woensdag 3 juni 2015

Wat betekent het voor jou om de HEERE te vrezen?

"Maar bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt."
Psalm 130 : 4

"Maar neen, daar is vergeving, altijd bij U geweest", zingen we uit volle borst. En doe het maar. Toch wil ik wij die woorden een kleine kritische kanttekening plaatsen. Want is dat 'maar neen' een dikke streep door het voorgaande? Beeldde de dichter zich eerst een vertoornd God in, maar corrigeerde hij zich halverwege het berijmde vers en sprak hij tegen zijn ziel: "Maar nee, zo is God niet…"? Laten we eens goed lezen.
 

Vrees voor Gods toorn

Gisteren beluisterden we toch tussen de regels door wel een serieuze vrees voor Gods toorn, niet? Als je echt serieus bedenkt dat de HEERE heilig is en de zonde nooit kan verdragen… Als je bedenkt dat de mensen in het Oude Testament diep doordrongen waren van het feit dat wie God ooit zou zien, moest sterven (denk bijvoorbeeld aan Simsons ouders)… Als je moet concluderen dat God de zonde móet straffen, vanwege Zijn rechtvaardigheid… Dan moet je met de dichter ook concluderen dat niemand ooit kan bestaan voor deze heilige God.
De dichter vroegt het ook heel concreet: "Wie kan dan bestaan?" Bestaan is: rechtovereind blijven. Wie de woorden van Jezus in herinnering roept in het Nieuwe Testament over de Jongste Dag, waar de goddelozen zullen krijsen: "Bergen valt op ons, heuvels bedekt ons!", die wordt met een zeker huiver bevangen.
Maar hoe zit het bij de dichter zelf? Wat bedoelt hij met het woordje 'maar'? Dat is wel degelijk aan het voorgaande gekoppeld, om daarmee een bepaalde spanning tot uitdrukking te brengen. Als U, o HEERE, alle zonden van mij op een rijtje zet en niet verdoezelt… dan kan ík niet voor u overeind blijven, maar… Ik beluister een Goddelijke 'escape' in dat woordje. Er is iets dat dat woordje 'maar' mogelijk maakt; beter bezegd 'Iemand'! Weliswaar is er de vrees voor Gods toorn, vanwege mijn persoonlijke zonde(n) – en terecht – echter, daar is Gode zij dank iets aan veranderd door Gods Eigen ingrijpen!
 

Geen vrees meer voor God

Het woordje 'maar' betekent ook 'hoewel' of 'ofschoon' of 'niettegenstaande'. Dat woordje kennen we van die onmogelijke zinsconstructie uit het Avondmaalsformulier.
"Daarom, al is het, dat wij nog vele gebreken en ellendigheid in ons bevinden, als namelijk: dat wij geen volkomen geloof hebben, dat wij ons ook met zulken ijver om God te dienen niet begeven, als wij schuldig zijn; maar dagelijks met de zwakheid van ons geloof, en de boze lusten van ons vlees te strijden hebben; nochtans, desniettegenstaande, overmits ons (door de genade des Heiligen Geestes) zulke gebreken van harte leed zijn, en wij begeren tegen ons ongeloof te strijden, en naar alle geboden Gods te leven; zo zullen wij gewis en zeker zijn, dat geen zonde, noch zwakheid die nog (tegen onzen wil) in ons overgebleven is, ons kan hinderen, dat ons God niet in genade zou aannemen, en alzo dezer hemelse spijze en drank waardig en deelachtig maken."
Na ontvangen genade is daar inderdaad iets wezenlijks veranderd, al is er op ons doen en laten nog zat aan te merken. Echter… ook al kleven ons nog tal van zonden aan en hebben we dagelijks de strijd tegen de zwakte van ons geloof en onze zondige lusten… hoewel we daar niets aan af willen doen, neemt dat toch allemaal niet weg dat God ons in genade aanneemt tot kinderen. Ja, dat Hij ons deze hemelse spijs en drank waardig acht en toestaat eraan deel te nemen. Want die zonden en gebreken zijn ons door genade hartelijk leed geworden, ze zijn er nog tégen onze wil. En we hebben slechts één overheersende begeerte gekregen: naar Gods geboden wandelen.
Dat is vrij kort vertaald die ingewikkelde zin. Je ziet de tegenstelling. Eigenlijk kan het niet. Maar er is door de genade die is verworven door Jezus Christus onze Heere en Heiland een wissel omgezet. Mijn zonden blijven verdoemelijk. Maar ze zijn verzoend door het bloed, dat Jezus stortte. En dat heeft Hem wat gekost!
Met heilige voorzichtigheid spreken we er nu over; niet meer platvloers en clichématig! Geen vrees meer voor God. Dus… we kunnen maar raak leven? Immers, we zijn toch verlost? Al onze zonden, ook die we nog zullen doen, zijn toch verzoend? Daar kan toch niets meer bij van ons?
 

Vrees om God verdriet te doen

Er is geen vrees voor God in die zin, dat we bevreesd zouden zijn tot onze laatste snik en onzeker over hoe het allemaal zal uitpakken op de Jongste Dag. Maar er is een andere vrees voor teruggeplaatst. De Kanntekeningen verwoorden dat als volgt:
"Te weten, met een kinderlijke vreze. Allen, die vastelijk vertrouwen dat om Christus' wil hunne zonden vergeven zijn, beminnen God; en als goede kinderen vrezen zij Hem te vertoornen; Luk. 7:47."
Hier wordt gesproken over mensen die God beminnen! En beminnen is het tegenovergestelde van bang zijn voor… Een vrouw die verkracht wordt is bang; dat noemen we geen beminnen, maar een walgelijke en gruwelijk misdaad tegen de menselijkheid en dient gestraft te worden met een zeer zware en ingrijpende straf. Maar een man en vrouw die elkaar hartelijk liefhebben, beminnen elkaar. Elke vorm van vrees is weg. De vreesloosheid van voor de zondeval keert weer terug. Schaamte valt weg en daarmee hebben zij voor elkaar niets meer te verhullen.
Welnu, geestelijke gezien is de omgang met de HEERE ook zo open en transparant. Er is niets verborgen. We zijn een open boek. Johannes schrijft in zijn eerste zendbrief, hoofdstuk 4 vers 18:"Er is in de liefde geen vrees, maar de volmaakte liefde drijft de vrees buiten; want de vrees heeft pijn, en die vreest, is niet volmaakt in de liefde."
Daarom moeten wij ook staan naar volmaakte liefde tot God. Opdat er geen vrees, geen barrière, meer tussen Hem en ons hart is. En toch… is er dus vrees in ons hart, vrees om de HEERE verdriet te doen met onze missers, nalatigheden en daadwerkelijke zonden. Ken je dat? Oefen je jezelf ook om dat scherp te hebben? Wat is daar een week van voorbereiding super goed geschikt voor!
Hoe meer we ons te binnen brengen wat de Heere Jezus voor ons heeft gedaan, zodat wij weer kinderen van Zijn Vader konden zijn, hoe meer we een afkeer van de zonde krijgen.
 
Nog één ding. Vergeving van zonde is geen doel op zich! Misschien ten overvloede. De dichter zegt: bij U is vergeving opdat Gij gevreesd wordt. De berijmde Psalm zingt:
Zo Gij in 't recht wilt treden,
O HEER, en gadeslaan
Onz' ongerechtigheden,
Ach, wie zal dan bestaan?
Maar neen, daar is vergeving
Altijd bij U geweest;
Dies wordt Gij, HEER, met beving,
Recht kinderlijk gevreesd.
Daar raken we de kern van het kindschap: die zonde moet weg (vergeven), want het staat de Vader-kind-verhouding compleet in de weg. En elke zonde moet vermeden of beleden worden, want het staat de Vader-kind-verhouding compleet in de weg. Elke nalatigheid, elk harde woord, elke onfrisse gedachte, elke boze lust of zinderende hartstocht moet vermeden of beleden worden, want het staat de Vader-kind-verhouding compleet in de weg.
Een krampachtig en wettisch leven, opnieuw? O, nee, verval daarin nooit en te nimmer! Laat je leiden door de Geest, laat je bekritiseren door Gods wet en laat je opwekken door het Evangelie om de HEERE te vrezen. Bid dagelijks en voortduren om niet in verzoeking te komen maar het zicht op Vader te houden. En wek je hart op, zingend, om de HEERE kinderlijke (als Gods kind en dus als koninklijk kind) te vrezen. Want elke koninklijk kind heeft wat te verwachten:

Wie heeft lust den HEER te vrezen,
't Allerhoogst en eeuwig goed?
God zal Zelf zijn leidsman wezen;
Leren, hoe hij wand'len moet.
't Goed, dat nimmermeer vergaat
,
Zal hij ongestoord verwerven,
En zijn Godgeheiligd zaad
Zal 't gezegend aard'rijk erven.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten