daadwerkelijk te proeven (ervaren). Je hunkert naar de dagelijkse omgang met de HEERE en je verlangt naar een leven waarin Gods nabijheid te merken is. Je verlangt naar vrede in je geweten (dat je verlost bent van al je zonden) en naar de liefde en de vreze van de HEERE. Als je het mist, maakt dat je verdrietig, omdat je niet zonder kunt; als je het verloren hebt, kun je geen rust vinden voordat je het weer gevonden hebt. Want dat is je lust en je leven, ja, je zaligheid!
  • Je zult een haat en afkeer van de zonde ontdekken in je hart. Tegelijk ervaar je ook smart als je zondigt. Maar niettemin sta je toch telkens weer op en loop je naar (vraag je om) het bloed van Jezus tot verzoening. Ook bemerk je lust en liefde om voor de HEERE welbehagelijk te leven. Je ontdekt dat er strijd is tussen het vlees en de geest. Je zult merken dat de aardse begeerlijkheden je telkens weer naar de aarde toe en van God af proberen te trekken (dat is de oude mens); maar dat het herboren deel (de nieuwe mens) juist telkens weer van de zonde aftrekt en naar God toe! Soms heeft het vlees de overhand (tot je smart), maar soms ook de geest (tot je grote vreugde)!
Als je deze dingen en activiteiten in je hart ontdekt, dan ben je in staat om tot de Avondmaalstafel te gaan; al mis je misschien de duidelijke zekerheid nog; daar hapert het bij veel gelovigen aan, hoor! Soms door onkunde van het Woord (dat je de Bijbel niet goed leest of verkeerd interpreteert); of door zwakheid van het historisch geloof (dat je in twijfel wordt gebracht over de feiten in de Bijbel); of door vrees dat je je misschien wel bedriegt of dat je ondanks de genade nog zoveel zonde bij jezelf ziet. Maar niettemin mag je daarom niet wegblijven; je bent zelfs verplicht om onder de feesthoudende menigte aan te gaan en… om juist door het gebruik van deze tekenen verzegeld te worden van de beloften die gedaan zijn aan mensen zoals jij!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten