dinsdag 30 juni 2015

Wat doe je als de zonde voor je deur ligt?

"En de HEERE zeide tot Kaïn: Waarom zijt gij ontstoken, en waarom is uw aangezicht vervallen?
Is er niet, indien gij weldoet, verhoging? en zo gij niet weldoet, de zonde ligt aan de deur.
Zijn begeerte is toch tot u, en gij zult over hem heersen."
Genesis 4 : 6-7

"Ga eerst eens even zitten en bekijk de situatie rustig van een afstandje," zo vertelde een van mijn directeuren me enige tijd geleden. Die les had hij geleerd van zijn leermeester. "Het voorkomt dat je in het wilde weg dingen gaat doen, gejaagd naar oplossingen zoekt en zo een deel van de mogelijkheden niet eens in beeld hebt." Ga eerst eens even zitten… Het is alsof de HEERE aan Kaïn zo'n zelfde advies heeft. Waar kijken ze dan samen naar?

Een confronterende vraag

Het is haast een grapje, de tegenstelling die de HEERE tekent; ware het niet dat Hij bloedserieus is, wanneer Hij Kaïn achterna gaat en tot rede wil brengen. Tegenover het naar beneden gerichte, mokkende gezicht van Kaïn plaatst God de verhoging die er wacht, wanneer hij zal breken met de zonde en kiest voor 'weldoen'. Kaïn kijkt naar beneden, naar de aarde; God tilt als het ware Kaïns hoofd omhoog en laat hem opkijken naar de hemel.
We zijn in dergelijke situaties misschien snel geneigd om omzichtig te werk te gaan, niet al te direct; de kool en de geit sparend. De HEERE niet: "Waarom ben je boos? Ik zie het aan je gezicht; het is verwrongen van haat!" Zo'n zelfde confronterende vraag als Hij stelde aan Jona: "Is uw toorn billijk (terecht) ontstoken?"
Direct het mes erin. Ik zal niet zeggen dat dat altijd werkt, maar wees er wel altijd duidelijk in dat je niet van zin bent om om de hete brei heen te draaien. Stel aan je kinderen directe en concrete vragen. Maar laat ze merken dat liefde de drijfveer en het motief van je confronterende vragen is. Ik geeft toe dat dat soms erg lastig is. Als clubleider of -leidster speel je wel een andere rol, dan als ouders. Als ouders maak je je kinderen langer mee dan als clubleiding. In dat laatste geval is het soms ook zoeken naar 'andere' momenten dan die clubavond die vaak omvliegt en waarbij je ook je aandacht bij de les moet hebben. Het gesprek kan dan niet zomaar uitlopen.
Concrete vragen, als er pijn en moeite is; confronterende vragen, als er boosheid en zelfs onredelijke kwaadheid is. Tussen jongeren of… tussen een jongere en jou als leider/ouder. In het geval van Kaïn zette God hem als het ware op een bankje langs de weg neer en zette het mes er direct in. Scherp en toch… liefdevol. Wij hadden Kaïn misschien allang afgeschreven, maar onze tekstwoorden laten toch echt wel Gods liefdevolle pogingen zien om hem tot bedaren te brengen.

Een kalme overweging

De HEERE zet de dingen helder op een rijtje; geef eens eerlijk antwoord, Kaïn: is het niet zo dat… Eigenlijk zet je op deze manier voor die ander even de dingen helder tegenover elkaar. Je verbindt oorzaak en gevolg met elkaar, daad en beoordeling. Welk resultaat wil je bereiken? Verhoging of verwerping?
Nou, de HEERE omzeilt dat geladen woord zelfs. Hij spreekt over 'de zonde ligt aan de deur'. Als je het goede kiest – in dit geval ten opzichte van Abel – dan ontvang je verhoging, geluk. Maar als je bewust voor het kwade kiest – de haat tegen Abel met alle gevolgen van dien voor Abel – dan laat je de zonde, die op de loer ligt voor de deur van je hart, zijn gang gaan. En dan is de ramp niet te overzien, Kaïn! Welk doel wil je bereiken? Het schuurt haast tegen het punt van Kaïns vrije wil aan. Wat zal Kaïn kiezen? Of… vind je dat een remonstrantse gedachte en wuif je dat zonder na te denken weg met "Kaïn kan gewoon niet anders kiezen dan het kwade, want hij heeft een onbekeerd hart". Zou dat een ware constatering zijn? Zouden we daarmee recht doen aan Gods welmenende roeping? Wordt Zijn lokking dan niet juist uiterst sarcastisch? Gebruik niet te snel clichée-dogmatische termen om deze tekstwoorden in te kleuren. Welk beeld schets je dan van de HEERE? En klopt dat beeld met Hemzelf? Ik zeg niet dat Kaïn nog een vrije wil had; maar… de HEERE komt daar wel heel dicht bij; wellicht om hem te laten voelen dat hij die vrije wil is verspeeld en het dus helemaal van de HEERE moet leren verwachten!

Een mogelijke toekomst

"Is er niet, indien gij weldoet, verhoging?" Wat een bijzondere woorden! De Kanttekeningen beperken die 'verhoging' tot de toekomst die hem als eerstgeborene te wachten stond:
"Dat is, zult gij niet [als de eerstgeborene] verheven en verhoogd blijven boven uw broeder? Of anders vertaald: zult gij uw hoofd of aangezicht niet vrijelijk opsteken, in plaats dat het nu nedergeslagen of zo ontvallen is? Sommigen vertalen het met: Aanneming, aangenaamheid, of vergeving, overeenkomstig de verschillende betekenissen van het hebreeuwse woord."
Zou de HEERE dát bedoelen met deze woorden? Ik vraag het me eerlijk gezegd af; dit doet toch wat te kort aan Gods bedoeling. De woorden zijn niet enkel op aardse eer gericht, maar ook en vooral op de glorierijke toekomst in Gods heerlijkheid. Natuurlijk belooft de HEERE ook aan Zijn verbondsvolk dat, wanneer ze in Zijn geboden en inzettingen wandelen, zij een stil en gerust, ja een lang leven zullen hebben in het land dat Hij hen geeft. Maar het blijft niet steken in materialisme, in materiële voorspoed.
"Indien gij weldoet"; het woord 'weldoen' heeft ook de betekenis van 'vrolijk zijn' en 'aangenaam zijn'. Daar heb je die lijn weer, die we ook zagen in de vorige bijbelstudie: God zag het offer en de persoon van Abel aan, Hij had er een vermaak in. Zo is het ook met wat Hij aan Kaïn uitlegt: "Als je maakt dat Ik een vermaak in je heb… dan is er verhoging". 'Verhoging' betekent verheffing of waardigheid, maar is gerelateerd aan een ander woord dat 'opheffen' of 'dragen' betekent. De God des heils, Die Zich aan Kaïn bekend maakt zal in Psalm 68 worden bezongen als de God Die ons dag aan dag draagt. Zijn zorg, als je Hem tot vermaak bent, zal je door alles heen dragen, levenslang. Wat een stil en gerust leven heb je dan!

De HEERE wijst in het vervolg van het vers er nog op dat Kaïn krachtens de eerstgeboortezegen zal 'heersen' over zijn broer. Hij hoeft dus helemaal niet bedrukt te zijn of bang voor verlies van zijn positie op aarde. Dat heersen hoeft niet negatief te zijn, hoor! Deze orde heeft de HEERE in het eerstgeboorterecht ingezet. Kaïn, je hebt – zo stellen de Kanttekeningen – niets te mopperen of te toornen, want Abel zal er genoegen in hebben dat jij de eerste zult zijn en in de familie de eerstverantwoordelijke. Daarmee is Abel ook geacht zijn oudere broer lief te hebben en te dienen. De oudste broer mag stedehouder van God op aarde zijn. Heerschappij over de schepping en degenen die aan hem zijn toevertrouwd. En dat met het oog op het heil van zowel Kaïn als Abel.
Welnu, wat is je keuze, Kaïn? Wil je heersen en tegelijk gedragen worden door God Die je tot deze taak roept? Of loop je weg van je verantwoordelijkheid en daarmee ook van je zegen?
Tot dat moment was het, menselijkerwijs gesproken, nog een mogelijke toekomst voor Kaïn. Voordat we gaan zien wat Kaïn kiest, de vraag: wat kies jij? Ga eerst eens even zitten en bekijk jouw situatie rustig van een afstandje… en overweeg wat tot je eeuwige vrede zal dienen!

maandag 29 juni 2015

Als God laat merken wat HIj van je vindt

"En de HEERE zag Habel en zijn offer aan;
Maar Kaïn en zijn offer zag Hij niet aan. Toen ontstak Kaïn zeer, en zijn aangezicht verviel."
Genesis 4b-5
"Ja, Kaïn kon er dus niks aan doen," zou een jongere misschien kunnen reageren op de dagtekst. "Hij offerde net als Abel; toch zag God Abel en zijn offer wél aan, maar Kaïn en zijn offer niet. Wat was er mis? Twee gelijkwaardige offers, twee broers. De een wordt aangenomen, de ander verlaten. Pech, je kunt er niets aan doen." Dat is het voortdurende dispuut over de predestinatie.


Wel of niet aanzien

Laten we eerst eens kijken naar dat woordje 'aanzien' (sha'ah). Het betekent 'aanschouwen', 'toeschouwen' of 'bezien' als ook 'zich afkeren' of 'zich afwenden'. Dat lijken toch duidelijk twee tegengestelde dingen: ergens naar kijken, of ergens van wegkijken.
Over het algemeen komt het woord in deze, in zekere zin tegengestelde betekenissen voor in de Bijbel. Je zou, kort door de bocht, kunnen stellen dat God eigenlijk net deed of Hij het offer van Kaïn niet zag en alleen maar aandacht leek te hebben voor Abel en zijn offer. Dat kan je wel eens overkomen in het dagelijks leven, dat iemand 'straal' langs je heenkijkt en net doet of lijkt te doen alsof hij je niet ziet staan. Iemand die zo doet, wekt onze aversie op, nietwaar? Dat is ronduit asociaal. Zo ga je niet met elkaar om, vinden we. Hoewel we toch innerlijke niet altijd onze afkeer van iets kunnen onderdrukken, maken we elkaar wijs dat je het toneelspel van aardig zijn voor elkaar moeten opvoeren. Alsof niemand eens wegkijkt. Irritatie is een gegeven van na de zondeval. Maar… God staat nog steeds vóór de zondeval, als je begrijpt wat ik bedoel. Hij is niet gevallen en is dus rein en zuiver van motief. Hij is ook vrij om sommigen aan te nemen en anderen te verdoen, naar Zijn rechtvaardig oordeel. Hij is – zo noemen we dat – souverein.
Maar is dit hier aan de orde? Al eerder – in de vorige bijbelstudie – zagen we dat de diepere motivatie achter Kaïns offer anders was dan die van Abel. Zou Gods kijken daarmee verband kunnen houden?


Kijken met vermaak

Er is één plaats in de Bijbel waar dit woord anders wordt vertaald. Psalm 119 : 117 luidt als volgt: "Ondersteun mij, zo zal ik behouden zijn; dan zal ik mij steeds in Uw inzettingen vermaken." Daar wordt het woord sha'ah vertaald met 'vermaken'. Als God met een waardeoordeel naar de beide offers keek en naar de persoon die offerde, dan moest Hij beide offers afwijzen. Twee broers, buiten het paradijs, besmet met de erfzonde van hun vader en moeder. Dan kan nooit iets worden.
Maar zou het kunnen zijn dat het verschil in Gods kijken hierin ligt dat Hij naar Abel en diens offer met 'vermaak' kijkt?
In Hebreeën 11 : 4 lezen we: "Door het geloof heeft Abel een meerdere offerande Gode geofferd dan Kaïn, door hetwelk hij getuigenis bekomen heeft, dat hij rechtvaardig was, alzo God over zijn gave getuigenis gaf; en door hetzelve geloof spreekt hij nog, nadat hij gestorven is." De Kanttekeningen wijzen op deze tekst als ze stellen: "Habels persoon en offerande waren God aangenaam van wege zijn geloof, ziende op de offerande des beloofden Messias." De HEERE ziet in Abel en zijn offer iets van Zijn Zoon en Diens komende offer. Nog simpeler: Hij ziet er Zijn Eigen werk in terug.
De negatieve spiraal die de zondeval heeft ingezet, is door God Zelf in een positieve spiraal van toewijding en aanbidding omgezet. Wat Abel hier doet is, zoals de HEERE het bij de schepping bedoelde. En dat vermaak bleef niet verborgen in de hemel. Het werd merkbaar op aarde.

Als God iets van Zichzelf laat merken

Hoe het voor Kaïn en Abel duidelijk werd hoe God erover dacht, is niet bekend. Oude prenten laten de rook van Abels offer omhoog gaan terwijl de rook van Kaïn verstikkend naar beneden walmt. Maar dat lezen we nergens. Ook zou het best kunnen zijn dat God met vuur uit de hemel antwoordde. Maar het staat er allemaal niet. Feit is dat Gods oordeel over de offers merkbaar werd.
Wat moet het voor Abel een intense vreude zijn geweest, toen hij merkte dat zijn offer God behaagde. Wat intens diep en heerlijk als je Gods goedheid mag ervaren in je diepe verootmoediging voor en toewijding aan Hem. Maar waar bij Abel de tranen van diepe vreugde over zijn wangen liepen, 'vervalt' het gezicht van Kaïn. Zijn gelaatsuitdrukking toont tien dagen storm. Zijn blik is onheilspellend, gemelijk. Grimmig smijt hij de rondslingerende spullen op een hoop en beent weg. Er ontstak geen vuur van Gods goedkeuring op zijn offer, maar er ontstak wel een ander vuur in zijn hart. Geen vuur van toewijding, maar van ergernis en haat. Haat richting zijn broer, maar eigenlijk richting God. Kaïn is – daar moeten we wel heel duidelijk over zijn – niet in de eerste plaats jaloers dat God zijn broer verkoos boven hem (hoewel dat gevoel er zeker bij zal hebben gezeten). Hij is bovenal grimmig over het feit dat God zijn hart doorzag. Net als Saul en Judas heeft Kaïn doorgekregen dat God hem liet merken dat hij er nog helemaal buiten stond, ondanks zijn godsdienstigheid. Dat wekte dus haatgevoelens op in zijn hart, die brandden als een sissend vuur. En dat werd zichtbaar voor Abel; misschien zelfs hoorbaar vanwege het tandenknarsen.
Dit is een heel eng punt, waarvoor ik luid en duidelijk wil waarschuwen. Want in de volgende Bijbelstudie zullen we zien dat de HEERE het er nog niet bij laat zitten. Hij – en niet Abel – gaat Kaïn achterna en klopt op zijn hart, schudt hem wakker en wijst hem op het afgrijselijke gevaar van haat en verharding. Herken jij zulke gevoelens? Ben je stoned? Niet high vanwege drugs, maar versteend vanwege haatgevoelens jegens God, omdat je merkt dat je nog buiten de zaligheid leeft en je onmacht gevoelt om daar verandering in te brengen? Ontspan je vuisten dan, nu, en doof het agressieve vuur in je hart en werp je met al je opstand voor Gods voeten. Roep, schreeuw het maar uit: "O God, hoor mij, ook al ben ik het niet waard! Wees mij, de zondaar genadig! Redt mij naar Uw belofte die U gaf in de doop. Doof het vuur in mij, breek de opstand weg. Verlevendig mij opdat ik leven mag voor U, voor U alleen!"

zaterdag 27 juni 2015

Komt eruit wat erin zit?

"En het geschiedde ten einde van enige dagen, dat Kaïn van de vrucht des lands den HEERE offer bracht. 
En Habel bracht ook van de eerstgeborenen zijner schapen, en van hun vet."
Genesis 4 : 3-4a

Vroeg of laat komt eruit wat erin zit, zegt men vaak. Ik betwijfel of dit altijd zó opgaat als hoe men het stelt. En ik twijfel ook, wanneer er iets negatiefs uitkomt, of dat er altijd zó onderhuids heeft gezeten. Er zijn gevallen waarin er karaktertrekken ontstaan die we nog niet kenden of vermoedden. Wat jaloezie losmaakt of wat macht met mensen doet, kan soms een raadsel voor hen zijn. Natuurlijk is alles te verklaren vanuit de erfzonde en is het nog een zegen van genade dat er niet uitkomt wat er aan zonden kunnen zijn. Maar sommige omstandigheden veranderen een mens en maken hem tot een raadsel voor zijn omgeving en voor zichzelf.

Hoe goed was Abel?

Vandaag komen we de beide broers tegen op hun werkterrein. Hoe voeren ze hun werk uit? Beiden hebben een seizoen van hard werken achter de rug en willen de HEERE danken voor Zijn zegeningen. Het is geweldig mooi, wat we lezen bij Job, dat hij voor zijn kinderen offert en bidt, omdat ze mogelijk zondigden tijdens het feestvieren. Maar dit, wat we lezen over de kinderen van Adam en Eva is mooier. Kaïn en Abel hebben zich hun godsdienstige opvoeding eigen gemaakt en offeren nu zelfstandig aan de HEERE. Dat moet een verheugend beeld zijn geweest voor vader Adam en moeder Eva.
Zou Eva diep van binnen misschien meer blij zijn geweest over Kaïn dan over Abel? Van Abel lag het zo in de lijn van hoe en wie hij was. Maar dat ze daar Kaïn ook uit zichzelf God ziet aanbidden en offeren, is dat misschien voor haar toch bijzonderder? Een moeder voelt aan als haar kind innerlijk andere neigingen heeft en keuzes maakt. Als je merkt dat het niet van zelfsprekend is dat je eigen kind de HEERE ook dient, net als jij, dan baart dat zorg en vult dat je gebeden. En als je dan toch ziet dat je kind uit eigen beweging de HEERE een offer wil brengen, kan dat verbazingwekkend verblijden.
Over Abel maakte ze zich veel minder zorgen. Er waren zoveel meer momenten, waarop hij blijk gaf van zijn liefde tot de HEERE. De vragen die hij stelde, de keren dat hij zijn hart luchtte en sprak over wat de HEERE hem had laten zien en horen. Hij hoefde nooit aangespoord te worden tot de dienst aan de HEERE. Bij al dat goede bouwde Abel ook meer goodwill bij zijn ouders, ter compensatie voor de momenten waarop hij toch in zonde viel. Misschien was Abel wel net zo'n jongen als Jozef of Daniël, waarover je eigenlijk maar weinig zondigs leest. Een zegen voor zijn ouders, maar… wel een vertekend beeld van de werkelijkheid van doorsnee kinderen. Ze vormen namelijk helaas uitzonderingen. Ook bij Abel moeten Adam en Eva iets hebben herkend van hun eigen zondeval. Natuurlijk zullen ze hun kinderen gewaarschuwd hebben voor de valkuilen waarin zij zelf vielen, maar er zijn nog zoveel meer valkuilen. Niet in de laatste plaats in het godsdienstige zelf.
Na de preek van vanmorgen over Saulus van Tarsen, moest ik aan diens ouders denken. Wat zullen ze blij zijn geweest over zijn toegewijdheid aan de dienst van de HEERE. Hij was echt een Hebreeër uit de Hebreën, naar de ijver der wet een farizeër; een zoon waarmee je in de kerk voor de dag kunt komen. Voor je het weet een zoon, waarmee je als ouders iets wordt en die zo niet meer voldoende en objectiefwordt bekeken, gestimuleerd en gecorrigeerd. Waar ouders gerust zijn over hun kind, dreigt een levensgroot gevaar dat kinderen met open ogen een verkeerde weg inslaan. Het gevaar van 'veilige scholen', 'veilige jongerenavonden uit eigen kring', 'veilige vrienden' en 'veilige lectuur'.
Hoe Abel is opgevoed vertelt de Bijbel ons niet. Of Adam en Eva hem kritisch ter zijde stonden, weet ik evenmin. Maar bij alles wat we van Abel lezen, moet worden gezegd dat hij buiten het paradijs was geboren en het wonder van Gods Geest in hem niet was te danken aan zijn inspanning en geestelijke geaardheid. Daarentegen was dit offeren voor Abel wel een heel vanzelfsprekende zaak geworden. Hij had geleerd hoe de HEERE gediend wilde worden, door de inscherpende werking van opvoeding en Gods Geest. Het dankoffer dat Abel bracht was, getuige Gods oordeel, een eerbiedige erkentenis van eigen onwaardigheid en diepe vreze des HEEREN. Hij had God lief met een volkomen hart. Gods offers zijn een gans verbroken hart door schuld en genade getekend.

Hoe slecht was Kaïn?

Om maar direct met de deur in huis te vallen, Kaïn was niet slechter dan Abel en Abel was niet beter dan Kaïin. Ik denk dat psychologen een aardig rapport zouden kunnen schrijven over Kaïn en zijn ontwikkeling. Hij groeide op als oudste in het gezin. Moest daarom ook de meeste verantwoordelijkheid dragen en moest die vooral ook al heel vroeg dragen. Hij moest het goede voorbeeld zijn voor de kinderen die na hem werden geboren. Althans, dat is de valkuil in veel gezinnen vandaag de dag en dat hoor ik ook van veel gezinnen uit de generaties voor ons. De cultuur in het oosten was daar in zekere zin ook debet aan, omdat de oudste ook het grootste deel van de erfenis kreeg. Veel oudste zonen zetten het bedrijf van hun vader voort. Of dat ook in het gezin van Adam en Eva zo was, weet ik niet. Er was voor hen nog geen draaiboek over opvoeding. Er was geen vergelijkingsmateriaal met andere gezinnen. Zij moesten het doen met én wat God in hen had overgelaten na de zondeval én wat zij biddend van de HEERE als leiding en advies kregen.
Kaïn – zo vermoed ik uit onze tekst – gaf het goede voorbeeld aan Abel, want er staat dat Kaïn offerde en dat Abel 'ook' offerde. Kaïn gaf het gewenste goede voorbeeld. Nu zou de HEERE toch wel extra blij met hem zijn, zoals zijn ouders ook extra blij met hem zijn, wanneer hij een goed voorbeeld aan de andere broers en zussen geeft. En daar gaat het mis.
De HEERE oordeelt anders dan wij mensen; ook wij als ouders. In dat oordeel werkt de HEERE ook opvoedend. En nu is het de vraag, in het vervolg van de geschiedenis, wat Kaïn daarmee doet. Voor nu is belangrijk te stellen dat beide broers offerden van hun eigen oogst. Het probleem zit hem niet in de dingen die werden geofferd, maar in de selectie ervan en het hart erachter. Dat zal blijken. Er staat dat Kaïn, net als de oudste zoon, netjes volgens de regels offert, maar dat Abel iets extra toevoegt: "van de eerstgeborenen van zijn schapen en hun vet". Dat laatste kan letterlijk 'vet' betekenen, maar het betekent hier vrijwel zeker 'het beste'. En dat kon zowel gelden van dieren als van gewassen. Dus het zat nogmaals niet in wát ze offerden, maar hoe zorgvuldig ze het beste voor de HEERE uitkozen. Later zal de HEERE daarop wijzen als Hij instructies geeft voor de offerdienst in de tabernakel.
In zeker zin zit er een verband tussen Kaïn en Annanias en Zaffira. Of in ieder geval tussen Kaïn en de oudste zoon uit de gelijkenis. Kaïn deed zijn ding, godsdienstig. En daarmee was de kous af. Abel was niet zo snel klaar. En… dat zullen we in de volgende verzen lezen, de HEERE verdoemt Kaïn daarmee niet, maar Hij wijst hem en zijn offer af. Er breekt een leermoment aan; de HEERE laat hem merken dat Hij Kaïn niet alleen nauwlettend in de gaten houdt, maar ook tot rede wil brengen en terug wil roepen. Maar intussen is er iets binnengeslopen in Kaïn. Hij werd niet gewaar dat hij naakt was, zoals zijn ouders dat merkten, maar hij werd gewaar dat hij erbuiten stond. En dat zette kwaad bloed. Net als bij Saul, die merkte dat de HEERE met David was en niet met hem; in zijn beleving was er maar één oplossing: David moest dood. En Kaïn?
En jij, als je merkt dat je hart nog buiten de zegen van de HEERE staat? Wat doet het met je, als je anderen de HEERE met vrucht ziet dienen, terwijl het bij jou koud en leeg blijft? Sla je de Bijbel dan maar dicht en doe je net alsof God niet bestaat? Stop je met de dienst aan Hem, omdat je denkt toch niet aan de juiste verplichtingen te kunnen voldoen? Of roep je tot de HEERE net als Bartimeüs: "Jezus, Gij Zone Davids, ontferm u over mij!" Doe vooral dat laatste, want als de HEERE je van je erbarmelijke staat wil overtuigen, dan wil Hij je juist terugroepen naar Zijn Vaderhart. Geloof je dat?

De beroepskeuze van Kaïn en Abel

"En zij voer voort te baren zijn broeder Habel;
en Habel werd een schaapherder, en Kaïn werd een landbouwer."
Genesis 4 : 2

Zo luidruchtig als Kaïn ter wereld kwam, zo stil blijft het bij Abels geboorte. Geen grootse woorden, geen uitroep van Adam of Eva. Uit alle lijkt te blijken dat hij in de schaduw van zijn grote, ruige broer staat. Al vanaf zijn geboorte. Echter, God keek daar anders tegenaan. Al in de baarmoeder van Eva ontfermde Hij zich over dit nog ongeboren Abeltje. En hoewel het verbond, middels besnijdenis of doop nog niet bestond, richtte God wel een bijzonder verbond met dit kind op. En toen het tot zijn verstand kwam, ontwikkelde zich daar, door Gods Geest, wederliefde tot God.

Wat er niet staat

We lezen in de dagtekst dat Eva weer een kind baart. Maar we lezen niets over wat zij uitriep bij de geboorte of hoe zij het kindje bekeek. Sommige geboortekaartjes – met name die van vroeger – zijn zo cliché. Al moet ik zeggen dat veel gedichtjes tegenwoordig zo vaak gekopieerd zijn dat ze ook aan zeggingskracht hebben ingeboet. Ook het geboortekaartje van Abel is tamelijk sober; geen omhaal van woorden of expressieve taal. We moeten de bijzondere aandacht van Adam en Eva dus zoeken in de naam van het kindje: 'Hebel' of, zoals hij in onze taal wordt genoemd, (H)Abel.
Geen bijzondere uitingen rond de geboorte dus, geen profetische uitspraken. Ook geen woord over de dochters die waarschijnlijk inmiddels al zijn geboren; of in ieder geval na Abels geboorte. Immers, zowel Seth als Kaïn moeten getrouwd zijn met een van hun zussen. En of er nog meer zonen waren vertelt Gods Woord ook niet. Deze twee worden genoemd, omdat ze de twee hoofdfiguren worden in de geschiedenis die aanstonds volgt.
Er is nóg iets dat er niet staat: wanneer deze twee jongens werden geboren. Was het vlak na de zondeval? Of heeft het nog vele jaren geduurd voordat Adam en Eva hun schaamte voorbij waren en weer intiem durfden zijn. Immers, zij bekleedden zich voor elkaar; er was verder nog geen andere mensen voor wie ze zich zouden behoeven te schamen. En… zij kleedden zich voor God; voor Hem is alles naakt en geopend. Hem onder ogen komen voelde sindsdien anders, beangstigend! De zonde heeft ook intermenselijk veel kapot gemaakt. Het huwelijk was beschadigd. En toch… opnieuw een kindje. Een zoontje: Abel.

Wat er wel staat

Laten we nu letten op wat er wél staat in onze tekst. Allereerst lezen we dat Eva 'voort voer te baren'. Ze had reeds minstens één kindje gebaard, en daarmee gaat ze na minstens negen maanden door. Wij zouden zeggen: ze baarde opnieuw. Maar blijkbaar beschouwt Gods Woord het als een doorgaande actie. Of… zouden Kaïn en Abel tweelingen zijn? Die gedachten is niet waarschijnlijk. Baren is voortbrengen; dat is niet alleen het ter wereld brengen, maar daarin ligt ook de kern en het grondprincipe van de opvoeding.
Het tweede dat opvalt is dat er niet staat 'Adams zoon", of 'Eva's kind', maar 'zijn broeder'. Dit accentueert nog eens te meer de dominante positie die Kaïn in het gezin had. Kaïn en Abel, in die volgorde kennen we ze; zowel chronologisch als in volgorde van belangrijkheid; belangrijkheid naar de maatstaven van het buiten-paradijselijke. Ik vermoed dat Adam en Eva toch nog vrij lang grote gedachten van Kaïn hebben gehad.
Tenslotte lezen we de naam van het kind: Abel. In het hebreeuws 'Hebel', wat 'adem' betekent, of 'damp', of 'ijdelheid'. Was dit kindje zo broos, toen het ter wereld kwam? Of moest het door zijn naam al voelen dat het niet kon tippen aan zijn grote broer? Of hadden Adam en Eva inmiddels iets geleerd over de broosheid van het leven en de vergankelijkheid? Hadden ze tijdens de opvoeding van de kleine Kaïn gezien en geleerd dat het leven eindig, kwetsbaar en onzeker is. Ons leven is een damp, de dood wenk ieder uur. Ik hoop dat dat het is; en niet dat Abel alvast een sticker op kreeg, zoals sommige ouders tijdens de opvoeding veelvuldig doen, door hun kinderen te vergelijken met andere kinderen, of zelfs met broers of zussen die heb veel beter doen, veel gemotiveerder zijn, veel gehoorzamer, veel netter, veel secuurder, veel… noem maar op! Hoe kwetsbaar en gekneusd wordt dan de ziel van een kind. Zal het ooit nog fier en sterk op eigen benen staan? Of zal, wanneer dat gebeurt, er een ruwe breuk door het gezin lopen, omdat het kind in assertiviteit is doorgeslagen en klaar is met opvoeding en gezin.

Hoe het verder ging

Vanuit hun ontwikkeling en passie kiezen beide broers een beroep. Was vader Adam zowel hoeder van dieren als akkerbouwer (immers, hij moest voor het eten zorgen en dus groenten verbouwen), de beide broers kiezen elk een apart gedeelte van vaders beroep. Kaïn wordt akkerbouwer (letterlijk arbeider van de aarde) en Abel wordt schaapherder (eigenlijk hoeder van kleinvee).
Het gaat in rap tempo, in onze tekst. Ze worden geboren, ze worden respectievelijk akkerbouwer of schaapherder. Direct komt bij mij de vraag boven: hoe zou Adam zijn zoons hebben begeleid in hun beroepskeuze? Hoe zou hij de passie – of eigenlijk de Goddelijke opdracht – om de aarde te bebouwen en te onderhouden hebben overgebracht op zijn kinderen? Zij voerden een beroep uit dat direct ten dienste van het eigen gezin was. Immers, er waren alleen nog maar een vader, een moeder en meerdere kinderen. De manier waarop Adam – zeker in die oud-vaderlijke tijd – zijn beroep uitoefende was van directe invloed op en betekenis voor zijn kinderen. Naast dat innerlijk in de beide jongens een geestelijk verschil ontstond, moeten zij ook de opvoeding verschillend hebben ervaren.
Ik zie als vanzelf de gelijkenis voor me van de verloren zoon. In Kaïn zie ik – en dat zal gaandeweg deze geschiedenis duidelijker worden – de oudste zoon, die zijn vader altijd heeft gediend, maar het niet kon hebben dat zijn Vader barmhartig was over die goddeloze broer van hem. De Heere Jezus laat de vader zeggen: "Uw broeder…", maar de oudeste zoon laat Hij zeggen: "Deze uw zoon…" De HEERE laat in onze tekst nog schrijven "zijn broeder", maar gaandeweg zal duidelijk worden dat Abel ongedacht meer en meer de rivaal en zelfs antipool van Kaïn wordt. De broederband is bevroren en omgeklonken tot jaloezie en haat. Een glijdende schaal, latent aanwezig achter twee goddelijke beroepen. Twee ogenschijnlijk hardwerkende en vakkundige broers; maar wát een wereld van verschil. Voor dit moment de vraag: wat is de diepere intentie van jouw beroepsleven? Is je vak gericht op eigen eer of op Gods eer (ongeacht welk beroep je uitvoert)? En… kan je beroep misschien een obstakel zijn voor je gerichtheid op God?

woensdag 24 juni 2015

Bezitterig ouderschap?

"En Adam bekende Heva, zijn huisvrouw, en zij werd zwanger, en baarde Kaïn,
en zeide: Ik heb een man van den HEERE verkregen!"
Genesis 4 : 1

Na de zondeval zou de hel op aarde ontstaank; althans, dat zou je verwachten. Sta er eens een flink moment bij stil hoeveel goeds onze goede God intact heeft gelaten! Het huwelijk wordt wel een paradijsbloem genoemd. Terecht. Hoewel er veel zonde en gebrek kleeft aan de manier hoe mensen het invullen. Laten we zon- en schaduwkanten van deze paradijsbloem eens bekijken in onze tekst.

Bekennen

Toen Adam en Eva hadden gegeten van de door God verboden vrucht, ontdekten ze dat ze naakt waren. Het was niet zo dat ze tot die tijd met oogkleppen hadden opgelopen, of dat het hen gewoon nooit was opgevallen. Het was niet zo, zoals het kan gaan wanneer je naar een modern schilderij kijkt, niet wetend wat het voorstelt; totdat iemand je wijst wat er te zien is: je ontdekt wat het schilderij uitbeeldt. Nee, hier gebeurt iets anders. De zonde opent een emotie en koppelt die aan deze naaktheid: angst. Angst heeft te maken met kwetsbaarheid.
Ooit werd er bij ons ingebroken. Voordien kenden we de angst voor inbrekers niet echt, maar vanaf die tijd was er deze bepaalde ervaring die maakte dat we met iets rekening hielden, dat zou kunnen gebeuren; dat boezemde angst, onzekerheid en onveiligheid in.
Bij Adam en Eva had de satan dit luikje van angst al opengezet, toen hij gluiperig begon: "Is het niet zo dat God heeft gezegd…". Opeens ging Eva anders tegen God aankijken. Zo had ze Hem nog nooit bekeken. Satan zette haar als het ware een argwanende bril op en Eva hield die bril op. Ze wierp hem niet weg, maar gaf ook Adam die bril, waardoor ook hij anders tegen God ging aankijken. En datzelfde gebeurde nu ook met de naaktheid. Die pure en rijke huwelijksgave werd een bedreiging in deze optiek. De naakte waarheid van hun kwetsbaarheid werd bedreigend openbaar. Alle muren van veiligheid vielen weg. De huwelijksgenietingsgave is niet langer meer een opperste vorm van geluk en intieme verbondenheid. Naaktheid is eng, bedreigend geworden en toont onze zwakheid. En dat wilden ze niet. Daar waren ze bij Gods schepping niet op berekend. ze hoefden niet zwak te zijn, want ze droegen Zijn beeld; ze waren sterk, gaaf, rein en altijd van het goede overtuigd.
Toen Adam vanaf het moment van de zondeval naar Eva keek, kwamen er gedachten in hem op als: "Nu gaf ze me een verboden vrucht, wat zal ze de volgende keer doen?" Hij was zijn leven niet meer zeker. En als Eva naar Adam keek was er angst dat hij op een gegeven moment revanche zou nemen.
Wat is het in dat perspectief een razend groot wonder dat we lezen: "Adam bekende Eva, zijn huisvrouw." En … God gaf hen zwangerschap op deze intimiteit; let wel: ná Genesis 3!

Verkrijgen

Kaïn was de eerste mens die werd geboren. Zijn ouders waren geschapen; direct of indirect. En… begon Kaïn net als zijn ouders in volle reinheid en heiligheid? Kende hij God, zoals zijn ouders de HEERE kenden in het paradijs? Nee. Hij was de eerste ontvanger van de erfzonde. Kaïn was ook de eerste mens die God moest leren kennen. Hij moest van zijn ouders leren Wie God was en wat de HEERE wilde van Kaïns leven.
We lezen niets over een bijzondere verrukking van Eva over Gods genade en goedheid, dat hij haar huwelijk wilde zegenen. Eva richt zich direct op 'wat' ze krijgt: een man. Een in onze oren misschien raar klinkende uitroep: man. Het klinkt als echtgenoot; wel, dat kán het woord ook betekenen. Het woord ''iysh' kan ook 'kampioen' betekenen. Je zou Eva's woorden zo maar heel profaan kunnen interpreteren.
Ik denk echter dat zij met het woord 'man' toch op iets anders doelde. Zoals dat bij een bevalling kan gaan, de vrouw is  in een bijzondere staat van zien, bevatten en ervaren. Iets hogers, heiligs laat God soms bovenkomen; haast profetisch soms. Vaak ook is dat in combinatie met de naam/benaming van het kind. Al haar innerlijk, haar emoties ballen zich samen in hoe zij haar kindje direct na de geboorte benoemt.
In dit geval ligt er een directe lijn naar Gods moederbelofte. Dit kindje is Eva's zaad. Opgetogen, heftig aangedaan kijkt Eva, nog nahijgend van de bevalling, vertederd neer op het eerste babytje ter wereld. Nog nooit heeft ze een baby gezien. Nog nooit heeft een mens iets uit haar baarmoeder zien voortgebracht worden. Hier raakt zij in eenzelfde vervoering als Simeon die hét Vrouwenzaad in handen hield. Ik heb Uw heerlijkheid gezien. Ik heb iets gezien van Gods belofte. Het is een man… Er klinkt verwachting in haar stem; verwachting op de vervulling van Gods belofte. Zou het nu al zover zijn?

Bezitten

In gedachte zie ik ook nog iets anders in deze kraamkamer; ik zie de slang, opnieuw. Nee hij hoeft niet meer te spreken, maar de sluwe blik in zijn ogen vertelt: "dit kind is mijn bezit!". Hoe zeer Eva ook verwachting had van deze 'man', het zou haar gaandeweg Kaïns tienerjaren en volwassenheid duidelijk worden dat er geen goede geest in hem huisde. Ze moest als moeder ervaren dat ze hem niet bezitten kon; hoewel zijn naam 'bezit' betekent. Iemand anders had bezit genomen van Kaïns hart. Hoe pijnlijk, juist voor een moeder die haar zoon onder haar hart gedragen, al van de moederschoot voor hem gebeden en hem met gevaar voor eigen leven gebaard heeft. Kaïn werd buiten het paradijs geboren!
Kaïn; die naam komt van dezelfde stam als 'qayin', speer of lans. Zei Simeon niet tegen Maria: "Een zwaard zal door uw ziel gaan"? Hoe priemend moet deze speer door Eva's hart hebben geprikt! Ze moest leren dat Kaïn het beloofde Vrouwenzaad niet was. Er zit een woordspeling in de woorden Kaïn (Qayin) en (ver)krijgen (qanah) in onze tekst, waarbij het werkwoord 'bezitten' of 'scheppen' de rode draad is. Merkwaardig.
Nog even terug naar het woordje man (iysh); er is een relatie met het woord 'enowsh', dat 'man', of 'sterfelijk mens' betekent. We horen in dat woordje 'enowsh' de naam van Eva's kleinzoon Enos!
Zo beluisteren we in Eva's woorden niet alleen "Ik heb een stoere man ontvangen", maar ook "Ik heb een sterfelijk mens ontvangen". Eva zal Kaïn dus ook moeten vertellen dat zijn bestaan op aarde eindig zal zijn. Wat moet dat door haar hart gesneden hebben! Ze wist dat zij zelf daar als eerste debet aan was. Ze ziet het nog zó voor zich, zij daar bij die boom en die slang die tegen haar lispelde. Ze voelt die verboden vrucht nog in haar vingers, ze proeft nog de smaak. Ze herinnert zich nog haarscherp dat ze ook Adam gaf. En ook hem ziet ze nog eten. Ze voelt nog de angst, toen God hen tegemoet kwam; ze moest Hem onder ogen komen! Al die beelden moeten haar voor ogen zijn gekomen, toen de ze kleine Kaïn vertelde over de dood die in de wereld was gekomen en dat ook hij eenmaal God onder ogen zou moeten komen. Zij en Adam hebben hem ook geleerd wat offeren was; plaatsvervangend; dat de dood van een ander daarvoor in de plaats moest komen. Dé Ander, het Vrouwenzaad Zelf.

Wat bezit je dan eigenlijk, wanner je een sterfelijk mens in handen houdt? Bezitten kan dan ook niet anders dan dankzij en door Hem Die komen moest, de Beloofde Verlosser. Over Hem, hoewel Hij voor hen nog niet de naam Jezus droeg, moest ze ook zeker hebben verteld tegen Kaïn.
Kinderen zijn geen bezit, maar een geschenk, leengoed. Vertellen wij ze over de straf op de zonde? Ervaren wij, net als Eva, dat het ook door onze zonden is dat onze kinderen sterfelijke mensen zijn? En wijzen wij hen op het volbrachte offer, Jezus Christus? Leren wij hen bidden, en offeren, schuldbelijden en aanbidden? Dat voorkomt bezitterig ouderschap.

zaterdag 20 juni 2015

Vacht vertrouwen

En Gideon zeide tot God:
Indien Gij Israël door mijn hand zult verlossen, gelijk als Gij gesproken hebt;
Zie, ik zal een wollen vlies op den vloer leggen;
indien er dauw op het vlies alleen zal zijn, en droogte op de ganse aarde,
zo zal ik weten, dat Gij Israël door mijn hand zult verlossen, gelijk als Gij gesproken hebt.
En het geschiedde alzo; want hij stond des anderen daags vroeg op, en drukte het vlies uit,
en hij wrong den dauw uit het vlies, een schaal vol waters.
En Gideon zeide tot God: Uw toorn ontsteke niet tegen mij, dat ik alleenlijk ditmaal spreke;
laat mij toch alleenlijk ditmaal met het vlies verzoeken;
er zij toch droogte op het vlies alleen, en op de ganse aarde zij dauw.
En God deed alzo in denzelven nacht;
want de droogte was op het vlies alleen, en op de ganse aarde was dauw.
Richteren 6 : 36-40

Gisteren zagen we dat Gideon om een teken vroeg, om zeker te weten dat het God Zelf was Die hem deze boodschap stuurde. Beschaamd was hij op de grond gevallen toen de engel het offer op de rots aanstak en verdween. Gideon was voldoende overtuigd, zou je denken. Voorafgaand aan onze dagtekst sprak God opnieuw en gaf een duidelijk bevel aan Gideon. Deze gehoorzaamd en trommelt strijdbare mannen bij elkaar. Gideon lijkt dapperheid en moed uit te stalen. Echter…


Opnieuw een teken

Het is niet van zelfsprekend blijkbaar dat God een opdracht geeft en dat Zijn dienstknechten blindelings aan de gang gaan. In een animatiefilmpje zag ik Gideon in zijn wijngaard lopen met een schapenvacht. Hij vertelde aan een meisje dat naast hem stond dat hij altijd weer twijfelde of hij wel de goede weg bewandelde. Dat zat in hem. Het was als het ware zijn karaktertrek. Gebrek aan vertrouwen? Of is dit een eigenschap die God als een doorn in je vlees kan laten om je ootmoedig en afhankelijk te houden? Aanvankelijk dacht ik dat het Gideon gewoon aan vertrouwen ontbrak, maar nu ik er meer over nadenk zou het toch best kunnen zijn dat God Zelf die zwakheid in Gideons vlees achterlaat om hem afhankelijk te houden. Dan snap ik ook waarom God niet op Gideon en wel op Zacharias boos werd.
Gideon spreek met de HEERE af dat het wollen fleece-kleed nat van de dauw zal worden en de omliggende aarde droog zal zijn. Hij zette direct hoog in, want als hij eerst andersom had gevraagd, had het vocht van de vette wol kunnen afdruipen op de grond, zodat hij niet zeker kon weten of zijn gebed was verhoord. Gideon begint bij het meest onmogelijke: het wollen fleece-kleed nat en de grond droog. Hij speelt op safe, zou je zeggen. En de HEERE toont hem zijn antwoord: ja! Ja, ik zal door jouw hand Israël verlossen.

En een tegengesteld teken

"Word alstUblieft niet boos, HEERE; maar sta mij toe dat U nog om een teken vraag." Gideon vraagt of, door het tegenovergestelde te laten gebeuren, de HEERE extra bevestigen wil dat Hij door Gideons hand de Israëlieten zal bevrijden. "Ontsteek toch niet in toorn…" Het is net als bij Abraham die pleit voor Lot in Sodom en maar door blijft vragen: "Dat toch de Heere niet ontsteke, dat ik spreke; misschien zullen aldaar dertig gevonden worden!"
In het filmpje zegt Gideon dat hij met dit dubbelteken van de vacht de bevestiging ontving die hem zekerheid gaf over Gods leiding en weg. Inderdaad komen we geen twijfel en vragen om tekenen meer tegen in Gideons geschiedenis. Al is het ook zo dat de HEERE nóg een teken zal geven in de nacht: de droom van de soldaat die een gerstenbrood van de berg zag afrollen.
Je vraagt je af of Gideon faalangst had. Of niet gewend aan leidinggevende posities. Deze geschiedenis laat zien dat de HEERE die zaken soms wegneemt en soms nog smeulend laat voortbestaan. Gideon wordt gebruikt in Gods plan. Voor hem was het belangrijk te weten dat de HEERE hem de overwinning zou geven. De HEERE zal zorgen dat Gideon niet op zichzelf zou kunnen bogen, door hem een zeer klein legertje te geven. Zo bleef de eer aan God.
Laat dat de les zijn voor ons, als we tot grote en verantwoordelijke taken worden geroepen – misschien wel iets boven onze macht of buiten het gewone werk om – dat we in alles God danken en Hem de eer geven. Met Hem zal het gaan, als Hij ons zendt. Aan Hem de glorie en eer als we onze taken mogen zien slagen. Dat houdt ons klein en maakt Hem groot. Dat maakt ons gaandeweg ook los van 'vacht-vertrouwen' en vestigt in ons meer en meer 'vast vertrouwen'.

vrijdag 19 juni 2015

Doe een teken mij ten goede

"Toen zag Gideon, dat het een Engel des HEEREN was; en Gideon zeide: Ach, Heere, HEERE! daarom, omdat ik een Engel des HEEREN gezien heb van aangezicht tot aangezicht."
Richteren 6 : 22

Al die tijd had Gideon bijna platvloers gesproken tegen de Man die tegenover hem stond. Weliswaar ging er wel een lampje bij hem branden, toen hij merkte dat er iets bijzonders aan deze ontmoeting was. Dit was niet zomaar een man. Wellicht iemand met een dubbele agenda, die met een omweg opeens bij een totaal ongedacht doel wilde komen. Om zeker te weten dat het God Zelf is die tegen hem spreekt, gaat Gideon een offer brengen; een offer van voor hem kostbare artikelen: een geitenbokje een paar koeken. Immers het was oorlog en er was honger?

Zekerheid zoeken

De Man voor hem is voor Gideon – zoveel is wel duidelijk – een profeet. Maar van wie komt de boodschap van deze profeet? Gideon wil zeker weten dat deze boodschap het bevel van God Zelf is. Merkwaardig is dat Gideon om een teken vraagt. Wat zou dat teken zijn? Zowel de Bijbel als de Kanttekeningen gaan daar niet op in. De Kanttekeningen schrijven wel bij teken: "Om mij te verzekeren dat gij van God hiertoe gezonden zijt, opdat ik deze beroeping met een goede conscientie moge aannemen." Maar als we lezen wát Gideon dan gaat doen, lezen we niet meer dan dat hij een gastvrije welkomstmaaltijd gaat maken, zoals ook Abraham deed, toen de drie mannen bij hem op bezoek kwamen, een jaar voordat Izaäk werd geboren en kort voordat Sodom en Gomorra werden verwoest (Gen. 18). Ook bij de aankondiging van Simsons geboorte komen we een dergelijk snel bereid maal tegen (Richt. 13). Het wordt daar een 'offer' genoemd, dat zij aanbieden aan de Man, Die een bijzondere boodschap brengt.
Offer of maaltijd en teken staan naar mijn overtuiging los van elkaar. Deze maaltijd is een betoon van eerbied. Manoach zegt in Richteren 13: "Laat ons U toch ophouden, en een geitenbokje voor Uw aangezicht bereiden." Gideon kende deze geschiedenis nog niet, want hij leefde heel wat jaren eerder. het lijkt erop dat dit een bepaald gebruik was. Maar het teken, waar Gideon om vraagt, wordt niet nader uitgelegd. Ergens las ik dat Gideon wel vermoedde dat de HEERE hem deze opdracht gaf, maar dat hij iets aan Hem wilde teruggeven: een offer van koeken met saus en een gekookt bokje. Dat offer voldeed nog wel niet helemaal aan de voorschriften die God aan Mozes had gegeven, maar de HEERE zou hem daarover niet hard vallen. De daad van Gideon echter, om wat voor de HEERE te doen werd echter in dat wat ik las bekritiseerd.
Hoe het ook zij, Gideon offert en vraag een teken dat hij echter niet nader specificeert. Misschien dat hij gewoon 'een teken' vroeg: "Laat me maar ergens door zien dat u inderdaad door God gezonden bent." Niet wetend waar hij aan moest denken bij dat teken, gaat Gideon en bereidt het offer. Hij wil met de bevestiging door een teken, zekerheid krijgen over de vraag: is dit echt Gods weg? Ik snap hem heel goed. Als je voor belangrijke keuzes staat en niet weet wat je moet doen, dan is het zo belangrijk zeker te weten dat het de weg van de HEERE is. Je zou een teken willen, een aanwijzing bij het lezen van Gods Woord. En soms gebeurt dat ook. Maar soms blijft het stil of duurt het langer. Blijft echter op de HEERE wachten. Neem in die zin een voorbeeld aan Gideon, die doet wat zijn hand en hart vinden om te doen, maar tegelijk wacht hij met ingehouden spanning op het teken van God.

Ootmoed leren

Maar hoe groot is de schrik als hij niet alleen een teken ter bevestiging krijgt, maar hij daarmee ook iets anders gaat zien. Gideon krijgt een teken. In een flits verdwijnt het offer. God verteert het offer dat op een rots ligt. Wat een bijzondere lijn naar hét offer, Jezus Christus, Die op een rots werd geofferd! Nota bene is deze Engel Christus Zelf! Gideon had de dood verdiend, door zijn twijfelen aan Gods waarachtigheid; het offer wordt echter verteerd en niet hij. Je zou denken: dat is het teken, nu weet je het zeker.
Er komt echter niet alleen zekerheid, maar ook angst en ootmoed. Hij heeft God gezien en zal moeten sterven. Hoe zal hij God onder ogen kunnen komen? De God, Die hij zo even nog voor zich zag? Een verootmoedigende les voor ons!
Gideon valt op de grond en vernedert zich voor de HEERE. Een Engel des HEEREN zien is sterven. Want, wie immers zal God zien en leven? Ook dat ervaarden Manoach en zijn vrouw enkele hoofdstukken verderop. Bij Abraham evenwel lezen we daar niets over. God praatte met Abraham en vroeg Zich hardop af: "Zou Ik iets voor Mijn vriend Abraham verbergen?" Abraham deinsde niet terug om de HEERE herhaaldelijk te smeken voor Sodom en Lot. Geen angst dus, hoewel Abraham spreekt over stof en as.
De HEERE bemoedigt Gideon echter: "Vrede zij u, vrees niet, u zult niet sterven!" Nee, want God had een opdracht voor Gideon; zou Hij hem dan wegmaaien door de dood? Nee, Gideon mag vrede, diepe vrede ervaren. Dat neemt niet weg dat het even later tóch tot een dubbele vraag komt om een teken. En opnieuw zeg ik: ik snap Gideon zo goed. Verschillende dingen kunnen op hun plaats vallen, maar toch zoek je naar bevestiging. Niet alleen óf het wel de weg van de HEERE is, maar ook of je die weg wel op de juiste manier gaat. Snap je dat? Ik geloof dat we in die zin om tekenen mogen vragen. Laat het niet uit twijfel voortkomen, maar uit ootmoed, wetend wie je bent; hoe gemakkelijk je dwaalt en eigen wegen inslaat, die lijken op Gods weg.
Zeker, we moeten staan naar volstandig wandelen. Resoluut en dapper, vastberaden in Gods kracht. Maar als er die moment zijn waarop we door de vele bomen van vraagtekens het bos van Gods zekerheid en trouw niet meer goed zien, houdt dan aan in de gebeden aan Gods troon der genade én houdt aan in het lezen…

Heer', wijs mij Uw weg
en leid mij als een kind
dat heel de levensweg
slechts in U richting vindt.
Als mij de moed ontbreekt
om door te gaan,
troost mij dan liefdevol en moedig mij weer aan.


Heer', leer mij Uw weg,
die zuiver is en goed.
Uw woord is onderweg
als een lamp voor mijn voet.
Als mij het zicht ontbreekt,
het donker is,
leid mij dan op Uw weg, de weg die eeuwig is.
 

Heer', leer mij Uw wil
aanvaarden als een kind
dat blindelings en stil
U vertrouwt, vrede vindt.
Als mij de wil ontbreekt
Uw weg te gaan,
spreek door Uw Woord en
Geest mijn hart en leven aan.


Heer' toon mij Uw plan;
maak door uw Geest bekend
hoe ik U dienen kan
en waarheen U mij zendt.
Als ik de weg niet weet,
de hoop opgeef,
toon mij dat Christus heel
mijn weg gelopen heeft.

Tekst: Sela

dinsdag 16 juni 2015

Solliciteren in Gods weg

"Toen keerde zich de HEERE tot hem, en zeide: Ga heen in deze uw kracht,
en gij zult Israël uit der Midianieten hand verlossen; heb Ik u niet gezonden?
En hij zeide tot Hem: Och, mijn Heer! waarmede zal ik Israël verlossen?
Zie, mijn duizend is het armste in Manasse, en ik ben de kleinste in mijns vaders huis.
En de HEERE zeide tot hem: Omdat Ik met u zal zijn,
zo zult gij de Midianieten slaan, als een enigen man."
Richteren 6 : 14-16

Als Zacharias aan de engel vraagt "Waarbij zal ik dat weten?", mag hij lange tijd niet meer praten. Hij kreeg straf. Gideon krijgt zo'n zelfde engelenontmoeting, maar de HEERE is zeer lankmoedig en geduldig met hem. Gideon vraagt tweemaal om een wonder, om zo toch vooral zeker te weten dat de HEERE deze weg écht met hem zal gaan. En de HEERE geeft er nog een derde teken ter bevestiging bij. Ongelofelijk!

Ik niet!

Maar het hele terughoudende in Gideons houding begint al in vers 13, waar Gideon zijn kortzichtige conclusies trekt en vaststelt dat de HEERE de klok van Israël wel heeft opgewonden, maar hem rustig laat aflopen en er niet meer naar omziet. "Noem mij geen strijdbare held, want als God Zich terugtrekt, waar zou ík dan de moed en kracht vandaan moeten halen?" Einde gesprek, zo verwacht Gideon. Laten we wel scherp hebben dat hij op dit moment nog niet doorheeft dat het een engel, laat staan dé Engel des Heeren, is Die met hem spreekt. Strijdbare held? Ik niet!

Jij wel!

De Engel des Heeren houdt voet bij stuk. Er staat dat de engel zich tot Gideon keerde. Je ziet het haast voor je: de engel draait zich naar Gideon en gaat voor hem staan. Hij barricadeert de vluchtweg van Gideon. Misschien nog minder fysiek dan verbaal: "Ga heen in deze uw kracht,
en gij zult Israël uit der Midianieten hand verlossen; heb Ik u niet gezonden?
"
Deze woorden klinken wat vreemd in onze oren. Wat is 'uw kracht'? En wat bedoelt de Engel met 'Heb Ik u niet gezonden?"
Allereerst 'deze uw kracht'. Als het ware wijst de Engel op de kracht die Hij aan Gideon geeft. Zoals een dokter wijst op het medicijn dat hij de zieke meegeeft: neem het maar consequent in, dan moet de koorts zakken. Zo stuurt de Engel Gideon niet met een kluitje in het riet, maar Hij geeft alles, wat hij nodig heeft om zijn nieuwe taak ten uitvoer te brengen. Zo werkt de HEERE vaak: Hij geeft wat Hij vraagt, zodat Hij kan vragen wat Hij gegeven heeft. Bijzonder, hè? Zo kun je opzien tegen een nieuwe taak, die wacht. Misschien worstel je wel met een vraag over een andere baan. Kan ik wel? Is het de HEERE Die je deze taak geeft? Weet dan dat Hij ook alles zal geven wat je nodig hebt. Zo houdt Hij je afhankelijk en voorkomt tegelijkertijd dat je straks beschaamd zult staan.
Dan het tweede dat opvalt: "Heb Ik u niet gezonden?" Het is alsof de Engel een discussie met Gideon voert en hem in herinnering roept: Denk nog eens even terug, als je op pad gaat, dat niet jij in eigen kracht gaat maar dat Ik je stuur! Dan komt alles goed. Zo zeker als je hoort dat Ik het tegen je zeg, zo zeker is de belofte van een goede uitkomst (zie de Kanttekeningen). "Daarom twijfel niet, of gij zult verrichten, waartoe Ik u zend." De link wordt gelegd naar de geschiedenis met Debora en Barak; Debora stuurt Barak op pad en zegt: "Heeft de HEERE, de God Israels, niet geboden: Ga heen en trek op den berg Thabor, en neem met u tien duizend man, van de kinderen van Nafthali, en van de kinderen van Zebulon?" (Richteren 4:6)
Gideon kan wel denken "Ik niet!", maar de Engel zegt ronduit "Jij wel!"

Ik echt niet!

Nou, Gideon kan zich geen zekerder belofte wensen. Hij zal wel overtuigd zijn en braaf gaan. We vinden echter een tegendraadse geest in Gideon. De belofte van de HEERE mag er zijn, maar, wees eerlijk: "Waarmee moet ik die taak gaan uitvoeren?" Die Midianieten zijn een rasecht oorlogsvolk. En wat heb ik nou helemaal? Wat ben ik? Kan ik zo'n taak uitvoeren? Ja, met hulp van anderen. Maar wie? Het legioen van Manasse bestaat uit diverse duizendtallen, kleine legereenheden binnen de stam. Gideon treft het slecht, want het duizendtal waartoe Gideon behoort (deze indeling is ontstaan in Exodus 18 : 25) is het armste van alle duizendtallen. En als hij die manschappen al ter beschikking had, dan nog zullen ze wel in de laatste plaats naar Gideon luisteren, want hij is de jongste in het gezin van vader Joas. Hiërarchisch kan hij het wel schudden. "Ik? Echt niet!"

Jij echt wel!

Toch rekent de HEERE anders. Dat zal in het vervolg van de geschiedenis nog veel meer blijken. Maar hier kapt de Engel de discussie af en zegt: "Omdat Ik met u zal zijn, zo zult gij de Midianieten slaan, als een enigen man." Kijk niet naar de aantallen, naar de hoeveelheid wapens. En kijk al helemaal niet naar jouw eigen positie. Al is het niet onverstandig te letten op je capaciteiten in het dagelijks leven, gaat de HEERE er hier aan voorbij en zegt simpelweg: Jij echt wel! Want Ik stuur je; sterker nog: Ik ben met je. En je zult dat hele volk der Midianieten verslaan, als was het maar één soldaatje!" Daar houdt het tegenspartelen van Gideon op.

Het is goed even een pas op de plaats te maken. Kunnen wij er zomaar vanuit gaan dat de HEERE ook met ons zal zijn bij elke bijzondere stap, keuze en (beroeps)verandering? Het is belangrijk zelf vast te stellen dat carrièremaken niet een roeping van God is. We mogen wel onze talenten ontwikkelen en nieuwe werkgebieden ontdekken. We mogen onze kennis vermeerderen, maar niet om zelf een held te worden. Alles moet tot eer van de HEERE zijn. Hoe kan ik Hem dienen? Hoe dien ik Zijn plan? Is dit de weg van de HEERE.
Dat is moeilijk concreet te maken voor een ander. Wij kennen het geweten van die ander niet; wij proeven zijn of haar nieren niet. God wel. En dus is het belangrijk dat we zelf eerlijk voor de HEERE zijn en onze keuze of sollicitatie oprecht met Hem doen. Het is vele malen heilzamer achter Hem aan te gaan, dan voor Hem uit te lopen. Hoewel Gideon door God vooruit wordt gestuurd, volgt hij de HEERE juist op deze weg.
Een lastige les, omdat ons hart ons zelf ook zo vaak voor de gek houdt; onze begeerten naar eer en roem lijken soms zo enorm op de passie voor de HEERE en Zijn Koninkrijk. "HEERE, doorgrond mijn hart, mijn motieven en onderliggende plannen." Als je dan voor je kijkt, misschien wel heel concreet naar de advertentie van een vacature waarop je zou willen solliciteren, hoe treedt je die toekomst dan tegemoet? Indien de HEERE het huis niet bouwt, tevergeefs arbeiden deszelfs bouwlieden daaraan (Psalm 127). Maar… als de HEERE laat merken of kenbaar zegt door Woord en Geest "Heb Ik u niet gezonden?", dan zal het ook kunnen. Wat is het gebed een ontzettend belangrijk instrument voor zulke keuzen in ons leven!

maandag 15 juni 2015

Jobhoppen of roeping?

"Toen kwam een Engel des HEEREN, en zette Zich onder den eik, die te Ofra is, welke aan Joas, den Abi-ezriet, toekwam; en zijn zoon Gideon dorste tarwe bij de pers, om die te vluchten voor het aangezicht der Midianieten."
Richteren 6:11

Hoe is het mogelijk dat wij mensen zo hardleers zijn! Tenminste, ik denk niet dat er ergens ter wereld betere mensen zijn dan die van het volk Israël. Zoveel uitredding en rust en toch weer, alsof er niets gebeurd is: afgodendienst. Het is helaas mogelijk na Genesis 3. Waar ik deze komende tijd hardop via deze bijbelstudies over na wil denken is de nieuwe job voor Gideon.

Een oudtestamentische discipel

Het gaat net als eeuwen later, wanneer de Heere Jezus langs de oever van het meer loopt en zegt tegen Andreas en Petrus: "Volg Mij!" Ze waren, evenals Johannes en Jacobus, vissers, maar worden weggeroepen uit hun vertrouwde job en krijgen een nieuwe missie. De zoon van herenboer Joas, Gideon, is helemaal vertrouwd met het boerenbedrijf. Zonder zelf bewust naar een jobwissel op zoek te zijn, staat hij aan de vooravond van een ingrijpende beroepswijziging. Gideon is geen jobhopper of carrièretijger. Maar de Engel des HEEREN komt langs, God de Zoon. Dezelfde als Die eeuwen later langs de oever van de Zee van Tiberias hetzelfde zal gaan doen: "Volg Mij!" En Gideon gaat…

Een sombere discipel

Van Gideon merken we dat hij God kent, maar zijn geloofsleven is – voor zover aanwezig – ingedut. Hij heeft, door de omstandigheden een sombere kijk op God gekregen. Dat is een kwalijke zaak. Want zo ziet hij de dingen niet meer in het juiste perspectief. Somber en balstorig antwoordt hij de Engel (hoewel hij nog niet weet dat het een engel is, laat staan dé Engel): "Ach meneer, als de HEERE met ons was, waarom overkomt ons dit allemaal?" Gideon moest toch wel beter weten; hij had toch geen oogkleppen voor? Nota bene vlak bij huis was er een bos voor Baäl, met een afgodenaltaar erin. Dan kun je toch prima aanvoelen dat daar straf op zal volgen. Gideon lijkt het niet te zien en is somber, maar ook vindingrijk. Hij probeert met het dorsen van de tarwe in de wijnpersbak de vijanden voor het lapje te houden. En het lukt. De vijanden vinden hem niet… maar de HEERE wel!

Een bescheiden discipel

Gideon; de naam גדעון betekent 'neerveller' of 'houwer' of 'vernietiger'. Het is niet zo vreemd dat de HEERE hem juist op de betekenis van zijn naam aanspreekt: "De HEERE is met u, gij, strijdbare held!" De HEERE is met u, bij neerveller. Hoewel zijn naam hoop zou moeten geven, is Gideon uiterst bescheiden over de stoere betekenis van zijn naam. Van zichzelf verwacht hij niets. Van de HEERE lijkt hij evenmin iets te verwachten. En toch wil de HEERE deze man in Zijn dienst: Volg Mij! Ik zal je geen visser der mensen maken, maar letterlijk 'neerveller'. Gideon laat nu nog zijn tarwe 'vluchten' voor de Midianieten, maar hij zal zeer binnenkort een andere job gaan vervullen, die hij nu nog niet voor mogelijk houdt. Hij zal Israël verlossen en de Midianieten laten vluchten. En de HEERE laat – zo blijkt verderop in dit gedeelte – de PR al flink draaien onder de Midianieten. Want nog voordat Gideon ten tonele verschijnt, kennen ze hem en beven. Ja, ze beven voor de God van Gideon, de God van Israël. Beschamend, niet? Dat de Midianieten meer geloven in de macht van God, dan Zijn Eigen verbondsvolk! Ken je dat?


maandag 8 juni 2015

Van de Avondmaalstafel de wereld weer in

"En Hij zal Israël verlossen van al zijn ongerechtigheden."
Psalm 130 : 8

Gisteren, aan de Avondmaalstafel, las de dominee telkens een stukje uit Psalm 25 en zongen we een vers van de berijmde versie. Als laatste vers las hij: "Laat oprechtigheid en vroomheid mij behoeden, want ik verwacht U. O God! verlos Israël uit al zijn benauwdheden." Dat laatste vers bracht mij direct terug naar het laatste vers van Psalm 130. De verlossing van de ongerechtigheid, de zonde, is de basis van de verlossing van alle andere benauwdheden. De HEERE beloofde Zijn oog op mij te houden en riep mij op – vanuit Psalm 32, waar de preek over ging – mijn oog op Hem te houden. Dit laatste vers van Psalm 130 spreekt ook van Gods zorg en de verwachtingsvolle blik van al Zijn kinderen op Hem.

Opstaan van de tafel


Als je weer opstaat van de tafel, moet je als het ware alles weer loslaten. De HEERE kwam zover tegemoet, maar niet om je ver van de wereld te houden. Zijn bemoediging is geen lang verblijf in afzondering, maar een bijtanken aan Zijn Vaderhart om verder te kunnen. Was er iets aan mijn situatie veranderd? Niet werkelijk en toch… Naast de geestelijke gave en bevestiging van Gods vergeving in Christus, was er ook de bemoediging voor het dagelijks leven. Net als bij Elia haalt God de Zijnen niet weg uit de wereld, maar stuurt ze weer terug. Echter, niet zonder teerkost voor onderweg!
De dichter van Psalm 25 zingt biddend in wensende vorm: "O God! verlos Israël uit al zijn benauwdheden." De dichter van Psalm 130 is al verder en zingt het uit dat God het daadwerkelijk doet: "Hij zál Israël verlossen…" Wat kun je verlangen naar dat vaste vertrouwen, juist in een tijd dat er zoveel wankelt, zoveel onzeker is. Die twee dichters zaten niet ver van elkaar, denk ik. Beiden kenden de diepte, het gevaar en de aanvechting. Toch eindigen ze zo verschillend. Opmerkelijk, temeer daar Psalm 25 veel geliefder en bekender is dan de zo somber lijkende Psalm 130. Het laatste vers toont een verschil. De een is niet méér kind van God dan de ander, maar de omstandigheden maken bij de dichter van Psalm 25 dat hij roept, of de HEERE het snel en daadwerkelijk wil doen. Hoe snel na de tafel kunnen die twee beelden elkaar afwissen: 'Verlos!' en 'De HEERE zál verlossen!'


De wereld weer in

Er is echter nóg een verschil tussen het laatste vers van Psalm 25 en dat van Psalm 130. In het eerste spreekt de dichter over 'benauwdheden'. In het laatste over 'ongerechtigheden'. Dat laatste brengt ons weer terug bij vers 3. Onze zonde die God moet straffen, maar… als we Zijn kind mogen zijn, strafte Hij ze aan Zijn Zoon. De dichter mocht als het ware van de Avondmaalstafel terugkeren, opnieuw bevestigd door de HEERE dat zijn zonden vergeven waren en zijn ongerechtigheid was bedekt door het bloed van Christus. Die verzekering doet zingen: "Hij zál verlossen, ja Hij heeft reeds verlost, van al mijn ongerechtigheden!"
Dat neemt niet weg dat de levensomstandigheden kunnen benauwen. Gods kinderen zijn geen kouwe kikkers, die het niet interesseert wat hen overkomt. Geen supermensen die alles aankunnen, zonder een traan te laten. Intense benauwdheid, in welke mate ook, kan zeker angst opwekken. Die roep van David in Psalm 25 is zo begrijpelijk: O, HEERE verlos!" Maar… de HEERE brengt er op den duur wel weer balans in; tempert de angst en het benauwde gevoel. Toont ons de dingen weer in het perspectief van Zijn eeuwige toekomst. Dat maakt dat Paulus ergens kan zeggen: "Onze lichte verdrukking die zeer snel voorbij zal gaan…" Het was zeker, fysiek gezien, geen eitje wat Paulus moest verduren. Wanneer de HEERE aan Zijn tafel onze harten weer liefdevol optilt en als op een bergtop het einde laat zien, waar het allemaal naartoe gaat, ja dan kijken we neer op het dal, als was het een glooiend veld.

Tot slot nog iets. De HEERE zwaait ons, met eerbied gezegd, niet na en laat het ons zelf uitzoeken. De woorden van de tekst gisteren, uit Psalm 32, waren tekenend: "Ik zal u onderwijzen, en u leren van den weg, dien gij gaan zult; Ik zal raad geven, Mijn oog zal op u zijn." We moeten het leven van alle dag weer in en vrijwel zeker is er aan onze omstandigheden nog weinig of niets veranderd. Maar wis de gedachte en indruk van gisteren niet uit, dat God toewerkt naar Zijn toekomst. En onderweg daarheen, legt Hij taken op onze schouders. Hoe het moet? Hij zal onderwijzen. Welke keuzes moeten wél en welke moeten níet worden gemaakt? Hij zal raad geven. Ja maar… "Mijn oog zal op u zijn!"
Hij is erbij, waar ik ook ben, in welke situatie ik ook terechtkom, Hij ziet mij! Dat Zijn oog 'op' mij is, betekent nog meer dan alleen dat Hij mij ziet. Hij houdt mij nauwlettend in de gaten en maakt mij – hoe onbegrijpelijk diep – tot Zijn oogappel. Dat garandeert Zijn bescherming. Wees je dat bewust. Zoals de HEERE bij de Doop belooft voor je te zorgen, belooft Hij het in het Avondmaal wederom en zeker niet minder diep! Zijn oog op mij…
Dat vraagt ook het tegenovergestelde: dat mijn oog naar Hem gericht zal zijn. Vol verwachting en biddend opzien tot Hem. Zoals, om het met Psalm 123 te zingen, de ogen van een dienstknecht op zijn heer en die van een dienstmaagd op haar vrouw. Heere, wat wilt U? En luister wat Hij je antwoordt in Zijn Woord… Lees, speur en luister.

zaterdag 6 juni 2015

Kom, wacht met ons en hoop als wij

"Israël hope op den HEERE; want bij den HEERE is goedertierenheid,
en bij Hem is veel verlossing."
Psalm 130 : 7

Onze tijd is vergeven van zelfreflectie, evaluatie, focussing, ambitie en enquetering. Maar er is nog nooit zo'n egoïstische tijd van zelfadoratie geweest als deze. We willen wel graag feedback, maar filteren die dan zo uit dat we alleen oog en oor blijven hebben voor de positieve reflecties. "Er waren enorm veel positieve reacties', is vaak een argument om een proces door te zetten, voorbijgaand aan kritische noten en tegenwerpingen, zo niet tegenkantingen. De mens is zichzelf tot norm, zelfs voor zijn eigen werkelijkheid. Dat dit fout moet gaan, zien we elke dag weer. Managers stappen op (met een forse gouden handdruk in hun achterzak) en ministers ruimen het veld. Kartrekkers van uitzichtloze, ambitieuze projecten en eigen prestigeprojectjes haken plots af en laten een waar slagveld aan chaos achter. Hoe verhoudt zich de zelfreflectie van de voorbereidingsweek daartoe?

But seriously

Zelfonderzoek in een week van voorbereiding is uiterst serieus. Je kunt natuurlijk jezelf voor de gek houden, maar als je Gods Eigen Woord als spiegel gebruikt krijg je weinig aandrang tot zelfverheerlijking. Onze tijd (en misschien wel gewoon de tijd na Genesis 3) begint aan het verkeerde eind. Lamech zou het goed doen in de huidige Top40. Ik hier… ik daar… ik en mijn ego. Opmerkelijk dat de Bijbel dit noemt, maar zwijgt over de reactie van een van Enos' kinderen.
Een zanger heeft een sterk gereedschap in handen. Hij heeft de kans om dingen aan de kaak te stellen. De meeste commerciële zangers van vandaag zingen enkel dat wat producers hen voorschrijven; en dat zijn toch vooral de teksten die goed in het gehoor liggen en zich in geld laten vertalen. Want laten we eerlijk zijn, alles moet slechts geld opbrengen en roem is een korte rookpluim! En met schrijvers is dat niet erg veel anders; ook christelijke schrijvers moeten voor hun uitgevers zo schrijven dat het vet geld oplevert! Wie de mogelijkheid heeft om te schrijven of te zingen, is geroepen om dat te besteden tot Gods eer. Iets wezenlijks aan de kaak te stellen, ogen te open en harten in beweging te brengen. Mensen aan het denken te zetten; misschien wel met als resultaat dat mensen zich 180° omdraaien (zich bekeren).
But seriously – geen populaire leadzanger maar de dichter van Psalm 130: "O Israël, hoop op den Heere." Zoals ik, op den Heere wachtend, hulp en verlossing heb verkregen, laat Israël dat ook zo doen! Israël, dat is volgens de Kanttekeningen de kerk Gods en alle godzaligen in het bijzonder. Ik houd niet zo van die vervangingstheologie; of het moet zijn dat ze bedoelen dat we het nu breder mogen trekken: niet alleen meer het volk Israël, maar Gods kinderen 'all over the world'. Deze zanger heeft echt iets te vertellen. En hij wekt zijn volksgenoten op om te doen zoals hij. In zeker zin is hij een trendsetter; zij het een trend die alle eeuwen overstijgt! 'Op de HEERE hopen' is een serieuze zaak, een zekere zaak, maar schrijf daar vandaag maar eens een songtekst over. Ik durf te wedden dat het je geen stuiver oplevert, of je moet het zover inpakken in beats, dat de boodschap niet te zeer zal opvallen. Ben jij ook zo'n popzanger, die inspeelt op de wens van het volk? Of ben jij een zanger in Gods koor die durft te roepen: But seriously! Maar even serieus nu! Want er staat wat te gebeuren en de tijd is nog maar kort! We worden aan de Avondmaalstafel geroepen om weer weg te gaan en zulke zangers te zijn in deze wereld!

Real life

We leven temidden van een krom en verdraaid geslacht. Je zou het weer zo'n clichée kunnen noemen, hoewel de woorden waar zijn. Kijkend om mij heen, leven bosjes mensen voor de buitenkant. Ze moeten vanwege de blikken van anderen, dure auto's rijden, luxe huizen bewonen en zich – desnoods diep in de schulden stekend – als rijk en decadent profileren. Second life was eertijds een virtuele werkelijkheid op internet. Ik vrees dat velen die tot hun dagelijkse werkelijkheid hebben gemaakt. Met inzet voor het bedrijf en je baas werken is uit; langer dan tien jaar ergens werken is dodelijk voor je CV. Een liefdesrelatie hebben die langer dan tien jaar duurt is haast buitensporig. Dan ben je toch aan verandering toe? Onze kinderen groeien op in zo'n fake wereld; laten ze toch in Gods Naam van huis uit iets anders meekrijgen!
Zij en wij moeten het doen met een 'real life' dat nog uitstaat, nog moet komen, maar niet zichtbaar is. Onze ambitie ligt geestelijk heel ergens anders dan het waarneembare. Ons burgerschap is in de hemel. That's real life! Dan zal ook pas het echte leven beginnen. En tot die tijd?
  • Doen we ons werk
  • Voeden we onze en/of andere kinderen op
  • Bidden we om vergeving van zonden
  • Wandelen we met God
  • Lezen we Zijn Woord met smaak
  • Zingen we van Zijn rechtvaardigheid en goedertierenheid
  • Sporen we anderen aan met ons te gaan
  • Roepen we anderen op te doen als wij
  • Want… want bij den HEERE is goedertierenheid, en bij Hem is veel verlossing.

Sure perspective

Niet alles zal in het leven meevallen. Niet alles gaat ons voor de wind. Veel rampen, veel tegenslagen zijn des vromen lot. Misschien wat erg deprimistisch verwoord, maar zeker naar de maatstaven van deze wereld kunnen we niet mee in de aardse maalstroom. En bijna zouden we met Asaf in Psalm 73 tot slechte conclusies komen. Echter als we letten op het einde van de mensen om ons heen die God niet kennen of niet willen dienen dan blijven er twee dingen over:

Zij zijn ten diepste super ongelukkig
We moeten diep medelijden met hen hebben. Zelfs de rijksten onder hen, zij die succesvol lijken in deze wereld en kunnen doen wat hun hartje begeert. Arm. Geloof je dat? Geloof je dat dat zeker geen clichée is? Die dichter van onze psalm had het goed begrepen. Hij roept zijn volksgenoten op om, net als hij, te hopen, ja intens te wachten op de HEERE. Het te verwachten van Hem. Bij Hem moet je wezen, want bij Hem is vergeving der zonde (probleem 1; voor het eeuwig leven) en bij Hem is verlossing van alle ongerechtigheid, zowel die in mijn hart als die in de wereld om mij heen (probleem 2, voor het tijdelijk leven).

Zij hebben een ziel voor de eeuwigheid te verliezen
De werkelijkheid aan de Avondmaalstafel, waar wij worden opgeroepen om onze harten opwaarts naar Christus in de hemel op te heffen, maakt dat er ook een nader zicht op deze wereld komt. We worden ons weer voluit bewust dat het hier een aflopende zaak is. Dat neemt niet weg dat je best kunt en mag genieten van het leven, want dat is ook een gave van God! Maar… deze maatschappij en heel deze wereld wordt voortgestuwd richting de Jongste Dag. Veel politici beloven van alles en nog wat, maar het is zeer de vraag of zij het kunnen realiseren én of zij dit wel echt voor ons welzijn doen. Prestigeprojecten verzieken onze samenleving al jaren. Belastinggeld speelt geen rol en zorg-patiënten zijn vooral een kostenpost aan het worden, nietwaar?
De dichter van Psalm 130 vraagt zich niet af wat zijn lied daadwerkelijk voor effect zal hebben; hij zingt, omdat hij moet. Zijn volksgenoten hebben een ziel te verliezen, zelfs al zijn zij kinderen van Abraham! En jij? Wat is jouw geluid in deze wereld? Zing jij ook: "Kom, wacht met ons en hoop als wij"?

vrijdag 5 juni 2015

Ik verlang zo naar de morgen

Mijn ziel wacht op den HEERE, meer dan de wachters op den morgen; de wachters op den morgen.
Psalm 130 : 6

Isaäc da Costa schreef een dichtbundel in 1848 met de titel 'Wachter, wat is er van de nacht'. Hij had die titel geleend van Jesaja, uit zijn 'Last van Duma' (hoofdstuk 21). Het is een lang gedicht over de tijd van toen, die overigens best lijkt op die van vandaag! Waar het mij om gaat is het diepe verlangen van de dichter (zowel die van Psalm 130 als Da Costa) naar de Jongste Dag.


Verlangen in de nacht

De nacht kan prettig zijn. Rust, stilte, geen oorverdovend licht. Een gemakkelijke entourage voor meditatie en inkeer. Toch kan in geestelijk opzicht de nacht vooral aangrijpend benauwend zijn. Zeker de nacht van zonde en onheil. Sta me toe dat ik een paar van die oude versregels van Da Costa citeer en sla niet om vanwege de oude taal!

Van 't geen de rotsgrond was, waar Neêrlands Staat meê stond:
Het met der Heeren Heer betracht geloofsverbond?
Zal 't baten?
zoo het volk (de kleinen met de grooten)
Der Vaadren erfenis laatdunkend blijft verstoten, -
Ach! in wat school gevormd, wat leering opgevoed!
Van schriften, druipende van walgend slijk en bloed!
Van dagblaân, uitgeleerd in waarheids schijn of lastring,
Hun feuilleton gericht op zede- en zielsverbastring, -
Van schouwtooneelen, steeds tot lager peil gedaald!
Van gruwelen vertoond! van walglijkheên verhaald!
Hoe? is voor 't lichaam reeds in aanleg, bouw, en krachten,
Wat in den stroom zijns bloeds de voedingstoffen brachten
Door menging en gehalt bestemmend? zoo onthoud
Dan ook des menschen geest geen spijs, die voedt!
Geef zout,
Geen gif! geef brood, geen drank, gestookt in helledampen!
Zomaar een fragment dat de duisternis die Da Costa's nacht weergeeft. Wij leven in een wereld die langzamerhand verziekt. Soms zelfs niet eens meer atheïstische is maar pervers en hedonistisch. Een maalstroom waar, als je je verstand gebruikt, je allerlei kwade elementen in ziet, maar je kunt er niets aan veranderen. Wat moet je, wat vraagt God van je.
Het is opmerkelijk dat ik juist in deze dagen 1 Korinthe 5 vers 9-10 las: "Ik heb u geschreven in den brief, dat gij u niet zoudt vermengen met de hoereerders; doch niet geheellijk met de hoereerders dezer wereld, of met de gierigaards, of met de rovers, of met de afgodendienaars; want anders zoudt gij moeten uit de wereld gaan." Je biezen pakken, zoals dat vroeger wel is gedaan, en ergens anders in de wereld opnieuw beginnen is niet de bedoeling. We leven te midden van een krom en verdraaid geslacht. En laten we niet te zeer zeggen dat die verdraaidheid en kromheid ook in ons eigen hart zitten; dat is wel zo, maar dat troost de mens die juist de beklemming van de nacht ervaart niet! Zie maar eens onder ogen hoe onze tijd eruit ziet. En dan tóch de roeping er te blijven en te getuigen van de hoop die in je is.
Dat is ook juist een aspect dat bij de Avondmaalstafel aan de orde komt: Zijn dood gedenken en verkondigen totdat Hij komt. Hoe houd je dat vol? Daar zijn nogal wat Avondmaalstafels voor nodig, nietwaar. Juist daarom wordt ook de tafel aangericht. De weg zou anders teveel zijn voor je!

Verlangen naar de morgen

Kniezen en treuren over de duisternis van deze eeuw motiveert niet om staande te blijven. Er is iets hogers en beters, waarom we staande blijven. Er staat nog een belofte uit. Da Costa zingt erover als hij aan de wachter vraag: Wachter, wat is er van de nacht?
De Wachter antwoordt: Hoort het woord des Heeren Heeren!
De dag breekt aan, dat ziet! een Koning zal regeeren,

Een Rots, een Schuilplaats voor den hoogen waterstroom!
En Hy zal zijn een Scheute uit d' afgehouwen boom
Van Jesse, die den troon van David zal bekleeden
En richten Jacobs huis met heilgerechtigheden.
Hem staren als hun Hoop de verre Heidnen aan.
Met d' adem van zijn mond zal Hy de boosheid slaan,
Het jok verbrijzelen van 's werelds aartstirannen,
De Macht der duisternis in 't eeuwig duister bannen,
En vestigen op aard zijn eeuwig koninkrijk

Van Waarheid, Recht, en Rust. Daar zal geen ongelijk
Noch haat zijn. Ephraïm zal Juda niet benijden,
Geen volkren meer elkaêr, geen wolf het lam bestrijden.
Aan alle plaatsen zal Gods kennis zijn en vreê,
En overdekken de aarde als wateren der zee.
Een nieuw Jerusalem gaat van den Hemel dalen,
Van waar op al wat leeft de Heerlijkheid zal stralen;
Een meer-dan-Paradijs, van uit den Liefdestroom
Der hemelen gedrenkt,
- met d' eeuwgen Levensboom,
Wiens blaadren voor altoos der volkren smart genezen!
God zelf zal daar het Licht, zal daar de Tempel wezen,
Wel zeker dat die nacht voorbij zal gaan. Als dit fragment eindigt met die woorden uit Openbaringen dat God Zelf het Licht zal zijn, waardoor geen zon meer nodig is. Dat Licht zal ook de zonde en het onrecht verdrijven.
Wat kun je daarnaar verlangen. Wees op je hoede, dat je de wereld niet wilt ontvluchten om van de ellende (of dat nu fysiek, sociaal of psychisch is) verlost te zijn. Zolang God roept, roept Hij ons om bewust en scherp te zijn. Levend en vooral niet clichéematig! Al die valkuilen in je hart, gemengd wellicht met zelfmedelijden, creëren niet de juiste gestalte.

Wat is het goed aan de tafel des HEEREN alles weer in de juiste proporties gezet te krijgen. En om het verlangen naar die grote Dag zal gaande te houden. Omdat we niet in eerste instantie verlossing uit het aardse gewoel verwachten, maar onze HEERE en Heiland en Zijn Koninkrijk. Dan zal alles zijn zoals Hij het bedoelde. En reken er maar op dat dat hier op aarde nooit zal worden bereikt. Het zal ons bevattingsvermogen ver te boven gaan. Dat is het wat Jezus verwierf; daar zag het in Genesis 3, net na de zondeval niet naar uit! Maar even daarna, toen God Adam en Eva opzocht gloorde er al iets van de morgen.
Wachter Adam, Wachtster Eva, wat is er van de nacht? Hoelang duurt het nog? Toen Kaïn werd geboren, dacht ze al dat het zover was. En toen de Messias in de volheid des tijds kwam, dachten de gelovigen ook dat de profeten hadden voorzegd dat nu dat nieuwe Koninkrijk zou worden gemanifesteerd. Maar nog is het de tijd niet. Nog is het genadetijd.

Wachter, wat is er van de nacht? Ik verlang zo naar de morgen. Meer nog dan de wachter op de morgen; zij zien uit naar het licht, zodat de spanning en de angst voor onzichtbare vijanden in het nachtelijk duister zal wegvallen en het licht helder aan het licht brengt wat zich op de grond beweegt.
Als hét Licht aanbreekt zal er geen angst meer zijn voor vijanden. Er zal niets binnenkomen in de Stad Gods, dat verontreinigt of verontreinigd is. Dat betekent dat ook wij eerst gereinigd moeten zijn. Hoe zit het… heb je je bruiloftskleed al aan? Zijn de lampen brandend? Is er olie van de Geest in je lamp? Want de Bruidegom komt er aan! Maar misschien toch nog eerst zondag een maaltijd met al de Zijnen aan Zijn tafel? Of komt Hij nu toch eindelijk…

donderdag 4 juni 2015

Wat verwacht jij eigenlijk van God?


"Ik verwacht den HEERE; mijn ziel verwacht, en ik hoop op Zijn Woord."
Psalm 130 : 5

Na het besef van eigen onwaardigheid, keert de dichter de medaille van het geloof om. Vergeving van zonde is niet alleen een mooie belofte, maar hij maakt er ook werk van: hij verwacht. Hij is voluit gericht op de belovende God, Die nog nooit gelogen heeft!

Betrouwbare belofte

Wie op de bus wacht, heeft goede reden te verwachten dat die bus komt. Immers, het staat op het bord, bij het bushokje, wanneer de bus zal arriveren. Een enkele keer gebeurt het dat de bus later komt of helemaal niet komt. Dat weet je in dit leven uiteindelijk toch nooit helemaal zeker, al is die kans natuurlijk klein. De bus is dan wel beloofd, maar hij laat simpelweg verstek gaan. Zie maar hoe je op tijd op de plaats van bestemming komt. In een enkel geval doet de busdienst, of de NS als het de trein betreft, de moeite om zijn excuses aan je aan te bieden. Maar ja… jij hebt je beloofde bus (of trein) niet gekregen.
De dichter van deze psalm is flink wat zekerder van zijn zaak, dan de wachtende man of vrouw in het bushokje. Het is voor hem niet de vraag óf God Zijn belofte wel zal vervullen, maar wannéér! Gespannen kijkt hij uit, of de HEERE al een teken geeft. Hoe kan hij dat zo zeker weten? God verhoort toch niet al onze gebeden? Dat is zo. Maar we hebben het hier dan ook allereerst over de vergeving van zonden (zie vorige vers) en de zekerheid van het geloof! Lees eens hoe positief de Kanttekeningen deze dichter uitschilderen:

"Omdat ik weet dat de Heere zo goedertieren is, daarom verwacht ik met een vast vertrouwen, dat Hij mij, naar Zijne beloftenis, mijne zonden vergeven en mij uit alle ellenden verlossen zal." 
In het laatste deel van dit citaat beluisteren we een breder terrein dan alleen de vergeving der zonden. Gods zorg en trouw reikt verder dan alleen de geestelijke verlossing van de schuld der zonden. Ook de ellende waarin ik door satan en zijn trawanten ben gebracht, gaat God aan het hart. Hij zal niet toelaten dat Zijn Kind de verderving zal zien (Psalm 16 : 10) en dat geldt ook voor Zijn aardse kinderen:
"Ik stel den HEERE geduriglijk voor mij, omdat Hij aan mijn rechterhand is, zal ik niet wankelen. Daarom is mijn hart verblijd, en mijn eer verheugt zich; ook zal mijn vlees zeker wonen. Want Gij zult mijn ziel in de hel niet verlaten; Gij zult niet toelaten, dat Uw Heilige de verderving zie."
De dichter van deze zestiende Psalm is al even vastberaden en zeker van zijn zaak als die van Psalm 130. Zie wat hij doet: hij stelt de HEERE gedurig voor ogen. Hij richt de ogen van zijn ziel voortdurend op de HEERE. Geen angstig afwachtende, ja wanhopige ogen, maar intens verlangende en verwachtende ogen. Vader heeft het toch gezegd? Ken je dat?

Persoonlijke belofte

Ja, want hoewel die beloften in een breder verband worden uitgesproken gaat het er toch vooral om dat ik ze zelf met mijn hart geloof, vertrouw en verwacht. Het is een persoonlijke zaak. Soms zijn er persoonlijk, extraordinaire (bijzondere) beloften, die de HEERE aan je geeft. Maar meestal zijn het de bredere beloften in Zijn Woord die opeens voor jou persoonlijk gaan leven.
In de week van voorbereiding kunnen allerlei zaken op je afkomen. Je zonden kunnen torenhoog lijken, ook al weet je dat ze vergeven zijn. Je hebt voor de zoveelste keer God op het hart getrapt en dat hakt er zo diep in! Wat doe je met Gods belofte? "Maar nee, daar is vergeving… opdat Gij recht kinderlijk gevreesd wordt!" Weet je het nog, zondevergeving is geen doel op zich!
Maar het kan evengoed dat Gods liefde overweldigend is geworden in deze week. Je hebt als het ware al een rijke zegen vooraf ontvangen. En vlak voor de tafel zakt alles weer weg. Met zoveel verwachting opgegaan naar de kerk, met zoveel verlangen gekomen… Je overweldigende gevoel blijkt geen grond. Je moet het van Gods persoonlijk Woord hebben. Daarop val je terug als op een vast fundament.
Luister nog een keer naar de Kanttekeningen. Zij wijzen je op dat al die bredere beloften zowel op alle gelovigen als op jou persoonlijk betrekking hebben. Dat moet je niet van elkaar willen loskoppelen.
"Dat is, ik wacht op hetgeen Hij in Zijn woord allen gelovigen beloofd heeft en mij in het bijzonder."
Dat verwachten en dat hopen in onze tekst hebben dezelfde betekenis al staat er een verschillend woord in het hebreeuws. Dat geeft ook aan dat ons woord hopen vaak zo onzeker van inhoud is. Maar het bijbelse hopen is hetzelfde als verwachten. Hartstochtelijk uitzien naar, vanwege de belofte. Het komt, dat is zeker. De spanning begint op te lopen…
Weet je waar dat woordje 'qavah' (verwachten) voor het eerst wordt gebruikt in de Bijbel? In Genesis 1 : 9, waar de HEERE als de Schepper de wateren die op de aarde stonden, bijelkaar veegt en op één plaats 'vergadert'. Er ontstaat 'het droge', maar daarmee komt al dat water op een veel kleinere plek terecht. De druk van het water maakt dat het zich een weg zoekt, maar die wordt niet toegelaten. De waterdruk wordt beteugeld, zoals in een stuwdam. Laat zo ons verwachten zijn: als het water in zo'n stuwdam. Dat wordt nogal eens gebruikt om stroom op te wekken!
Naast alle plaatsen waar het woordje 'qavah' gewoon '(ver)wachten' betekent, is er nog één plaats waar het de betekenis 'verzamelen' of 'samenbinden' heeft: Jeremia 3 : 17 "Te dier tijd zullen zij Jeruzalem noemen, des HEEREN troon; en al de heidenen zullen tot haar vergaderd worden, om des HEEREN Naams wil, te Jeruzalem; en zij zullen niet meer wandelen naar het goeddunken van hun boos hart."
Het is als met een badkuip die leegloopt, al het water heeft als het ware maar één verlangen, het stuwt zich naar het putje. In deze tekst stroomt alles samen naar de troon van God in Jeruzalem. Met een machtig doel: om niet meer te doen waar je zelf zin in hebt, maar om verlost van zonden Hem eeuwig eer, lof en dank toe te brengen. Dan balt zich alle energie samen in dat machtige Hallelujah voor het Lam Dat ons heeft vrijgekocht. Daar is – met eerbied – de Avondmaalstafel maar een mager beeld van! Zo balt ook elke Avondmaalstafel het verwachten en de hoop nóg meer samen, richting de Jongste Dag!

Laat zo ons verwachtend de spanning opvoeren. Want er ís hoop, gerede verwachting, op iets dat zeker zal komen, naar Gods belofte. Een nieuwe verzekering aan Zijn tafel: "Ja, Mijn kind, al je zonden zijn écht vergeven! En er is nog wat, die grote en doorluchte Dag komt écht. Nog een kleine tijd, dan mag je eeuwig van zonden vrij bij Mij zijn!"

woensdag 3 juni 2015

Wat betekent het voor jou om de HEERE te vrezen?

"Maar bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt."
Psalm 130 : 4

"Maar neen, daar is vergeving, altijd bij U geweest", zingen we uit volle borst. En doe het maar. Toch wil ik wij die woorden een kleine kritische kanttekening plaatsen. Want is dat 'maar neen' een dikke streep door het voorgaande? Beeldde de dichter zich eerst een vertoornd God in, maar corrigeerde hij zich halverwege het berijmde vers en sprak hij tegen zijn ziel: "Maar nee, zo is God niet…"? Laten we eens goed lezen.
 

Vrees voor Gods toorn

Gisteren beluisterden we toch tussen de regels door wel een serieuze vrees voor Gods toorn, niet? Als je echt serieus bedenkt dat de HEERE heilig is en de zonde nooit kan verdragen… Als je bedenkt dat de mensen in het Oude Testament diep doordrongen waren van het feit dat wie God ooit zou zien, moest sterven (denk bijvoorbeeld aan Simsons ouders)… Als je moet concluderen dat God de zonde móet straffen, vanwege Zijn rechtvaardigheid… Dan moet je met de dichter ook concluderen dat niemand ooit kan bestaan voor deze heilige God.
De dichter vroegt het ook heel concreet: "Wie kan dan bestaan?" Bestaan is: rechtovereind blijven. Wie de woorden van Jezus in herinnering roept in het Nieuwe Testament over de Jongste Dag, waar de goddelozen zullen krijsen: "Bergen valt op ons, heuvels bedekt ons!", die wordt met een zeker huiver bevangen.
Maar hoe zit het bij de dichter zelf? Wat bedoelt hij met het woordje 'maar'? Dat is wel degelijk aan het voorgaande gekoppeld, om daarmee een bepaalde spanning tot uitdrukking te brengen. Als U, o HEERE, alle zonden van mij op een rijtje zet en niet verdoezelt… dan kan ík niet voor u overeind blijven, maar… Ik beluister een Goddelijke 'escape' in dat woordje. Er is iets dat dat woordje 'maar' mogelijk maakt; beter bezegd 'Iemand'! Weliswaar is er de vrees voor Gods toorn, vanwege mijn persoonlijke zonde(n) – en terecht – echter, daar is Gode zij dank iets aan veranderd door Gods Eigen ingrijpen!
 

Geen vrees meer voor God

Het woordje 'maar' betekent ook 'hoewel' of 'ofschoon' of 'niettegenstaande'. Dat woordje kennen we van die onmogelijke zinsconstructie uit het Avondmaalsformulier.
"Daarom, al is het, dat wij nog vele gebreken en ellendigheid in ons bevinden, als namelijk: dat wij geen volkomen geloof hebben, dat wij ons ook met zulken ijver om God te dienen niet begeven, als wij schuldig zijn; maar dagelijks met de zwakheid van ons geloof, en de boze lusten van ons vlees te strijden hebben; nochtans, desniettegenstaande, overmits ons (door de genade des Heiligen Geestes) zulke gebreken van harte leed zijn, en wij begeren tegen ons ongeloof te strijden, en naar alle geboden Gods te leven; zo zullen wij gewis en zeker zijn, dat geen zonde, noch zwakheid die nog (tegen onzen wil) in ons overgebleven is, ons kan hinderen, dat ons God niet in genade zou aannemen, en alzo dezer hemelse spijze en drank waardig en deelachtig maken."
Na ontvangen genade is daar inderdaad iets wezenlijks veranderd, al is er op ons doen en laten nog zat aan te merken. Echter… ook al kleven ons nog tal van zonden aan en hebben we dagelijks de strijd tegen de zwakte van ons geloof en onze zondige lusten… hoewel we daar niets aan af willen doen, neemt dat toch allemaal niet weg dat God ons in genade aanneemt tot kinderen. Ja, dat Hij ons deze hemelse spijs en drank waardig acht en toestaat eraan deel te nemen. Want die zonden en gebreken zijn ons door genade hartelijk leed geworden, ze zijn er nog tégen onze wil. En we hebben slechts één overheersende begeerte gekregen: naar Gods geboden wandelen.
Dat is vrij kort vertaald die ingewikkelde zin. Je ziet de tegenstelling. Eigenlijk kan het niet. Maar er is door de genade die is verworven door Jezus Christus onze Heere en Heiland een wissel omgezet. Mijn zonden blijven verdoemelijk. Maar ze zijn verzoend door het bloed, dat Jezus stortte. En dat heeft Hem wat gekost!
Met heilige voorzichtigheid spreken we er nu over; niet meer platvloers en clichématig! Geen vrees meer voor God. Dus… we kunnen maar raak leven? Immers, we zijn toch verlost? Al onze zonden, ook die we nog zullen doen, zijn toch verzoend? Daar kan toch niets meer bij van ons?
 

Vrees om God verdriet te doen

Er is geen vrees voor God in die zin, dat we bevreesd zouden zijn tot onze laatste snik en onzeker over hoe het allemaal zal uitpakken op de Jongste Dag. Maar er is een andere vrees voor teruggeplaatst. De Kanntekeningen verwoorden dat als volgt:
"Te weten, met een kinderlijke vreze. Allen, die vastelijk vertrouwen dat om Christus' wil hunne zonden vergeven zijn, beminnen God; en als goede kinderen vrezen zij Hem te vertoornen; Luk. 7:47."
Hier wordt gesproken over mensen die God beminnen! En beminnen is het tegenovergestelde van bang zijn voor… Een vrouw die verkracht wordt is bang; dat noemen we geen beminnen, maar een walgelijke en gruwelijk misdaad tegen de menselijkheid en dient gestraft te worden met een zeer zware en ingrijpende straf. Maar een man en vrouw die elkaar hartelijk liefhebben, beminnen elkaar. Elke vorm van vrees is weg. De vreesloosheid van voor de zondeval keert weer terug. Schaamte valt weg en daarmee hebben zij voor elkaar niets meer te verhullen.
Welnu, geestelijke gezien is de omgang met de HEERE ook zo open en transparant. Er is niets verborgen. We zijn een open boek. Johannes schrijft in zijn eerste zendbrief, hoofdstuk 4 vers 18:"Er is in de liefde geen vrees, maar de volmaakte liefde drijft de vrees buiten; want de vrees heeft pijn, en die vreest, is niet volmaakt in de liefde."
Daarom moeten wij ook staan naar volmaakte liefde tot God. Opdat er geen vrees, geen barrière, meer tussen Hem en ons hart is. En toch… is er dus vrees in ons hart, vrees om de HEERE verdriet te doen met onze missers, nalatigheden en daadwerkelijke zonden. Ken je dat? Oefen je jezelf ook om dat scherp te hebben? Wat is daar een week van voorbereiding super goed geschikt voor!
Hoe meer we ons te binnen brengen wat de Heere Jezus voor ons heeft gedaan, zodat wij weer kinderen van Zijn Vader konden zijn, hoe meer we een afkeer van de zonde krijgen.
 
Nog één ding. Vergeving van zonde is geen doel op zich! Misschien ten overvloede. De dichter zegt: bij U is vergeving opdat Gij gevreesd wordt. De berijmde Psalm zingt:
Zo Gij in 't recht wilt treden,
O HEER, en gadeslaan
Onz' ongerechtigheden,
Ach, wie zal dan bestaan?
Maar neen, daar is vergeving
Altijd bij U geweest;
Dies wordt Gij, HEER, met beving,
Recht kinderlijk gevreesd.
Daar raken we de kern van het kindschap: die zonde moet weg (vergeven), want het staat de Vader-kind-verhouding compleet in de weg. En elke zonde moet vermeden of beleden worden, want het staat de Vader-kind-verhouding compleet in de weg. Elke nalatigheid, elk harde woord, elke onfrisse gedachte, elke boze lust of zinderende hartstocht moet vermeden of beleden worden, want het staat de Vader-kind-verhouding compleet in de weg.
Een krampachtig en wettisch leven, opnieuw? O, nee, verval daarin nooit en te nimmer! Laat je leiden door de Geest, laat je bekritiseren door Gods wet en laat je opwekken door het Evangelie om de HEERE te vrezen. Bid dagelijks en voortduren om niet in verzoeking te komen maar het zicht op Vader te houden. En wek je hart op, zingend, om de HEERE kinderlijke (als Gods kind en dus als koninklijk kind) te vrezen. Want elke koninklijk kind heeft wat te verwachten:

Wie heeft lust den HEER te vrezen,
't Allerhoogst en eeuwig goed?
God zal Zelf zijn leidsman wezen;
Leren, hoe hij wand'len moet.
't Goed, dat nimmermeer vergaat
,
Zal hij ongestoord verwerven,
En zijn Godgeheiligd zaad
Zal 't gezegend aard'rijk erven.