dinsdag 20 januari 2015

Uithuilen aan Gods Vaderhart

"Maar hij zelf ging henen in de woestijn een dagreis, en kwam, en zat onder een jeneverboom; en bad, dat zijn ziel stierve, en zeide: Het is genoeg; neem nu, HEERE, mijn ziel, want ik ben niet beter dan mijn vaderen."
1 Koningen 19 : 4

Elia is gevlucht uit het Noorden, door Samaria en Judea, tot Berseba aan Kanaäns zuidergrens.

Soms verlies ik me in details. Zoals hier, in deze geschiedenis: was er een profetenschool waar Elia zijn jongen achterliet? Ik wilde weten waar hij hem achterliet. Hij moet dat met een doel hebben gedaan. Ik kwam het niet te weten. Maar ik geloof dat Elia hem veilig achterliet. Zeker. Echter, ik vond wel iets anders, aangrijpends – een herkenbaar plaatje – en wil het je doorgeven. Een antwoord op de vraag: was Elia ook zijn uitzicht kwijt? Kun je zo'n vlucht maken en tóch op de HEERE betrouwen?

De richting van Elia's vlucht

We zagen Elia fier en onverschrokken op de Karmel. En we zien hem hier in zijn vlucht naar het zuiden als een geslagen hond. Is dit dezelfde Elia? Zal zijn knecht de hele weg gezwegen hebben? Zullen ze woorden hebben gewisseld? Heeft hij gezwegen tegen zijn jongen, terwijl hij in zijn hoofd een plan van zelfmoord uitbroedde? Wilde hij zijn jongen wegstoppen voor wat hij zelf ging meemaken? Ooit zag ik een film, waarin een oude vrouw die zeer ziek was, een hoge berg beklom om er daarboven te sterven. Haar vriendinnen volgden haar tot op een zekere hoogte; toen wees ze hen terug. Ze wilde deze weg alleen gaan en in eenzaamheid sterven. Was het zo bij Elia?
Ik kreeg een stuk van het boek 'Wagen Israëls en zijn ruiteren' van de markante – aanvankelijk hervormde en later gereformeerde – ds. J.C. Sikkel onder ogen en het raakte me, vlijmscherp en peilloos diep!

ds. J.C. Sikkel

Elia heeft een groot wonder mogen doen op de Karmel; dat wonder heeft het volk in beweging gebracht en heeft wellicht Achab aan het twijfelen gebracht, maar de granieten goddeloze Izébel is er niet van onder de indruk. En juist die ene halstarrige blijft bij Elia haken! "Wat heeft hij nog langer in Jizreël te zoeken?" vraagt ds. Sikkel zich af? (Prik alsjeblieft door de taal van 100 jaar geleden heen en zet je ertoe te begrijpen wat deze predikant je wil zeggen).
"Elia is op Izebels dreiging van Jizreël gevloden, om zijns levens wil. Hij is gevlucht uit het Noorden, door Samaria en Judea, tot Berseba aan Kanaäns zuidergrens. Daar heeft hij zijn knecht achtergelaten en is van Israëls bodem gescheiden. In de woestijn, die zich zuidwaarts naar Sinaï en Egypte uitbreidt, is Elia getrokken, een dagreis ver.
Hier zoekt hem niemand. Hier is Elia veilig. En hier is hij eenzaam. Hij zet zich hier onder een “jeneverboom”, één der hooggewassen bremstruiken, die in deze streken de vlakte breken, en die met eenige schaduw en beschutting tegen zon en wind haar bessen tot lafenis bieden.
Hier zit Elia neer; hier vindt hij rust in het eenzaam uitzien, al beroert de dreiging nog zijn ziel. Elia gevoelt zich hier aan het einde van zijn levensweg en levenstaak; en hij zucht hier zijn ziel uit tot den Heere, om hier en thans te mogen sterven doordat de Heere zelf zijn ziel wegneemt: “Het is genoeg! Neem nu, Heere! mijn ziel! want ik ben niet beter dan mijn vaderen!”
Zoo heeft Elia zich, na zijn ziel den Heere bevolen te hebben, hier te slapen neergelegd, om te sterven."

De visie in Elia's vlucht

Wie Elia echter wil schetsen als een depressieveling, of iemand met een burn-out, vindt weliswaar aanknopingspunten voor die visie, maar doet tekort aan de echte Elia. Ik haast me om nog meer te citeren uit het boek van ds. Sikkel:
"We hebben hier zeker eenigermate een tegenbeeld van den Elia op den Karmel. Zij, die het Woord Gods en het leven der genade in den dienst des Heeren niet verstaan, spelen die twee tegen elkaar uit met de bewering, dat het ééne beeld van Elia het andere onmogelijk maakt, en dus niet beide tegelijk waar kunnen zijn. Bij het waarachtige licht van Gods Woord ziende zullen wij echter veeleer getuigen, dat het ééne beeld voor de waarheid van het andere instaat; deze twee kunnen elkaar in zekeren zin niet missen; het ééne is niet te verklaren zonder het andere.
Reeds een zekere geestelijke inzinking, terugbuiging of ontspanning, die bij Elia op de hooge spanning van den Karmeldag volgt, is zielkundig alleszins verklaarbaar en schier noodzakelijk; en die ontspanning of terugbuiging moest dan wel in zekeren zin in haar kracht aan de voorgaande spanning evenredig zijn.

Hiermee is echter veel te weinig gezegd en verklaard; te weinig en te veel. Wij moeten verstaan, dat Elia’s strijd in den Naam des Heeren Israël gold in volk en koningshuis, en daarmee de eere van den levenden God tegenover de afgodische volken rondom en tegenover de vereerders van Baäl en Astarte in het bizonder.
Heel Elia’s zending en taak was die strijd. Daarom is zijn optreden gezet in het teeken van den regen, dien de Heere zou weren van de aarde en dien Hij te Zijner tijd van den hemel geven zou.
Zóó kwam de groote dag op den Karmel, waar Elia tegenover Achab en Israël en tegenover de vereering van Baäl voor den Heere stond, nadat in heel Israëls Tienstammenrijk des Heeren altaren verbroken en Zijn vereerders uitgeroeid waren.
In den grooten strijd op den Karmel heeft de Heere gezegepraald en is Zijn profeet gerechtvaardigd voor de conscientiën van koning en volk. De Heere heeft Zich de levende God betoond na Baäls beschaming; en Israël heeft Hem beleden.
Toen is de kracht van den Baäldienst in het dooden van Baäls profeten gebroken; en de regen des Heeren is gestroomd van den hemel over heel Israëls bodem, mensch en beest en aardrijk zegenend. Door de kracht des Heeren aangegrepen en juichend over zijn volk is Elia vóór Achab heen in Jizreël gekomen.
En toen – toen bleek daar in Jizreël in Izebel de ongerechtigheid onverbrekelijk en voor het dooden van den profeet des Heeren niet terug te deinzen. Alle hoop op den zwakken laffen Achab verging en ook de hope voor Israël verging mee bij den profeet. Elia’s taak was ten einde toe volvoerd; – en het scheen voor het oogenblik wel alles tevergeefs.

Wat heeft Elia dan nog in Jizreël te doen Wat heeft hij dan nog te doen in Israël! Zóó zal hij straks lagen bij Horeb, en zóó is zijn zielestemming bij zijn ontvlieden van Jizreël en Kanaän.
Zeker, Elia vlucht om zijns levens wil. Maar het is niet, omdat hij den dood vreest. Neen, sterven wil hij; te sterven begeert hij in de woestijn; hij bidt daar, om te mogen sterven, en hij maakt geen aanspraak, om te mogen leven tot zijn rechtvaardiging. Alleen, hij wil sterven doordat de Heere zijn ziel neemt.
Elia wil niet sterven door Izebel; hij, die de eere van den Naam des Heeren in Israël tegen Baäl en Astarte ophief, hij wil niet, door als profeet des Heeren te vallen onder den slag van Izebel, de fanatieke beschermvrouw van Baäls dienst, dat de Naam des Heeren gelasterd zal worden in zijn dood, gelijk die geloofd is in zijn leven."

De correctie op Elia's vlucht

Zo kan het gaan, als gevoelens in je leven de overhand krijgen. Zijn dat zondige gedachten? Hoe eenzaam kun je je voelen, hoe zwaar drukt het vreemdelingschap hier op aarde. Je voelt aan alles: ik hoor hier niet. Er is zoveel onrecht, zoveel goddeloosheid (niet in de laatste plaats in je eigen hart!). Echter, de balans is zoek. Het verlangen om ontbonden te zijn en met Christus te zijn is weliswaar legitiem, maar niet op die momenten: sterven is geen escape, maar een doorgang op Gods tijd naar het eeuwige leven! En dat verschil ben je op zo'n moment soms uit het oog verloren. Luisteren we tenslotte nog naar diepe woorden van ds. Sikkel daarover: 
"En zóó zal Elia ook niet sterven; zoo mag hij niet sterven; neen, zijn einde zal een getuigenis in Israël blijven, gelijk zijn leven een getuigenis voor den Heere was. Dat weet Elia niet; maar nu de taak, die de Heere hem in Israël heeft opgelegd, volbracht is, en de goddeloosheid in Jizreël volhardt, nu ontvlucht Elia Izebel vluchtend tot den Heere in de woestijneenzaamheid, en smeekend, om daar eenzaam bij zijn God te mogen sterven.
Neen, hier is bij Elia geen inzinking zonder geloof, geen vertwijfeling, geen daad zonder beraad, – al buigt in de eenzaamheid der woestijn Elia’s ziel, nu zich loslatend in smartvollen weedom, voor den Heere diep ter neer, snikkend smeekend om te mogen sterven.
Die smartvolle nederbuiging in weeklacht teekent ons den profeet des Heeren in de woestijn. Zeker, Elia is hier aan het einde van zijn kracht; hij klaagt hier in zieledroefheid en levensweerzin.
Maar Elia is hier in de woestijn voor het aangezicht des Heeren. Hij is hier eenzaam. Geen menschenoog bespiedt hem hier; geen menschenoor beluistert hier zijn zielesnikken. Hier is geen gevaar voor lastering van des Heeren Naam; hier is Elia alleen bij den Heere.
Tenslotte trekt ds. Sikkel de geschiedenis naar ons toe. Herken je er iets van? Luister dan naar zijn zachte, welgemeende en terechte correctie:
Zeker, er is een einde aan onze levenstaak voor den Heere, voor Zijn Naam en Woord, al kunnen wij ons in dat einde als Elia vergissen. Er is een einde ook aan de kracht, die door de genade des Heeren ons verleend is. O ja, en zeker, dan moeten wij ons terugtrekken; dan moeten wij ons onttrekken aan menschenoog. Dan mogen wij in eenzaamheid vluchten tot den Heere. En ja, dan mogen wij ook in onze woestijn in zekeren zin onze ziele voor den Heere laten gaan, al kan zij te ver gaan; en al gaat zij ook in haar klagend wegvlieten voor den Heere allicht te ver.

Er is een willen sterven ook na groote geestelijke levensworsteling, die op de blindheid en de onbekeerlijkheid der menschen stuit. Er is een stervensverlangen, ja er kan een smeekende zucht zijn, om te mogen sterven; immers een begeerte om ontbonden te worden en met Christus te mogen zijn; maar ook een innig heimwee, om alleen met den Heere, ver van alle menschen, te mogen sterven en tot de rust te mogen ingaan.
Dit kan te ver gaan, en het gaat allicht bij ons, zwakken, te ver na groote spanning en in diepe zielesmart. Maar het is niet enkel zwakheid, die hierin spreekt.
Ook hierin ontbreekt niet geheel de waarachtige daad der zielewijding aan den Heere bij hen, die naar lichaam en ziel Hem ten dienst zijn overgegeven.
Alle groote mannen Gods, allen, die waarlijk den grooten geestelijken heldenstrijd geestelijk gestreden hebben, zij hebben hun vluchten gekend tot den Heere, hun ver terugwijken in zieleëenzaamheid, in donkere nachten, en op verren afstand van het levensgewoel, om te mogen spreken en klagen, te mogen zuchten en smeeken, wat ze onder de menschen nooit zeggen of klagen wilden noch konden, en ook niet mochten.
Ook de Heere Jezus Christus Zelf, Gods Zoon in Zijn Middelaarsvernedering in de dagen Zijns vleesches, had Zijn nachten op de bergen; en Hij heeft Zijn klacht gehad, eenmaal eenzaam in Getsémané, ja zelfs om onzentwille openbaar aan Zijn kruis.

Bij den Heere, in de eenzaamheid, voor Zijn oor en hart, daar mogen wij, ook mannen, schreien en snikken; daar mogen we klagen en smeeken; daar mogen we het harnas onzer ziele losgespen, en haar strijdensmoe laten zinken aan de voeten des Heeren.
Toch, wij zwakken, wij gaan daarin te ver. Wij willen daarin dan slapen en wegslapen, voor altoos ontslapen aan ons levensleed, onbegeerig om ooit weer moed te hebben, en in gevaar om te wanhopen aan de vrucht van ons leven.
De Heere waakt echter ook dan over wie Hem in oprechtheid vreezen en dienen. Hij is ook in onze woestijn bij ons, en Hij waakt ook daar over ons. Hij laat ons wel even slapen en rusten; maar Hij wekt ons dan weer. Hij voedt en verkwikt dan weer onze ziele. Hij leert ons dan weer leven; en Hij richt ons eindelijk weer op, opdat we onzen weg vervolgen, om weer Zijn aangezicht te zien en Zijn Woord te dienen.

Zoo komt in het einde Elia weer in de woestijn uit; zoo komt hij op Horeb; en zoo komt hij ook weer uit de woestijn, als de man Gods, die de eere des Heeren in Israël draagt.
Zoo zijn Gods helden, met verteederd oog, uit de eenzaamheid van hun zielsnood weergekeerd, met nieuwe olie gezalfd!
En zoo richt de Heere ook nog ons hoofd omhoog, en richt Hij weer onzen voet, om in het land der levenden te wandelen voor de eere van Zijn Naam en Woord."
Wat een heerlijk ontwaken; nadat je aan Gods Vaderhart bent uitgesnikt en uitgerust, weer te gaan in Zijn kracht. Veertig dagen… of langer!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten