zaterdag 31 maart 2018

Wir setzen uns mit Tränen nieder

De loyale van de royale - XV


Toen vatte David zijn klederen en scheurde ze; desgelijks ook al de mannen, die met hem waren. En zij weeklaagden, en weenden, en vastten tot op den avond, over Saul en over Jonathan, zijn zoon, en over het volk des HEEREN, en over het huis Israëls, omdat zij door het zwaard gevallen waren.
2 Samuël 1 : 11-12


Wir setzen uns mit Tränen nieder
und rufen dir im Grabe zu:
Ruhe sanfte, sanfte ruh !
Ruht, ihr ausgesognen Glieder !
Ruhet sanfte, ruhet wohl !
Euer Grab und Leichenstein
soll dem ängstlichen Gewissen
ein bequemes Ruhekissen.
und der Seelen Ruhstatt sein.
Höchst vergnügt schlummern da die Augen ein.
Wir setzen uns mit Tränen nieder
und rufen dir im Grabe zu:
ruhe sanfte, sanfte ruh !
Huilend gaan wij zitten
en roepen u in het graf toe:
rust in vrede, rust zacht.
Rust nu, uitgeputte ledenmaten.
Rust zacht, rust goed.
Uw graf en uw grafsteen
zullen voor het angstige geweten
een aangenaam hoofdkussen
en rustplaats voor de ziel zijn.
Vergenoegd sluimeren de ogen toe.
huilend gaan wij zitten
en roepen u in het graf toe:
rust in vrede, rust zacht.
http://matthauspassion.nadro.nl


De mannen van Jabes vastten en klaagden zeven dagen. Bij David zien we een klagen en vasten tot op de avond. De rest van de dag dus.
De Amelekiet die dit semi-nepnieuws kwam brengen, om daarmee de bink uit te hangen, heeft dat met de dood moeten bekopen. Terecht. Zeker als je Davids argument hoort: “Je hebt je vergrepen aan de gezalfde des HEEREN!” David is consequent en ziet de dood van Saul zelfs nu niet al een welkome oplossing van zijn ballingschap.
Voor David was het koningschap geen doel op zich. Althans hier niet. Hij kon op Gods tijd wachten. Maar wat er nu is gebeurd doorziet hij beter dan wie ook: hier ondergaat het volk dat hij straks zal moeten gaan leiden, het oordeel van God. Hoe pijnlijk precies zal het dus in de komende tijd voor hem komen om Gods beeld in het volk van het verbond weer te herstellen! De straf op deze Amelekiet is er het eerste begin van.


Wat David altijd heeft gezegd over ‘niet je handen uitsteken naar de gezalfde’ handhaaft hij ook nu. En wat hij altijd heeft gedaan, wanneer zijn innerlijk werd bewogen in blijheid of droefheid, doet hij evenzeer ook nu: hij zingt een lied. Enerzijds roept hij in het lied op om de schande van de gesneuvelde helden niet toe te laten in het land van de vijand: “Hoe zijn de helden gevallen! Verkondigt het niet te Gath, boodschapt het niet op de straten van Askelon; opdat de dochters der Filistijnen zich niet verblijden, opdat de dochters der onbesnedenen niet opspringen van vreugde.” Anderzijds roept hij tot de dauw en de regen om de sporen van Sauls en Jonathans bloed niet uit te wissen. Het lijkt een bede om gerechtigheid en om respect en eerbied voor de doden.
Ook benoemt hij de pijn over dat ‘de krijgswapens zijn verloren’. Het is de schande, de smaad, die hem hier meer raken haast dan de dood zelf. Veel mensen zijn bang voor de dood, omdat mensen hen dan op hun kwetsbaarst zien. Dan ben je pas echt wie je bent. Zolang je leeft kun je de schijn ophouden en mooie woorden spreken. Maar de dood liegt niet. Dat is nog maar een slap aftreksel van hoe er in de Bijbel over schande wordt gesproken. Smaad die wordt aangedaan is vele malen ingrijpender dan lichamelijk pijn, zo zei onze dominee pas.

Daarbij is de liefde en verbondenheid die David in Jonathan met elkaar hebben gedeeld, iets dat zo kostbaar en teer is, dat de dood en het sneuvelen in de strijd, daar iets verachtelijks van maakt. De wapens zijn verloren; dat is: de macht en dapperheid die je een leven lang hebt laten zien, hebben toch het onderspit gedolven. Maar de vriendschap was nog iets veel indrukwekkenders.
Het is daarom opmerkelijk dat David juist Jonathan zo vaak in het lied betrekt: “Hoe zijn de helden gevallen in het midden van den strijd! Jonathan is verslagen op uw hoogten! Ik ben benauwd om uwentwil, mijn broeder Jonathan! Gij waart mij zeer liefelijk; uw liefde was mij wonderlijker dan liefde der vrouwen. Hoe zijn de helden gevallen, en de krijgswapenen verloren!” Jonathan, die zich altijd wist te redden, tegenover welke grote overmacht ook. En vlak zijn wapendrager niet uit! Maar nu hebben ze gefaald… ze hebben het niet kunnen redden. Helden? Als een stuk vuil zijn ze aan de muur van Beth-San gehangen. Jonathan… het beeld van zijn lieve vriend schuift voor zijn geestesoog en David probeert dat beeld te rijmen met de boodschap dat zijn sterke lichaam al een stuk vuil is opgehangen… Mensen mochten er zomaar op spugen, om lachen en van griezelen.

Is dat niet het beeld dat Golgotha oproept? Kennen we Jezus zo persoonlijk, dat we dat beeld van het kruis op Golgotha niet kunnen verdragen? Past dat afzichtelijke van Zijn kruisafname en zijn graf­legging ook niet in ons beeld over Hem? Omdat we Hem zo lief hebben gehad?

Wat David niet doet is: een bedevaart naar Gilboa of Jabes. Geen bezoek aan die afschrikwekkende plaatsen. Misschien dat hij ze later nog wel heeft bezocht. Mij hij laaft zich aan het beeld dat hij nog van Jonathan heeft… misschien wel die laatste ontmoeting. Laten wij hetzelfde doen op deze Stille Zaterdag en “…huilend gaan wij zitten en roepen U in het graf toe: rust in vrede, rust zacht.” Maar laten we dat wel doen met het oog op de wederopstanding van het vlees: Pasen!

Ik wil mijn Jonathan zelf begraven

De loyale van de royale - XIII

En zij namen hun beenderen, en begroeven ze onder het geboomte te Jabes;
en zij vastten zeven dagen.
1 Samuël 31 : 13


Afgelopen dagen hoorde ik meerdere keren de indrukwekkende aria uit de Mattheüs Passion ‘Ich will Jesum selbst begraben’ en ik vroeg me af: wat beweegt je ten diepste als je zo iets zingt? Mijn vrouw zei: “Misschien wil je dan zelf toch iets aan toevoegen”. Het blijft me erg intrigeren die zinsnede. Juist toen ik de tekst van deze bijbelstudie zag.

De mensen uit Jabes hebben het mooiste gedaan dat we in deze geschiedenis hebben gelezen. Ik vind dat er, net als met Maria die Jezus’ voeten zalfde, ook over hen in de gehele wereld, alle eeuwen door, mag worden gesproken. Want al hebben ze het aan een afvallige gezalfde (Saul) gedaan, ze hebben het ten diepste aan Jezus zelf gedaan, omdat Saul wel de gezalfde bleef van God!

We lezen wel merkwaardige dingen, op het eerste gezicht. Ze hebben de lichamen van Saul en zijn zonen, dus ook Jonathan, verbrand. Is dat crematie? Nee. De lichamen waren reeds verminkt en in een zekere staat van ontbinding. Die moet een ondraaglijke lucht hebben gegeven en daarom werd hun rottende vlees verbrand. Maar hun as werd niet verstrooid. Integendeel. We lezen dat hun beenderen met respect en eerbied werden begraven. Begraven in een natuurbegraafplaats: onder het geboomte van Jabes.
En ook daarmee was de kous niet af. Ze vastten zeven dagen. Zouden alleen de mensen van Jabes die hebben gedaan? De rest van Israël dus niet? Het lijkt er wel op helaas!

Hoe aangrijpend is het vervolgens als je te horen krijgt dat een geliefde is overleden en reeds begraven?! De plek kan nog worden aangewezen waar hij of zij stierf/verongelukte en misschien is er ook een plaats aan te wijzen waar het lichaam begraven ligt. Maar verder is er niets meer te doen. Ik kan me daarom zo voorstellen dat David deze aria had meegezongen uit het diepst van zijn hart, gewijzigd met deze woorden: “Ik wil mijn Jonathan zelf begraven”. Alleen… hij is al begraven.
Sterker nog… David riep uit toen hij hoorde dat zijn hartsvriend was gesneuveld: “Ik ben benauwd om uwentwil, mijn broeder Jonathan! Gij waart mij zeer liefelijk; uw liefde was mij wonderlijker dan liefde der ­vrouwen.”

Naast Jonathan roemde hij ook de daadkracht van Saul. Een wonderlijk loflied op de man die hem naar het leven stond! Hij zong goed over zijn vijand. Hij schold niet terug, maar riep tot God. Er is nog iets dat David doet, dat doet denken aan het intro van de Matteüs Passion: “Gij, dochteren Israëls, weent over Saul; die u kleedde met scharlaken, met weelde; die u sieraad van goud deed dragen over uw kleding.”
David benadrukt dat Saul en Jonathan onafscheidelijk aren in hun leven: “Saul en Jonathan, die beminden, en die liefelijken in hun leven, zijn ook in hun dood niet gescheiden; zij waren lichter dan arenden, zij waren sterker dan leeuwen.” Vandaar dat ik ook zo vaak de geschiedenissen over Saul waarin Jonathan ontbrak heb gekoppeld aan de aanwezigheid van Jonathan.

Ondank zijn vlucht, waarin David gescheiden was van zijn vriend, valt er nu een definitief gat in zijn leven dat geen van zijn vrouwen of ­kinderen zal kunnen vullen. Hoe graag had hij Jonathan zelf begraven en tranen gestort op de plek waar jonathans bloed de aarde had rood­gekleurd. Zou hij ooit nog eens naar Gilboa of Jabes gaan?

vrijdag 30 maart 2018

De gezalfde gehangen tussen hemel en aarde

De loyale van de royale - XII

…en zijn lichaam hechtten zij aan den muur te Beth-san. Als de inwoners van Jabes in Gilead daarvan hoorden, wat de Filistijnen Saul gedaan hadden; zo maakten zich op alle strijdbare mannen, en gingen den gehelen nacht, en zij namen het lichaam van Saul, en de lichamen zijner zonen, van den muur te Beth-san; en zij kwamen te Jabes, en brandden ze aldaar.
1 Samuël 31 : 10-12

Wat me trof in deze verzen? Misschien wel het meest trieste: dat iedereen zijn handen aftrekt van de gezalfde des Heeren! Wat je ook van Saul kunt zeggen, David was er kraakhelder over: hij is en blijft de gezalfde, de ‘christos’ zoals het in het Nieuwe Testament zou worden genoemd. En hoe extreem is dat in Jezus de Gezalfde werkelijkheid geworden. Hij werd uitgespogen door alles en iedereen. In tegen­stelling tot Saul niet door Eigen schuld. Nee, Hij werd tot zonde gemaakt!
Het tweede is: het erbarmen dat uit Gilead kwam. De mannen van Jabes waren de enige die zich vermanden en op pad gingen om de lichamen van de gezalfde en zijn zoons te zoeken en veilig te stellen van de verdergaande spot en smaadheid.

Ik zie in hen een lijn naar Jozef van Arimathea en Nicodémus lopen. Met name Jozef heeft zich vermand en eiste van Pilatus het lichaam van Jezus. Dat was waarlijk een heldendaad, want daarmee bekende hij zodanig kleur, dat hem dat zijn plek in de Joodse Raad zou kosten. Wie wilde een vervloekte in zijn graf hebben liggen? Maar het kon Jozef niet meer schelen: Hij wilde Zijn Jezus zelf begraven. Daarover de volgende keer. Arimathea… het is de griekse vertaling van Rama(th) en dat brengt ons terug bij Samuël, die er was geboren!
Op eenzelfde manier als Jozef zien we nu de mannen van Jabes naar Beth-San (of Beth-Shan of Beth-Sean) gaan. Die naam betekent overigens ‘Huis van Rust’! Deze stad lag vlakbij Gilboa, aan de oostkant van het gebergte, dichtbij de Jordaan. Jabes daarentegen lag aan de overkant van de Jordaan. Dus er is niet persé een logische verbinding tussen Beth-San en Jabes dan alleen dat het beiden het gebied van Manasse betrof, aan weerskanten van de Jordaan.

Bij de stad gekomen nemen ze de opgehangen dode lichamen van Saul en zijn zonen mee. De lichamen hingen daar als afschrikwekkend voorbeeld naar de joodse bevolking natuurlijk. Maar er zullen ook Filistijnen hebben gewoond in dat gebied, zoals we in de vorige tekst lazen. Als je de Bijbeltekst leest lijkt het voorspoedig te zijn verlopen. Ze nemen de lichamen mee… maar bedenk dat ze de dag ervoor al zijn gesneuveld en nu al enige tijd in de hitte aan de muur hingen. De lucht moet vreselijk geweest zijn; een lucht die je je leven lang zult onthouden. Maar de mannen van Jabes schrikken er niet voor terug.

Saul en zijn zonen moesten daar hangen en droegen deze boodschap uit: “hier had jij kunnen hangen…” Deze indoctrinatie pasten de Filistijnen toe om mensen te ontmoedigen tegen hen in opstand te komen. Ook Jonathans lichaam moest deze boodschap uitdragen!
Hoe anders is de boodschap van Jezus’ lichaam op deze Goede Vrijdag waarop wij het evangelie van Golgotha mogen horen: “Hij in mijn plaats zodat ik nooit zo ontluisterd zal worden als Hij”. Goed wil je geen angst inboezemen maar juist Zijn liefde voor jou laten zien in Zijn Zoon. Zie je het verschil? Wat Jonathan nooit kon, laat staan Saul, dat kan Jezus wel.

En ze verdeelden zijn klederen onder zich

De loyale van de royale - XI

Het geschiedde nu des anderen daags, als de Filistijnen kwamen, om de verslagenen te plunderen, zo vonden zij Saul en zijn drie zonen, liggende op het gebergte Gilboa.
1 Samuël 31 : 8

Ook het aspect van ‘kleding verdelen’ of ‘spullen verdelen’, nadat die zijn ontvreemd, komt in deze geschiedenis aan de orde. Het staat er zo expliciet dat het me direct opviel. Het is niet vreemd dat ik direct moest denken aan het gebeuren op een andere berg. Niet op Gilboa maar op Golgotha…
De dag na de veldslag bij Gilboa komen de ‘aasgieren’ die alles wat bruikbaar is meenemen. De Filistijnen trekken over het slagveld en roven alles weg wat maar enigszins bruikbaar is. Terecht wordt het hier ‘plunderen’ genoemd.

Op deze strooptocht vinden ze niet alleen iets bruikbaars, maar ook treffen ze bekenden aan: Saul en zijn zonen. Het is niet bekend hoe ze die herkenden. Blijkbaar was toen ook al gebruikelijk dat men met vlaggen en andere onderscheidingen werkte om tijdens de strijd direct te zien wie bij welk leger hoorde.
Een van de dingen die de strijders van elkaar onderscheidden was natuurlijk hun werktenue, hun uniform. De pantsers, helmen en schilden van de Israëlieten weren in vorm en detail duidelijk onderscheiden van die van de Filistijnen. En zelfs kenden ze het onderscheid in rang. Daardoor worden naast Saul ook zijn zonen (als prinselijke legeraanvoerders) direct herkend. Direct zien ze de waarde van zowel de tenues als de personen die ze tot hun dood droegen.

De gesneuvelden, Saul en zijn zonen, worden ontkleed. Een ieder roofde wat hij wilde, als overwinningstrofee. Want wees eerlijk, dat tenue zullen ze niet hebben gedragen in de volgende strijd!
Maar die lichamen, het lijkt haast IS wel, zijn hen even waardevol als de spullen. Al hebben ze Saul en zijn zonen niet levend in handen kunnen krijgen, ze kunnen zich nu wel uitleven op hun dode lichamen. En dat is precies wat satan voortdurend doet. Hij leeft zich uit op wat hij niet levend in handen heeft kunnen krijgen. De lichamen worden meegenomen om tentoongesteld te worden. En, hoe bizar (!), het lichaam van Saul wordt onthoofd. Hij was in zijn leven een kop groter dan zijn volksgenoten. Ook dat zal voor hen een herkenningspunt zijn geweest. Maar in zijn dood wordt hij aan zijn volk gelijkgesteld.
“En zij hieuwen zijn hoofd af, en zij togen zijn wapenen uit, en zij zonden ze in der Filistijnen land rondom, om te boodschappen in het huis hunner afgoden, en onder het volk. En zij leiden zijn wapenen in het huis van Astharoth (Dagon)…” Nota bene!

Jezus is als het ware ook de overwinningstrofee van de hel. Maar zijn het de romeinen die Hem bespottelijk maken? Is Hij voor de romeinen de overwinningsschat? Het lijkt er op dat Hij dat van Zijn eigen volk is! De soldaten verdelen wel Zijn klederen en werpen er het lot over “wat een iegelijk wegnemen zou” (Markus 15). Dat was wegens de profetie, zoals Mattheüs vertelt in hoofdstuk 27.
Jonathan en Jezus delen hetzelfde lot. Naakt worden ze als een stuk vuil behandeld. Met dit verschil dat Jonathan het niet levend heeft meegemaakt. Maar wie was die profeet die dit verzegd had? We lezen het in Psalm 22, de psalm van David! “Zij delen mijn klederen onder zich, en werpen het lot over mijn gewaad.” Dacht hij aan Jonathan toen hij over Jezus, zijn grote Zoon, profeteerde?

donderdag 29 maart 2018

Sla de herder en de schapen zullen verstrooid worden

De loyale van de royale - X


Als de mannen van Israël, die aan deze zijde van het dal waren, en die aan deze zijde der Jordaan waren, zagen, dat de mannen van Israël gevloden waren, en dat Saul en zijn zonen dood waren, zo verlieten zij de steden, en zij vloden. Toen kwamen de Filistijnen en woonden daarin.
1 Samuël 31 : 7


Het effect, als je de leider weghaalt, dat de strategische actie helemaal ineenstort. Dat was wat Zacharia profeteerde: “Zwaard! ontwaak tegen Mijn Herder, en tegen den Man, Die Mijn Metgezel is, spreekt de HEERE der heirscharen; sla dien Herder, en de schapen zullen verstrooid worden; maar Ik zal Mijn hand tot de kleinen wenden.” Hij sprak over ontferming van de HEERE, wanneer dit zou gaan gebeuren.

Het staat natuurlijk ter discussie of je van Saul kan zeggen dat hij een herder was voor zijn volk. Maar Jonathan was er ook nog. En ook hij is geslagen, gesneuveld. Ik krijg regelmatig het gevoel dat het volk Saul niet echt als leider zag. We zitten natuurlijk nog in de voorfase waarin de stammen tot één volk moeten worden gevormd. Ze zijn ook na al die jaren nog niet eensgezind onder hun vorst. Maar duidelijk wordt ook dat zij achter hun eigen keuze proberen weg te komen. Dit is was ze wilden… en nu danken ze hem af.
Het volk heeft geen hart dat dapper de strijd aan gaat. Jonathan was wel zo’n voorbeeldfiguur. Maar nu hij weg is lijkt de geest weg uit het leger. De stedelingen, evenals de soldaten, vluchten weg voor de nietsontziende Filistijnen. En die nemen de steden met gemak in. Ze gaan er direct wonen en bouwen er een bestaan op van de spullen die de gevluchte inwoners hebben achtergelaten.
Aan het einde van dit hoofdstuk is er slechts één bevolkingsgroep die zich kordaat opstelt: de mensen uit Jabes in Gilead. Dat moet worden gezegd!
Jonathans sterven had dus effect op het hele volk: de moed is hen in de schoenen gezonken. Even hadden ze hun dapperheid ­getoond door moedig met Saul en zijn zonen de strijd aan te gaan. Een overigens niet te winnen strijd, gezien de overmacht.

Ik zie Petrus in de Hof van Gethsémané, die zijn zwaard trekt en de overmacht te lijf wil gaan. Zou hij echt gedacht hebben dat hij met zijn zwaard het wel zou winnen van al die zwaar bewapende soldaten? Ik denk dat hij dat inderdaad dacht. Een vlaag van overmoedige liefde voor zijn Heiland. En een vlaag van trouw aan zijn eigen grote woorden, die hij vorm wilde geven. Jezus was er immers nog bij.
Maar toen Jezus niet meeging met Petrus in diens bevrijdings­actie, stortte zijn hele kasteel van dapperheid in. En die andere ­discipelen eveneens, die enkele uren daarvoor nog grimmig op Petrus waren, omdat die suggereerde dat híj wel stand zou houden “…al zouden ze ook allemaal aan U geërgerd worden, ik niet!”.
Hij begreep niet dat Jezus Zich vrijwillig overgaf, ja aanstuurde op gevangenneming en veroordeling. Hij snapte Jezus strategie niet. Dat lag natuurlijk anders bij Jonathan. En al helemaal anders bij Saul! Nog éénmaal komen die woorden uit Davids psalm boven: “Met mijn God spring ik over muren en dring ik door sterke benden…” Als Jonathan dat heeft gezongen toen hij de strijd aanging, dan val ik hem zeker bij! Jij ook? Maar dan moet het een zuivere strijd zijn met een open verbinding naar die God die over muren laat springen en door benden laat dringen. Bij Jonathan ga ik er blindelings vanuit. Maar Israël en zijn koning hadden slechts eigen belang op het oog.

woensdag 28 maart 2018

Hij heeft liefgehad tot het einde

De loyale van de royale - IX

En de Filistijnen hielden dicht op Saul en zijn zonen; en de Filistijnen sloegen Jonathan, en Abinadab, en Malchisua, de zonen van Saul.
1 Samuël 31 : 2

Bij de dood van Jonathan wil ik wat uitvoerige stilstaan. Vooral in deze Stille Week voor Pasen. Omdat ik enkele mooie overeenkomsten, zij het gebrekkige, tussen Jezus en Jonathan. Over Jezus lezen we in Johannes 13 : 1b die bijzonder diepe woorden: “…alzo Hij de Zijnen, die in de wereld waren, liefgehad had, zo heeft Hij hen liefgehad tot het einde.” Bij Jonathan zien we eenzelfde houding. Hij bleef David liefhebben, maar bleef evenzeer strijden aan de zijde van zijn vader. Hier in dit hoofdstuk, zien we hem nog eenmaal loyaal aan de royale: hij bleef zijn vader trouw, ondanks wie Saul was.

In deze strijd moet hij zich ook bewust zijn geweest van het feit dat David zich in dat andere kamp bevond. Wat zal dat met hem hebben gedaan? Je hartsvriend in het leger van de vijand?! Echter, hier moeten we de lijn van Jezus loslaten. Jonathan streed niet tegen de vijand om zijn geliefde vriend en diens trouwelingen te bevrijden. Hij offerde zich niet op om mensen vrij te krijgen uit de klauwen van de Filistijnen. Wat hem wel bewoog blijft helaas duister. Dat zal te maken hebben gehad met zijn visie op hoe het koninkrijk uiteindelijk bij David terecht zou komen. Immers, als de Filistijnen zouden winnen dan zou David nooit koning van Israël worden. En als hij dat wel werd, zou hij vooral afhankelijk blijven van de vijanden.
Naar Jonathans overleggingen kunnen we enkel gissen. Wat ons wel opvalt is dat hij zijn leven inzet in deze strijd. Een strijd die zijn vader niet ziet zitten. Niet voor niets week hij uit naar een tovenares om zekerheid te verkrijgen over de afloop. Die afloop moet Jonathan ook geweten hebben, al was hij er waarschijnlijk niet bij toen Samuël uit de dood ‘opstond’.
Jonathan heeft niet veel van de strijd meegemaakt. Hij is, zo lijkt het althans, een van de eersten die sneuvelen. Samen met zijn broers strijdt hij, maar sneuvelt. Alle drie delven het onderspit. En Saul blijft achter terwijl de strijd voortwoedt! Is Saul dan de ‘messias’ van Israël? Of wordt dit zijn moment van inkeer en bekering?

Jonathans lichaam wordt dodelijk geraakt en smakt neer tussen de lichamen van de andere gesneuvelden. Over zijn wapendrager lezen we niets. Maar hoe hij er ook aan toe was, Jonathan vraagt niet aan zijn wapendrager om hem te doden! Dat is een groot verschil. Hij is niet bang voor de dood. Hij heeft voor zijn kinderen een ‘verzekering’ afgesloten bij David en weet ze bovendien veilig in Gods handen.
Hij sluit zijn ogen. Wat zal er door hem zijn heengegaan? Of is hij op slag dood geweest? Wat waren zijn laatste woorden? De Bijbel zwijgt erover. Laat staan dat we weten wat zijn laatste gedachten waren. Zijn strijd is gestreden en de overwinning leek verkeken.

Geen sterven met een gewin voor al de zijnen. Hoe anders is dat met Jezus. Hij was evenmin bang voor de dood. Van Hem weten we dat Hij daadwerkelijk het doel van Zijn strijd voor ogen hield. Hij heeft de Zijnen liefgehad tot het einde. Hoe diep zijn die woorden. Hoe ver blijft Jonathan hier achter! Jezus stierf ook voor Jonathan. Want die kon onmogelijk Gods Koninkrijk binnengaan door zijn eigen trouw en vriendschap aan David! Ook hij moest het hebben van Davids grote Zoon: Jeshua Meshiach, dé Koning der Joden!

woensdag 7 maart 2018

Jezelf in de nesten werken

De loyale van de royale - VIII

Toen Saul het leger der Filistijnen zag, zo vreesde hij en zijn hart beefde zeer. En Saul vraagde den HEERE, maar de HEERE antwoordde hem niet, noch door dromen, noch door de Urim, noch door de profeten.
1 Samuël 28 : 5-6


Op een van de heuvels langs de vlakte van Jizreël staat een man. Hij kijkt uit over de vlakte, maar zijn blik reikt verder, naar Sunem, vlak onder Naïn in het stamgebied van Issaschar. De man is ver van huis. Hij heeft zijn legers vanuit Gibea ver naar het noorden getrokken, vanwege een grootse aanval van de Filistijnen, die meer langs de zeekant naar het noorden zijn getrokken. De Filistijnen hadden zich in Afek, vlakbij Joppe, verzameld. De verspieders van de man hadden niet alleen de troepenbeweging feilloos in kaart gebracht voor hem, maar ze hadden er ook nog een ontstellende ontdekking bij vermeld: David heeft zich met zijn leger gevoegd bij een van de Filistijnse koningen, Achis. Daarom herkennen we de man op de heuvel niet direct als Saul!
Het is een andere Saul die hier observeert. Of eigenlijk… hij kijkt uit op een enorme blinde muur. Waar zijn woeste kracht nog wel eens een overwinning afdwong op de Filistijnen, is hem nu alle moed in de schoenen gezonken? Vanwege de overmacht? Nee, die is niet heel veel groter dan in de voorgaande jaren. Vanwege het ontbreken van kundige legeraanvoerders? Ook dat is niet het probleem. Het eigenlijke probleem wordt verwoord in de tekst van vandaag: “De HEERE antwoordde hem niet.” En Saul had nog wel zo gebeden! Hij had de HEERE gevraagd hoe hij dit moest aanpakken. Maar het bleef stil.

Dat God zwijgt is voor Saul onheilspellend. En bijgelovig als hij is geworden, heeft dat enorm vat op hem. Wij zeggen misschien wel veel te gemakkelijk ‘Wie God verlaat heeft smart op smart te vrezen’, maar er zit wel een diepe van waarheid in, ook al wordt dat keihard ontkend. Elk mens zoekt zekerheid. Is het niet in God dan is het wel in de utopie dat Hij niet bestaat. Het probleem met Saul is echter dat hij voluit weet dat God bestaat en daar ook geen moment aan twijfelt. Maar God zwijgt tegen hem, omdat Saul niet naar Hem luistert. Die houding kun je met recht ‘in de nesten werken’ noemen. Zijn leven is één ondoordringbare kluwe van problemen geworden.

Maar er is nog iets dat Saul aan de rand van de waanzin brengt: daarginds, in de achterhoede van de Filistijnen bevindt zich David. En God is wel met David! Sauls verspieders hebben hem dat mogelijk met angst in het hart gemeld, maar het was essentiële informatie! Wat zij en dus ook Saul niet wisten is dat David zich ook de nesten had ­gewerkt, door zich bij Achis aan te sluiten. Hij wilde via zelfgekozen wegen de veiligheid van zijn groep waarborgen en zicht die opnieuw bij Achis. Deze stond op het punt om ten strijde te trekken tegen Israël en David wilde zijn betrouwbaarheid bewijzen; daarom zei hij met een grote mond dat hij met Achis wilde meetrekken. Even daar gelaten of hij daar een even dubbel plan mee had als Jonathan aan Sauls kant.

Toen de verschillende Filistijnse legers zich in Afek verzamelden, waren er weer een aantal die David herkenden. Het lijkt het verhaal van Petrus wel in de zaal van Kajafas! David gokte veel te hoog; maar de HEERE maakte dat de andere Filistijnse vorsten hem absoluut niet mee wilden hebben. Hij zou hen zo van achteren kunnen aanvallen als zijn vooraan in strijd waren met Saul en zijn leger. Nu was Davids leger niet zo groot als de duizenden der Filistijnen. Maar men hield wel rekening met Davids bijzondere kracht die hij van God had ontvangen! Moet je horen wat David veinst, wanneer Achis hem toch moet zeggen dat de anderen hem niet mee willen: “Maar wat heb ik gedaan? Of wat hebt gij in uw knecht gevonden, van dien dag af dat ik voor uw ­aangezicht geweest ben, tot dezen dag toe, dat ik niet zal gaan en strijden tegen de vijanden van mijn heer den koning?” Nota bene!
Of had hij mee willen vechten om Saul te kunnen beschermen? Hoe dan ook, Saul is doodsbenauwd voor de Filistijnen bij wie hij nog steeds David vermoedt. Zou Jonathan daar bij hem hebben gestaan? Nergens wordt zijn naam genoemd, maar er gebeuren een hele hoop dingen die iets met hem móeten hebben gedaan! Ook hij moet hebben geweten van Davids aanwezigheid daar ginds in het leger van de Filistijnen. Dat heeft hem wellicht met vreugde vervuld, maar toch…

En dan is daar dat moment dat Saul de wijk neemt tot het rijk van de duisternis. Als dan God zwijgt, dan zal hij kijken of de satan spreekt. Toen Samuël stierf had hij – uit krankzinnige angst voor het boven­natuurlijke – de waarzeggers en de duivelskunstenaars laten doden. Zo meende hij dat het rijk van satan ook het zwijgen werd opgelegd en zo kon hij vrij zijn gang gaan. Maar gek genoeg vraagt hij nu om een waarzegster. Waarom juist om een vrouw? En als hij die zo secuur had uitgeroeid, waarom vermoedde hij er dan toch nog eentje? Moet je indenken hoeveel risico zijn knechten liepen, toen zij hem antwoord gaven: “In Endor is er nog wel eentje”. Endor! Dat betekende dat hij met een boog om de legers van de Filistijnen moest, want Endor lag recht naar het noorden, vlak onder het Thaborgebergte. Ze moesten de zijtak van de Jordaan over en dan over het gebergte rechts van Sunem. Een niet ongevaarlijke tocht, maar het ‘lukt’.

We weten hoe het afliep. Daar ontmoette hij een spirituele simulatie van Samuël; Sauls wordt ondanks zijn vermomming herkend door de waarzegster, waarmee ze aantoont ‘betrouwbaar’ te zijn. Maar de boodschap is verpletterend. En ondanks al dat spirituele komt Saul niet tot verandering maar verhardt hij in zijn weg. Zou Jonathan hier ook bij zijn geweest? Ik vraag het me af. Wat een kluwe van losse eindjes is zijn leven geworden. Hij heeft zich in de nesten gewerkt.

dinsdag 6 maart 2018

Een herhaling van zetten

De loyale van de royale - VII

Deze zaak die gij gedaan hebt, is niet goed; zo waarachtig als de HEERE leeft, gijlieden zijt kinderen des doods, gij die over uw heer, den gezalfde des HEEREN, geen wacht gehouden hebt. En nu, zie waar de spies des konings is en de waterfles die aan zijn hoofdeinde was.
1 Samuël 26 : 16


We maken even een sprongetje in de tijd, omdat we vooral de lijn van Jonathan volgen en niet teveel uitweiden ver Saul of David. Maar soms is dat niet helemaal te voorkomen, zoals vorige overdenking. Eén ding moet nog wel worden genoemd uit 1 Samuël 25, het hoofdstuk begint met die aangrijpende woorden “En Samuël stierf…”. Op geestelijk gebied is er iets wezenlijks weg uit Israël: David, de gezalfde nieuwe koning, is weg (dus ook de belofte); en nu is ook Samuël er niet meer, het sprekend geweten van Saul en het volk! Israël is aan zichzelf over­geleverd en dat moet voor Jonathan een stuk lijden hebben betekend!
Dat David nog steeds vogelvrij is blijkt wel in het hoofdstuk dat nu voor ons ligt. Opnieuw komen de Zifieten bij Saul. Opnieuw gaan ze David verraden met bijna dezelfde woorden! En opnieuw trekt Saul erop uit. We nemen weer even aan dat ook Jonathan zal zijn mee gegaan. Hij is dan ook getuige geweest van deze hele scène waarin zijn vader opnieuw in deemoed en boete eindigt. Triest als je dat ziet van je vader, want hij wist (misschien wel als enige) hoe het écht zat!

Maar waar ik op wil inzoomen is het feit dat David opnieuw iets gaat provoceren bij Saul. De vorige keer is hij al op het randje gaan acteren, maar zal hij dat nu weer gaan doen? Waar doel ik op?
Saul traceert, middels verkenners of verspieders, het gebied waar David zich schuilhoudt. De verspieders van David hebben alle bewegingen van Saul en zijn mannen gevolgd en boodschappen David exact wat er achter hem gebeurt. David kent het gebied inmiddels op zijn duimpje; daar getuigt het vorige hoofdstuk met Nabal wel van. Bedenk dat er voor David nu een wezenlijke verandering heeft plaatsgehad: hij heeft een vrouw getrouwd, die geestelijk gezien zijns gelijke is en daarmee kreeg hij een nieuwe dimensie aan zijn beschermtaak. Abigaïl, de weduwe van Nabal, heeft zich aan hem toevertrouwd.

Maar er is ook een man wiens naam bijna dezelfde letters heeft: Abísaï. Samen sluipen zijn ’s nachts naar het legerkamp van Saul om de situatie te observeren. Saul gebruikt – en dat is iets dat kenmerkend voor zijn argwanende karakter is – als strategische vorm een ‘wagenburg’. Wat is dat? En waarom deze vorm?
Een wagenburg is een strategische opstelling van materieel. De materieelwagens worden in een grote kring rondom het kampement opgesteld als een soort muur. Vandaar dat het een ‘burg’ of ‘burcht’ van wagens wordt genoemd. “En Saul lag in den wagenburg en het volk was rondom hem gelegerd.” Zie je wat ik bedoel: Saul is niet de ­aanvoerder, maar gebruikt het volk als bescherming voor zichzelf!
David doorziet dat en zijn oog valt op iemand die die veiligheid nog eens extra moet waarborgen: Abner, zijn krijgsoverste. Abner stond dus zelfs dichter bij Saul dan Jonathan; en dat is veelzeggend. Ik zwijg maar over de merkwaardige rol die Abner later zal spelen, door evenzeer trouwheid te spelen aan David. Nota bene!

David kijkt de twee jongens naast zich (Abisaï en Achimélech) aan en zegt: “Wie gaat er met me mee naar Saul?” Abisaï is de enige die reageert. Samen gaan ze naar het leger en sluipen met een haast onwaarschijnlijke behendigheid tussen de manschappen door en komen bij de slapende Saul. Nou, als je al zover bent gekomen zonder enige vorm van tegenstand, dan is dat voor Abisaï duidelijk: “Dit is de dag waarop God uw vijand aan u heeft overgegeven!” Hij gebruikt haast dezelfde woorden als uit die eerdere geschiedenis waar David een stuk uit de mantel van Saul sneed. Abisaï ziet de speer in de grond staan aan het hoofdeind van Saul. “Sta me toe dat ik die speer in één keer in zijn hart steek. Ik beloof dat ik er geen slachtpartij van zal maken door meermalen in hem te steken!” Abisaï voelde haarfijn aan hoe David met dit soort dingen omging.
Maar nee, David verbiedt hem de gezalfde van God te doden. Dat zal Gods wraak oproepen. Maar… waarom doet David déze actie dan wel? Waarom provoceert hij opnieuw?
Hij neemt de speer mee en Sauls waterfles. Het is nu onmogelijk dat Saul bij het opstaan niet zal bemerken dat iemand dichtbij hem is geweest. De vorige keer was Saul nog onwetend van Davids actie, maar nu mist hij bij het wakker worden direct zijn speer en als hij zich wil wassen of wil drinken, zal hij de waterzak of kruik missen. Waarom merkte niemand iets? Was David zo behendig en listig? Nee, “een diepe slaap van de HEERE” lag over het leger!

Als David weer terug is – ik dacht altijd ‘vroeg in de morgen’, maar het blijkt direct na terugkeer te zijn – roept hij vanaf een rots aan de andere kant van het dal tot het leger en daarna tot Abner (niet tot Saul!): ““Waarom zeg je niets, Abner?” Abner antwoordde: “Wie roept daar naar de koning?” David riep terug: “Jij bent toch zo’n moedig man? In heel Israël is er toch niemand als jij? Waarom heb je dan je koning niet bewaakt? Want er is iemand in het kamp geweest om de koning te doden. Je hebt je werk niet goed gedaan. Ik zweer bij de Heere dat jullie de dood verdienen. Want jullie hebben je koning, de gezalfde van de Heere, niet bewaakt. Want waar zijn de speer en de waterkruik van de koning?” (BasisBijbel)

Zijn dat goede woorden die David kiest? Dat zijn toch ronduit sarcastische woorden? En hij gebruikt er de term ‘gezalfde van de HEERE’ zelfs bij. Is dat niet vroom vloeken? Meende hij dat wel echt, al die woorden? Was hij écht bezorgd? Of had hij schik van zijn daad?
Daarbij: David wilde eigenlijk iets heel anders aantonen. Niet de ontrouw van Abner. Want Abner zal heus trouw geweest zijn richting Saul. David wist toch ook wel dat de HEERE (en niet de behendigheid van David) deze actie tot een geslaagd einde had gebracht?
Dit moet ook Jonathan hebben getroffen. Hoe zal hij Davids woorden hebben beleefd en aangehoord? Ook hij was in gebreke gebleven! Hij had zijn vader niet voldoende beschermd. En… zijn vriend was super dichtbij geweest, zonder dat hij hem had kunnen spreken? En ook nu zal hij hem niet kunnen spreken, want dat zou zijn positie onhoudbaar maken! Dit was echt de laatste keer dat hij David zag!

David gaat nu met Saul in gesprek en wijst hem op zijn afgoderij. Op eenzelfde manier als Jezus later zal doen tegen de overpriesters. Hij zet Saul voor een dilemma: is uw haat tegen mij uit God of uit de mensen? Rare invalshoek. Maar luister: “Als God het is Die u tegen mij ophitst, breng Hem dan offers zodat Hij van gedachte zal veranderen. Maar als de mensen om u heen, koning, u hiertoe ophitsen, vervloek hen dan! Want zij maken dat ik niet meer bij het volk van het verbond kan blijven. Ze jagen mij weg naar heidens gebied; weg van de plek waar ik de HEERE kan en moet dienen! En precies daar gaat Saul niet op in. Hij kijkt weg van de problematiek. Hij negeert de essentie van dit probleem en… hij nodigt hem niet uit terug te keren in het land!

Ze gaan weer uiteen. Saul heeft – van een afstand weliswaar – nog toegegeven dat de HEERE met David is en dat hem alles zal lukken wat hij onderneemt. Maar hij blijft dezelfde. David vertrekt; Saul gaat naar zijn huis terug. Het gevaar is voor David geweken, maar datzelfde gevaar gaat zich huizenhoog manifesteren voor Saul en… Jonathan!

David wordt in het keurslijf van defensie en zelfs van aanval gedwongen door het ontrouwe gedrag van Saul. Dat gebeurt nota bene te midden van Gods verbondsvolk! Zeg maar: in de kerk. David gaat niet de ‘onderste weg’, maar blijft staan waarop hij staat: omdat het de zaak van de HEERE juist treft! Gods eer is in het geding in dit gedrag.

maandag 5 maart 2018

De vos en zijn streken

De loyale van de royale - VI

“…Toen hief Saul zijn stem op en weende. En hij zeide tot David: Gij zijt rechtvaardiger dan ik; want gij hebt mij goed vergolden en ik heb u kwaad vergolden.”
1 Samuël 24 : 17b en 18


Haas zou je zeggen: kwamen maar meer mensen zover als Saul. Ze zouden inzien hoeveel schade ze berokkenden met hun ego-centrisch gedrag. Maar is daarmee alles gezegd? Kom je echt verder zal mensen Saul nadoen? Het probleem is dat de psyche van Saul moeilijk te doorgronden is. Hij lijkt af en toe op haast schizofrene wijze een totaal ander mens te zijn (of moet je hem een borderliner noemen?). En je denkt: nu komt het goed; nu ziet hij in dat het anders moet! Maar het volgende ogenblik zint hij weer op totale vernietiging. Wat is er gebeurd?

In de vorige Bijbeloverdenking zagen we dat David met een kloppend hart een stuk van de mantel van Saul sneed. Door die even later aan Saul te tonen, leverde David direct ook het bewijs dat hij Saul niet wilde doden. Hij had het gemakkelijk kunnen doen. Zijn knechten zetten hem ertoe aan. Maar toch deed hij het niet. Want David zei: ik wil de gezalfde des HEEREN niet aanroeren. Toch sneed hij die lap af! Dus hij provoceerde wel iets! Vond hij dat wel toegestaan?

Toen Saul dat zag en ontdekte dat zijn leven aan een zijden draad had gehangen, kromp hij ineen. Hoe argwanend Saul zich ook gedroeg en hoe omzichtig hij ook zijn veiligheid had proberen te waarborgen, toch wist David ongezien bij hem te komen. Met alle risico’s van dien!
Dan gaat David spreken. En zijn toon is eigenlijk bijzonder scherp en confronterend. Kan dat wel? Saul is toch de gezalfde des HEEREN volgens hem? Moet hij dan niet een toontje lager zingen en een meer ingetogen spreektrant bezigen? David gebruikt zelfs de HEERE en zet Hem tussen zichzelf en Saul: “de HEERE zal zijn tot Rechter en richten tussen mij en tussen u, en zien daarin en twisten mijn twist en richten mij van uw hand.”
En let dan op wat Saul doet, welk rolletje hij speelt: “Is dit uw stem, mijn zoon David?” Die stem herkende hij uit duizenden. De stem van degenen naar wie hij koortsachtig op zoek was. Al die mannen rondom hem heeft hij opnieuw gemobiliseerd. Ze moeten de waanzin die Saul in zijn greep hield, hebben opgemerkt, maar… ze gingen toch mee met hem. En nu knakt hun krankzinnige leider opeens. Hij noemt zijn aartsvijand zelfs weer gewoon ‘mijn zoon’! Wat moeten die ruige soldaten, die daarnet nog de Filistijnen hadden teruggejaagd met grof geweld en van strijdkreten schorgeschreeuwde kelen, nu toch denken?

Saul huilt. Maar wat zijn dat voor tranen? De Bijbel omschrijft zijn stemgeluid niet, maar ik stel me er een bibberig, jankerig stemmetje bij voor. Zoals je dat te vaak tegen komt. “Ik ben ook geen goeie…” of “Ik kan het ook niets…” Maar zijn het tranen die God als Geadresseerde hebben? Of zijn ze het etalagemateriaal van iemand die koortsachtig zoekt naar speelruimte om in het zadel te blijven? Saul lijkt diep door het stof te gaan: “Gij zijt rechtvaardiger dan ik; want gij hebt mij goed vergolden en ik heb u kwaad vergolden. En gij hebt mij heden aangewezen, dat gij mij goedgedaan hebt; want de HEERE had mij in uw hand besloten en gij hebt mij niet gedood. Zo ­wanneer iemand zijn vijand gevonden heeft, zal hij hem op een goeden weg laten gaan? De HEERE nu vergelde u het goede voor dezen dag dien gij mij heden gemaakt hebt.” Saul duidt de daad van David als ‘het mij weer op de goede weg zetten’. Het merkwaardige is dat hij niet verder op dat ‘rechtvaardige’ doorgaat! En dat is kenmerkend voor dit soort mensen. Kijk maar.
Hij zoomt opnieuw en vooral in op zijn bijna-dood. Zijn spel had definitief uit kunnen zijn en daarmee had hij zijn doel niet gehaald. David heeft, in zijn ogen, het lef niet gehad om hem te doden en dat geeft hem moed. Maar om zeker te weten dat hij hiermee wegkomt, gebruikt hij de God Die hij heeft afgezworen, als dekmantel voor zijn haat tegen de HEERE! God zegene je vanwege deze bijzondere dag die jij hebt gemaakt. Ik krijg nog een kans, maar ik zal nóg meer op mijn hoede zijn.
Hoogst waarschijnlijk heeft Saul dat niet direct, op dat moment, gedacht. Hij is de man die een kortzichtige strategie volgt en de lange lijnen niet gemakkelijk kan overzien. Zijn daden moeten snel doel treffen anders raakt hij geïrriteerd. Dus de feiten van dit moment kan hij nog niet direct plaatsen. Maar al rap moet hij deze gedachten wel hebben uitgebroed. Dat zal ook blijken.

Om zijn verwarring te camoufleren haalt hij er een raar element bij. Het is een onverwachte en eigenlijk ook heel ­ondoordachte actie. Of… er moet toch al een plannetje achter zitten. Hij brengt het koningschap te berde: “En nu, zie, ik weet dat gij voorzeker koning worden zult, en dat het koninkrijk van Israël in uw hand bestaan zal.” Waar baseert Saul dat op? Wel, Jonathan had kort hiervoor al tegen David gezegd dat Saul wist dat David zijn opvolger was. Hoe hij dat te weten is gekomen is niet bekend, maar dát hij het wist is wel duidelijk en super gevaarlijk. Maar, zo zegt de verklaarder in Oude Sporen “het is echter een gedwongen erkenning die tot een nog grotere haat voert.”

Let op wat Saul ten slotte doet. Hij geeft niets uit dankbaarheid maar hij doet juist een extra beroep op Davids goedheid jegens hem (hoe paradoxaal!): “Zweer mij dan nu bij den HEERE, zo gij mijn zaad na mij zult uitroeien, en mijn naam zult uitdelgen van mijns vaders huis!” David stemt in. Weer moet er een vroom sausje over Sauls egocentrisch en onoprecht gemoed! De vos past zijn gedrag niet aan, omdat zijn roof­instinct niet ophoudt en zich laat bekeren!

donderdag 1 maart 2018

Het spanningsveld tussen respect en provocatie

De loyale van de royale - V


“Doch het geschiedde daarna, dat Davids hart hem sloeg, omdat hij de slip van Saul afgesneden had.
En David scheidde zijn mannen met woorden en liet hun niet toe dat zij opstonden tegen Saul.”
1 Samuël 24 : 6 en 8a


In de vorige Bijbelstudie hoorden we David zingen: “Want Hij heeft mij gered uit alle benauwdheid”, nog vóór dat de redding zichtbaar was! Wel, die redding kwám! Vanuit ongedachte hoek. Geen verderfengel van God die het leger van Saul sloeg, of die Saul doodde of ernstig ziek maakte. Saul lijkt vaak op Hitler, die ongedurig was en dán hier, dán daar een offensief begon, wanneer het niet snel genoeg ging. Hij was gemakkelijk af te leiden, als het hem teveel moeite dreigde te kosten.
Een boodschapper slaat alarm: “Haast u en kom, want de ­Filistijnen zijn in het land gevallen” (1 Sam. 23 : 27). Direct laat Saul alles vallen waarmee hij bezig was (het uitkammen van het gebied, waar David zich verborgen hield; hij was hem al héél dicht genaderd, want ze hadden hem reeds omsingeld, zie vers 26!).

Als Saul vertrokken is naar het Filistijnse offensiefgebied, trekt David met zijn leger verder naar het oosten, naar Engédi, tegen de Dode Zee aan. Maar let op: ook die troepenbeweging wordt direct gerapporteerd aan Saul. En zodra hij die Filistijnen weer in hun hok heeft teruggejaagd, jakkert hij terug naar de wildernis bij de Dode Zee.

Nu neemt hij ‘uitgelezen’ mannen mee. Zijn elitetroepen. Hoewel dit er zo’n 3.000 zijn, is het niet zeker of Jonathan hier bij is. Toch denk ik dat hij er bij zal zijn geweest. Om twee redenen. Ten eerste kennen we Jonathan als een expert in het beklimmen van rotsen (samen met zijn wapendrager). Ten tweede zal hij zijn uiterste best hebben gedaan om argumenten te geven voor zijn deelname aan deze operatie. Zo kan hij de troepenbeweging ietwat beïnvloeden.
Ik moest denken aan het onverklaarbaar onopgeloste recherche-werk naar de Bende van Nijvel. Waarom verliep het onderzoek zo raar en is de bende zelfs na dertig jaar nog niet opgerold? Omdat er zich figuren bij bevonden die diep waren geïnfiltreerd bij de politie en zelfs een vinger in de pap hadden bij het politieonderzoek naar de bende!
Nu is Jonathan geen crimineel, maar hij gebruikt wel deze tactiek, waarbij hij de mogelijkheid optimaal kan benutten om deze actie te doen mislukken. Maar… voor Saul zal zijn klim-capaciteit een doorslaggevend argument zijn geweest.

Er is nóg een reden, waarom ik aanneem dat Jonathan hierbij zal zijn geweest. Jonathan krijgt namelijk van David, zonder dat die het zich bewust zal zijn geweest, een stimulerend voorbeeld van loyaliteit aan de verdorven, maar gezalfde koning.
Ook Saul is blijkbaar goed in staat te klimmen, maar ik kan het beeld niet van mijn netvlies krijgen dat hij vooral een voorhoede voor zich wil blijven houden. Te meer is het opvallend dat hij zich terugtrekt in een spelonk om ‘zijn voeten te bedekken’ of ‘zijn gemak te nemen’, ofwel ‘naar het secreet (toilet) te gaan’. We lezen niet dat de spelonk onder controle is na een grondige inspectie. Nota bene ín het gebied waar hij David vermoed, volgens de boodschap van een verrader, gaat hij zomaar een spelonk in.
Misschien verwachtte hij een felle aanval van David in plaats van een defensieve, terugtrekkende manoeuvre; maar de vorige acties van David hadden hem toch wel wijzer moeten maken?
Bij zijn grote boodschap heeft Saul niemand nodig. Zijn elitekorps zal bij de ingang van de spelonk zijn blijven staan, in afwachting van een offensief van Davids krijgers. Maar let op wat er ‘onzichtbaar’ in de spelonk gebeurt!

De mannen bij David houden elkaar vast. Ze zien de gewraakte koning de spelonk binnenkomen en staan op scherp. De spanning is te snijden. Omdat hún ogen wel aan het donker gewend zijn, zien zij juist goed wat er gebeurt. Saul hurkt in het schemer, met zijn rug naar hen toe. De mannen stoten David aan en fluisteren bijna onhoorbaar: “Kijk nou toch! Dit is de dag waarop de HEERE tot u zegt: Let op, Ik geef u uw vijand in handen en u mag met hem doen wat u wilt!”
Wat een verleiding is dat voor David! De mannen wrijven in hun handen als ze David als een kat naar Saul zien sluipen. Bijna waren ze al overeind gesprongen, in de verwachting dat het hoofd van Saul over de spelonkvloer zou rollen, zoals jaren geleden het hoofd van Goliath werd afgehakt. Maar er wordt geen hoofd afgehakt, enkel wordt een stuk uit de mantel van Saul geknipt. Een herkenbaar stuk, dat wel!

Maar moet je lezen wat er met David gebeurt als hij deze ­provocerende daad verricht: “Davids hart sloeg hem, omdat hij de slip van Saul afgesneden had.” Kan dat wel, provoceren? Past zo’n daad van lef wel in de context van de dienst aan de HEERE? David kruipt met bonzend hart weer terug naar zijn mannen en Saul veegt zijn achterste af, trekt zijn jas weer recht, om zich bij zijn mannen te voegen en verder te trekken in het rotsgebied.

Zijn mannen vinden het maar onzin en ze mokken. Ja, ze klonten samen om hun ongenoegen te uiten over Davids zwakheid. Maar die is resoluut en jaagt zijn mannen uit elkaar: “Aan me nooit niet dat ik mijn vingers brandt aan de gezalfde van God!” David heeft blijkbaar meer discipline bij zijn mannen ingescherpt dan Saul, want ze gehoorzamen hem met eerbied en respect. Ze volgens hem naar buiten, het pad op achter Saul. En daar krijgen zowel zij als Saul en Jonathan een les.

David roept Saul na. De Bijbel zegt er verder niets over, maar ik had toch wel willen voelen wat Davids hart doet; willen zien hoe David zijn woorden kiest… hoeveel adrenaline er door zijn lichaam giert, als hij roept: “Zie toch, mijn vader, ja, zie de slip uws mantels in mijn hand; want als ik de slip uws mantels afgesneden heb, zo heb ik u niet gedood; beken en zie dat er in mijn hand geen kwaad noch overtreding is en ik tegen u niet gezondigd heb. Nochtans jaagt gij mijn ziel, dat gij ze wegneemt.”

Hij zegt ‘vader’, lees schoonvader. Daarmee treft hij Saul op een zwak punt en brengt hij Jonathan in één klap bij de les die hij wil leren: immers Jonathan en zijn broers zijn de echte zonen van Saul! Maar wat zal de uitdrukking in de ogen van David zijn geweest toen hij Saul die afgesneden lap liet zien? Probeer je dat eens in te denken. Zou daar geen spoortje van ironie in hebben gezeten? En wat dacht je van die woorden ‘geen kwade bedoelingen bij mij’, ‘ik zondig niet tegen u’ en dat ‘en toch jaagt u op mij als op een prooi!’ Hij zet zichzelf haast weg als een heilige en laat Saul de conclusie trekken dat die wel een super ontaard demoon moet zijn, zonder enige vorm van rechtvaardigheid.
Mocht je dat niet met me eens zijn, omdat het je beeld van David zou aantasten, dan moet je even doorlezen naar vers 15: “Beste Saul, wie jaag je na? Een dooie hond? Of een klein vlooitje?” Wij zouden dat een brutale opmerking vinden. Provocerend, niet? Goliath zei nog: “Hé, ben ik een hond, dat je met een stok naar me toekomt?” Maar David zegt: “Doe geen moeite, koning, ik ben maar een dode hond!” Onthoudt die opmerking, want de zoon van Jonathan zal die later herhalen, maar dan minder cynisch.

Is dat nou een respectvolle vorm van discussiëren, zoals wij dat graag zien in de 21e eeuw? David let op je woorden. Ook al zeg je: “Koning doe toch niet zoveel moeite om mij te vangen. Het is het allemaal niet waard!” Eigenlijk bedoel je: “Stop maar, want God is met mij; tegen Hem moet je het altijd afleggen!” Is dit soort aanvallende conversatie misschien wel juist veel passender bij christenen van nu?