woensdag 7 januari 2015

De drive van de engelen

"Want ik acht, dat God ons, die de laatste apostelen zijn, ten toon heeft gesteld als tot den dood verwezen; want wij zijn een schouwspel geworden der wereld, en den engelen, en den mensen."
1 Korinthe 4 : 9

Christenvervolgingen worden in de tijd van de eerste christenen gekenmerkt door arena-spelen, waarin zij tegen de wilde dieren moesten vechten. Paulus gebruikt dit negatieve beeld, om er iets positiefs mee te laten zien. Weliswaar worden christenen zo als schouwspel gebruikt, waarover de kwade mensen en de kwade engelen zich verkneukelen. Maar de goede mensen en de goede engelen (lees de kanttekeningen), hebben niet alleen medelijden, maar ze zijn getuige. Ze zijn betrokken op het lijden van Gods kinderen; het raakt hen. 
Daaruit zien zij ook, wat in de hemel nooit plaatsvindt: dat het geloof in God Drieënig wordt aangevochten en bekocht met de dood. Maar… kostbaar is in Gods oog de dood van Zijn kinderen. Zo ook zijn de engelen op hen betrokken. En daaruit leren ze hoe kostbaar christenen op aarde het geloof in God vinden. Hoe kostbaar God voor hen is. Zullen de engelen dicht schouwspel niet vol spanning volgen? Ze zullen er stof tot aanbidding uit putten… ja ze zullen Gods kinderen aanmoedigen en… met hen de HEERE grootmaken; In de grootste smarten, blijven onze harten in den HEERE gerust!

Dat beeld van engelen als toeschouwers wilde ik gebruiken om er nog iets over te zeggen, met de woorden van ds. Viervant. Want wat is de drive, de beweegreden, voor de engelen, om meer van de HEERE en Zijn zaligmakend werk in Zijn kinderen te weten? Wat houdt hen daarin actief betrokken en betrokken toeschouwers?
"Om meer te begrijpen van de wetenschap van deze hemelse geesten, aangaande onze zaligheid door Jezus Christus, die van tijd tot tijd wordt uitgebreid door de verzadiging van hun verlangen, wil ik een en ander opmerken over hun volmaakte kennis van God, [van] Zijn volmaaktheden en werken.
Indien de engelen volkomen gelukkig zijn, dan weten ze alles volmaakt. Wat [weten ze dan]? Alles wat ze kunnen waarnemen en [alles] wat God hen openbaart. Maar waaruit bestaat hun volkomen kennis?

1. Ze bezitten het vermogen om alles dusdanig te kunnen doordenken en onderzoeken als nodig is om aan het doel van de goddelijke openbaring en hun bestemming te beantwoorden. En zodoende [dus] voluit gelukkig te zijn. Er is niet de minste verduistering in hun verstand en geen belemmering om alles tot dat heerlijke doel te kunnen weten.

2. Hun kennis is volmaakt ten opzichte van de dingen zelf, die zich aan hun volmaakt verstand aandienen. [Want] zij hebben altijd al die dingen geweten en daarvan zóveel geweten als nodig was voor hen te weten, om ten volle te kunnen voldoen aan het doel van hun schepping en bevestiging of aan de bijzondere roeping van de Allerhoogste tot welke dienst of welk werk ook in Zijn wereld.

3. Deze volmaaktheid van verstand en kennis is begrensd binnen de kring van een eindige natuur. [Want] ze hebben geen verstand dat alles weet, alles begrijpt en alles in alle volmaaktheid direct kent en alles in één keer overziet. Nee, want dan zouden ze oneindig van verstand, alwetend en ongeschapen eeuwig moeten zijn. Er kan daarom, hoe volmaakt in kennis ze ook zijn, nog veel onbekend zijn voor hen. [Er kan] over veel dingen voor hen nog meer te weten zijn [dan ze reeds weten]. En omdat in hun verstand een opeenvolging van denkbeelden plaatsvindt, zo sluit de overdenking en het onderzoek van het ene, de betrachting van het andere op datzelfde ogenblik uit.

Dus de engelen kennen God in Zijn oneindig Wezen en volmaaktheid. [Want] ze kennen dat onbegrijpelijk Opperwezen volmaakt. Dat wil zeggen, zij kennen Hem, de in alles oneindig Volmaakte, zoveel als nodig is om Hem ieder ogenblik van hun bestaan te dienen met blijdschap en zich in Hem te verheugen, tot volledige verzadiging. Maar ze kunnen de -Almachtige niet volmaakt begrijpen. Er blijft veel over om eeuwig te -overpeinzen. En de volmaaktheden van God geven telkens weer verse stof tot nieuwe verwondering en genieting.


En nu iets over hun kennis van Gods werken. Ze kennen die volmaakt. Dat wil zeggen, zoveel als daarvan nodig is tot [hun] doel en geluk. Maar ze hebben Gods werk nooit ten volle doordacht. En terwijl ze bezig zijn met de overdenking van een of ander goddelijk werk, is er al weer een andere almachtige daad van God, die op een volgend tijdstip hun aandacht en verwondering vraagt. Zo kunnen ze nog steeds inzien in dat wat God heeft gedaan."
Wat ze weten, maakt hen volmaakt gelukkig; maar wat ze meer zullen gaan weten en inzien, zal hen nóg gelukkiger maken. Zo is er een beweging van toegewijdheid en aanbidding gaande die als een perpetuum mobile blijft voortgaan tot in eeuwigheid. De eeuwigheid is niet iets statisch, iets dat altijd hetzelfde is, maar een voorgaande gelukzaligheid. Woorden schieten te kort. Maar dat is best wel eens goed, om aan woorden tekort te schieten. Dan krijg je in ieder geval een indruk, hoe oneindig hoger God is… en hoe nietig wij zijn.
Maar denk nu niet dat dat alleen voor de engelen in de hemel geldt, of voor de situatie in de hemel. Hoe bevlekt het leven op aarde ook is, vanwege de zonde, dit wordt hier reeds in beginsel gesmaakt. Iets daarvan proef je toch tijdens een preek, tijdens het Avondmaal, of tijdens het zingen van een Psalm? Of heb je dat nooit? Ja toch? Wandelend hier op aarde, en tegelijk een wandel in de hemelen hebben… je komt ogen en oren te kort waar het de diepte en rijkdom in God gaat!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten