Johannes 47b-48
Dat de Heere Jezus tekenen deed, konden de Joodse leidslieden niet ontkennen. Daarover ging hun discussie dan ook niet. Een tijd later zou een uit hen, de wetsgeleerde Gamaliël, die bekende woorden uitspreken: "Houdt af van deze mensen, en laat hen gaan; want indien deze raad, of dit werk uit mensen is, zo zal het gebroken worden. Maar indien het uit God is, zo kunt gij dat niet breken; opdat gij niet misschien bevonden wordt ook tegen God te strijden" (Hand. 5 : 38-39).
Het was eenzelfde discussie, over hoe zij het goede gerucht over Jezus konden uitroeien. Gamaliël deed geen uitspraak over de waarheid van dat gerucht. Hij profileerde zich als een wijs man, ondanks zijn onduidelijke rol daarin. Zijn wijsheid lag in een bedaard rationeel zoeken naar verbanden in voorgaande gebeurtenissen en het daaruit concluderen van wat hen te doen stond.
Beschouwelijk. Maar daar kán een strategie achter zitten. Met de dingen naast elkaar te zetten kun je ook een verband creëren en een bepaald doel met je publiek bereiken. Als ik de woorden van Gamaliël beluister, is mijn eerste indruk: wijs, weloverwogen en niet overhaast een besluit nemend.
Echter, als ik Gamaliëls voorbeelden bekijk, dan krijg ik ook een indruk van de boodschap die hij wil afgeven: dit zal ook wel vanzelf weer overgaan, net als bij die andere voorbeelden die hij noemde. Immers, waarom noemde hij geen voorbeeld, waarbij was gebleken dat het wél 'uit God was'? Dat zou dan concreet een voorbeeld zijn geweest, waarin bleek dan de Joodse Raad er ook weleens naast zat.
Ook in onze tekst wordt het goede gerucht van Jezus niet tegengesproken, maar geplaatst in een andere context. Ditmaal niet de vraag of het 'uit God' is of niet, maar een politieke context die het gehele volk aangaat. Ja, als je goed luistert zelfs de eeuwige toekomst van het Joodse volk.
Er zitten twee stappen, twee delen, in het probleem dat wordt getekend. Allereerst de zorg dat het hele volk in Jezus zal geloven; vervolgens dat de Joodse Raad, door het ingrijpen van de Romeinen, van het toneel zal worden verwijderd.
"Als we Hem Zijn gang laten gaan, dan zullen ze allemáál in Hem geloven!" Er zit iets in van angst voor een niet te stuiten proces. En ik krijg sterk de indruk dat het tweede deel van de probleemstelling ten diepste misleidend is. Want al zou het hele volk achter Jezus aanlopen, dan was er voor de Romeinen nog geen reden om in te grijpen. Immers, Jezus vond toch dat je de keizer gewoon belasting moest betalen. Hij heeft Zich nooit uitgelaten over het in opstand komen tegen de Romeinen. Dus wat was het probleem? Het enige dat zowel Johannes als Jezus tegen Romeinse soldaten had gezegd was dat ze geen onrecht mochten doen en mensen lastigvallen.
Staat die angst voor het feit dat mensen in Jezus zullen geloven echt heel ver van ons af? Zijn we in de kerk écht blij, als mensen tot geloof komen; zoals er ook blijdschap in de hemel is over een zondaar die zich bekeert? Of komen we direct met theologische kaders. Is er ten diepste de angst dat 'onze theologie', 'onze visie' en dus 'onze plaats' in gevaar komt? Als een bekering niet helemaal past in het kader waar wij zo prat op gaan, wat is dan onze eerste reactie? En wat is onze reactie, als we bemerken dat mensen daar vragen over gaan stellen, als ze er wél verheugd over zijn en zelfs het gerucht van die bekering rondbazuinen met woorden als: "God heeft wat groots gedaan! Daarom zijn we zeer verheugd"? Worden we dan ook bezorgd om 'onze plaats'?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten