woensdag 10 december 2014

Heilig Avondmaal – 6. donderdag

De versiering


Het derde dat nodig is voor een goede de voorbereiding op het Heilig Avondmaal is 'de versiering'. Wat bedoelen we daarmee? Wel, als iemand naar een bruiloft gaat, versiert hij zich toch (qua kleding en accessoires) met het allermooiste dat hij heeft? Een bruid versiert zich tot vooral met dít doel: aangenaam zijn voor haar bruidegom en om hem er mee te vereren? Nog veel meer geldt dat voor de gelovigen? Opdat "de Koning lust zal hebben aan haar schoonheid" (Ps. 45:12). De gast die wel mee aanzat aan tafel, maar zónder een bruiloftskleed aan te hebben, werd al snel herkend door de Koning en buiten geworpen (Matth. 22:12-13). Dat voorbeeld is een waarschuwing voor ons en een opwekking (aansporing) om ook een bruiloftskleed aan te trekken.

Hoe ziet zo'n bruiloftskleed er dan uit?
  1. (A Brakel noemt iets schijnbaar vreemds:) een 'verwakkering van het historisch geloof' (het is namelijk belangrijk dat we weten wat er in de Bijbel staat en dat dat ook écht waar is voor ons; hij licht dat verder toe): door een stille meditatie en overdenking van het gehele werk van de verlossing. Niet rationeel en kil afstandelijk, maar met goedkeuring (je zegt er amen op) en met blijdschap over de goedheid, de wijsheid, de rechtvaardigheid, de macht en de waarheid van God, die zichtbaar worden in dit verlossingswerk. Laat je gedachten maar eens gaan over Gods eeuwige verkiezing. Het is Zijn eeuwig welbehagen geweest om de zaligheid te geven door Zijn rechtvaardigheid én Zijn barmhartigheid te openbaren. Met dat doel nam God Zich voor om enkele mensen en engelen vanwege hun zonden te straffen, terwijl Hij anderen de eeuwige gelukzaligheid schonk; en dat uit louter genade en uit vrij welbehagen. Als je zó Gods welbehagen over jezelf mag zien, is dat stof tot verwondering, blijdschap, dankzegging en verheerlijking van God.
  2. Denk ook eens na over het verbond der verlossing, dat God de Vader en God de Zoon in de eeuwigheid overeen kwamen (de Raad des Vredes). De 'afspraak' dat God de Zoon Borg wilde zijn voor de uitverkorenen, terwijl die moedwillig van deze zelfde God zouden gaan afvallen (Genesis 3) en zich zouden brengen onder de tijdelijke en de eeuwige vloek! Denk na over het wonder, dat God de menselijke natuur zou aannemen, opdat Christus door Zijn lijden en sterven aan Gods rechtvaardigheid kon voldoen en dat Hij zó alles kon volbrengen, wat nodig was voor onze zaligheid!
  3. Kijk eens aandachtig naar de schepping van de mensen en hun verbreking van het 'verbond der werken'. En luister naar de belofte van de Middelaar, Jezus Christus (al direct na de zondeval in de moederbelofte beloofd!), die  zichtbaar werd in de schaduwendienst van de offers in het Oude Testament. Zo leerde Gods volk hoe de beloofde Zaligmaker hen zou gaan verlossen en zalig maken. En let dan vooral eens op het verlangen van de gelovigen van het Oude Testament, waarmee ze uitzagen naar de vervulling van die belofte!
  4. Zie hoe de Messias na verloop van 4000 jaar in de wereld kwam. Hoe Hij de menselijke natuur uit de maagd Maria aannam. Hij werd de mensen gelijk (uitgezonderd hun zonden!) en zo was Hij in staat om de borgtocht te betalen die was vereist. Let op hoe de Heere Jezus al vanaf Zijn geboorte de vloek droeg, die op de uitverkorenen lag; hoe Hij die op Zich nam, met zó'n gewilligheid en liefde! Daarom had Hij ook direct na Zijn geboorte al alles tegen in deze wereld:
    – Hij werd in armoede geboren;
    – Hij werd als een verschoppeling achter in een schuur in een kribbe gelegd;
    – Hij moest vluchten voor de vervolging van Herodes;
    – Hij at Zijn brood in het zweet Zijns aangezichts;
    – Hij werd hevig door de duivel verzocht, toen Hij begon aan Zijn werk in het openbaar.
    Hij ging het hele land door en preekte met grote kracht om de mensen tot bekering en zaligheid te brengen. Hij genas allerlei ellendigen, vanuit een diep en groot medelijden: blinden, doven, stommen, kreupelen; Hij wierp duivelen uit en wekte doden op, tot vertroosting van de bedroefden. Maar wat was Zijn loon? Hij kreeg terstond de haat van de Farizeeën en Schriftgeleerden over Zich; ze verachtten Hem met allerlei laster; ten diepste waren ze er telkens op uit om Hem te doden.
  5. Aan het einde van Zijn taak werd Christus zó zeer overgoten met de toorn van God – vanwege de door Hem overgenomen schuld van de uitverkorenen – dat Hij bedroefd werd tot de dood toe! Hij bad met sterk geroep en tranen. Het bloedige zweet drupte van Zijn aangezicht op de aarde. En hoewel Hij samen met Zijn discipelen was, ondersteunde niemand van hen Hem. Hij werd zelfs door Zijn eigen discipel Judas verraden. Door Zijn vijanden werd Hij gevangen en als een moordenaar weggesleept. Toen Hij voor de kerkelijke rechtbank werd gedaagd, werd Hij vals beschuldigd en als een godslasteraar ter dood veroordeeld, bespot, in het gezicht gespogen en met vuisten geslagen. Men leverde Hem over aan de heidense rechter Pilatus, bracht Hem naar Herodes en leidde Hem met een spotkleed aan door de straten van Jeruzalem. Het volk – opgehitst door de overpriesters – eiste de kruisdood voor Hem. Hij werd erbarmelijk gegeseld, uit spot gekroond met een doornenkroon en met stokken op Zijn hoofd geslagen. Jeruzalem spuwde Hem uit richting Golgotha, waarheen Hij Zijn kruis droeg; het kruis waaraan Hij werd gespijkerd met spijkers die door Zijn handen en voeten in het hout werden geslagen. Met kruis en al werd Hij opgericht en daar hing de lieve Jezus tussen hemel en aarde, bebloed van het hoofd tot de voeten, in de grootste smarten en smaadheid die op aarde denkbaar zijn. Bedenk daarbij nog het satanisch plezier van Zijn vijanden, die Hem hoofdschuddend en vinger opstekend allerlei bijtende scheldwoorden toeriepen.
    En daar bovenop onthield de Vader Hem elke vorm van licht en goedgunstigheid; ja Hij overgoot Hem met Zijn toorn en wraak. In grote geestelijke benauwdheid riep Hij uit: "Mijn God! Mijn God! Waarom hebt Gij Mij verlaten?" Hij had enorme dorst, maar men gaf Hem slechts edik met gal gemengd te drinken. De zon werd verduisterd zodat een dikke duisternis Zijn lijden nog meer verzwaarde. En tenslotte gaf Hij de geest.
    Zóveel hield het nu in om Borg te zijn voor een zondaar! Zó betaalde Hij voor u en jou, ware gelovige, die dit leest of hoort!
  6. De Heere Jezus werd begraven, maar stond op de derde dag weer op uit het graf. Na veertig dagen voer Hij op naar de hemel en daar ontving Hij de allergrootste eer en heerlijkheid aan de rechterhand (de ere plaats) van Zijn Vader. En straks zal Hij terugkomen op de wolken van de hemel, als Rechter, om de mensen te oordelen.
Het stil en aandachtig overdenken van deze dingen is een goed en mooi werk om te doen, in de aanloop naar het Heilig Avondmaal. Immers, dat is de plek bij uitstek, waar we Hem gedenken en Zijn dood verkondigen. Als je dit eens goed overdenkt, zul je een helderdere indruk krijgen van Gods rechtvaardigheid, van de noodzaak van de voldoening door verzoening, van de liefde van Christus, van de zwaarte van Zijn lijden en van de kracht die Hij teweeg bracht met deze voldoening.

Probeer nog eens verder door te denken. Overdenk eens hoe God de uitverkorenen in de gemeenschap met deze Zaligmaker brengt. God laat overal in de wereld het Evangelie verkondigen. Hij stuurt Zijn dienaars erop uit om te prediken. Hij roept de Zijnen door Zijn Woord – niet alleen uitwendig, zoals Hij bij velen doet, maar ook inwendig – en verlicht ze, overtuigt ze en geeft ze begeerte tot Zijn Zoon, de Heere Jezus. Hij trekt ze tot Hem en geeft hen geloof waardoor ze Christus aannemen en zich aan Hem toevertrouwen met heel hun hart. Dat toevertrouwen richt zich op hun rechtvaardigmaking, hun heiligmaking en hun zaligheid. God wederbaart hen tot nieuwe schepselen en leidt ze door Zijn raad en tenslotte neemt Hij ze op in Zijn verworven heerlijkheid.
Denk dan ook even rustig na over die manieren waarop de Heere je tot hiertoe heeft gebracht in geestelijk opzicht.
Zo zie je in elk van die voornoemde punten wonderen oplichten; door al die dingen waar te nemen word je versterkt. Je zegt met blijdschap amen op wat de HEERE doet en hóe Hij dat doet. Zo brengt Hij je – terwijl je al stilletjes hierover nadenkt – oog in oog met Zijn heerlijkheid.

Tot de opsiering hoort ook het je realiseren dat je een voorwerp van vrije genade bent. Dit doe je door jezelf goed te bekijken. Wat zie je in je zelf? Nietigheid en zonde. Daar wordt je klein van. Maar zo word je wel bekwaam voor genade!
"De nederigen geeft Hij genade" (1 Petr. 5:5);
"Ik woon bij dien, die van een verbrijzelde en nederige geest is, opdat Ik leven make de geest der nederigen, opdat ik levend make de geest der verbrijzelden" (Jes. 57:5);
"Ik ben niet gekomen om te roepen rechtvaardigen, maar zondaars tot bekering" (Matth. 9:13).

Bedenk dan: Wat ben ik, arme worm, dat de Heere aan mij zou gedenken? Ik ben een mens, gemaakt uit stof (de broosheid van mijn lichaam) en ik woon in een lemen hut (de kwetsbaarheid van mijn leven). Ik ben vergankelijk, van mijzelf een 'droge stoppel', nietig… niets. Zal God met zo iemand een verbond sluiten? Zal zo iemand een kind des Heeren zijn? En tenslotte ook in de eeuwige gemeenschap opgenomen worden met deze heerlijke en algenoegzame (volmaakt in Zichzelf) God?
En daarbij, ik ben enkel zonde en mis van nature het beeld van God. Ik draag van nature juist het beeld van satan. Wees eerlijk, wat zijn er al een gruwelijke dingen (in woorden, daden, maar ook gedachten) opgekomen uit mijn hart! En was dat de situatie van vóór mijn bekering, dan snap ik dat nog wel; maar dit gebeurt ook nú nog, ná mijn bekering! Wat zijn er een hoop zonden in woorden, daden en gedachten, hier en daar, met die en die of juist zonder anderen, in mijn eenzaamheid. Hoe lusteloos, geesteloos en onvolmaakt ben ik zelfs in godsdienstige zaken. Tijdens het luisteren naar of het lezen in Gods Woord, tijdens het bidden of het zingen. Hoe ontrouw ben ik vaak aan de genade die de HEERE mij keer op keer bewijst. Hoe vaak bedroef ik de Heilige Geest. Eerlijk waar, ik ben het niet waard dat God naar mij zou omzien of mij ook maar een beetje genade zou schenken.
Sta er maar even bij stil, opdat het je van binnen raakt en deze dingen je op de knieën brengen. De overdenking van je zonden en zondigheid moet je niet tot ongeloof brengen. Dat niet! Het moet niet zover komen dat je gaat denken dat Gods werk in jou allemaal nog niets is. Ook moet het niet zo zijn dat je door de wet en de eeuwige verdoemenis totaal verschrikt en verpletterd wordt, als zou dát de enig juiste vernedering zijn. Nee, want dat vindt doorgaans plaats bij de eerste bekering; dat kan na ontvangen genade niet opnieuw zo heftig gebeuren in degenen in wiens hart het ware geloof is. Maar de vernedering waar ik hier op doel ziet er zo uit:
  • Klein van hart:
    "Ik ben geringer dan alle deze weldadigheden" (Gen. 32:10);
    "Wie ben ik… en wat is mijn huis, dat Gij mij tot hiertoe gebracht hebt?" (2 Sam. 7:18);
    "Ik ben niet meer waardig Uw zoon genaamd te worden" (Luk. 15:21).
  • De evangelische (bijbelse) schaamte die hand in hand gaat met het geloof:
    "Ik ben beschaamd en schaamrood, om mijn aangezicht tot U op te heffen, mijn God! Want onze ongerechtigheden zijn vermenigvuldigd tot boven ons hoofd, en onze schuld is groot geworden tot aan de hemel." (Ezr. 9:6).
  • Het verdriet over de zonde:
    "Ik ken mijn overtredingen en mijn zonde is steeds voor mij. Tegen U, U alleen heb ik gezondigd, en gedaan wat kwaad is in Uw ogen" (Ps. 51:5-6).
  • Verootmoediging en schaamte:
    "Ik heb zeer gezondigd in hetgeen ik gedaan heb, maar nu, o Heere! Neem toch de misdaad Uws knechts weg, want ik heb zeer zottelijk gedaan" (2 Sam. 24:10).
  • Vrees voor de straf:
    "O Heere! Straf mij niet in Uw toorn en kastijd mij niet in Uw grimmigheid" (Ps. 6:2).
  • Belijdenis van zonde en erkenning van het hatelijke en verdoemelijk karakter van die zonde:
    "Mijn zonde maakte ik U bekend en mijn ongerechtigheid bedekt ik niet. Ik zeide: ik zal belijdenis van mijn overtredingen doen voor de HEERE" (Ps. 32:5).
  • Hartelijk gebed om vergeving en om vrede in je geweten:
    "Wees mij genadig, o God, naar Uw goedertierenheid; delg mijn overtredingen uit naar de grootheid Uwer barmhartigheden. Was mij wel van mijn ongerechtigheden en reinig mij van mijn zonden. Verberg Uw aangezicht van mijn zonden, en delg al mijn ongerechtigheden uit" (Ps. 51:3-4, 11).
  • Opbeuring van het hart door het geloof in de beloften die zijn gedaan aan belijders van hun zonden:
    "Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, dat Hij ons de zonden vergeve en ons reinige van alle ongerechtigheid" (1 Joh. 1:9).
Dit zijn allemaal voorbeelden van hoe 'vernedering' eruit ziet. Aan zo'n vernederd hart bewijst de HEERE Zijn vrije genade. Dat zijn versieringen waaraan de Heere Jezus lust heeft (vreugde beleeft). Bid er om. En als de HEERE je dit geeft, wees er zuinig op en diep dankbaar voor!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten