De loyale van de royale - VIII
Toen Saul het leger der Filistijnen zag, zo vreesde hij en zijn hart beefde zeer. En Saul vraagde den HEERE, maar de HEERE antwoordde hem niet, noch door dromen, noch door de Urim, noch door de profeten.1 Samuël 28 : 5-6
Op een van de heuvels langs de vlakte van Jizreël staat een man. Hij kijkt uit over de vlakte, maar zijn blik reikt verder, naar Sunem, vlak onder Naïn in het stamgebied van Issaschar. De man is ver van huis. Hij heeft zijn legers vanuit Gibea ver naar het noorden getrokken, vanwege een grootse aanval van de Filistijnen, die meer langs de zeekant naar het noorden zijn getrokken. De Filistijnen hadden zich in Afek, vlakbij Joppe, verzameld. De verspieders van de man hadden niet alleen de troepenbeweging feilloos in kaart gebracht voor hem, maar ze hadden er ook nog een ontstellende ontdekking bij vermeld: David heeft zich met zijn leger gevoegd bij een van de Filistijnse koningen, Achis. Daarom herkennen we de man op de heuvel niet direct als Saul!
Het is een andere Saul die hier observeert. Of eigenlijk… hij kijkt uit op een enorme blinde muur. Waar zijn woeste kracht nog wel eens een overwinning afdwong op de Filistijnen, is hem nu alle moed in de schoenen gezonken? Vanwege de overmacht? Nee, die is niet heel veel groter dan in de voorgaande jaren. Vanwege het ontbreken van kundige legeraanvoerders? Ook dat is niet het probleem. Het eigenlijke probleem wordt verwoord in de tekst van vandaag: “De HEERE antwoordde hem niet.” En Saul had nog wel zo gebeden! Hij had de HEERE gevraagd hoe hij dit moest aanpakken. Maar het bleef stil.
Dat God zwijgt is voor Saul onheilspellend. En bijgelovig als hij is geworden, heeft dat enorm vat op hem. Wij zeggen misschien wel veel te gemakkelijk ‘Wie God verlaat heeft smart op smart te vrezen’, maar er zit wel een diepe van waarheid in, ook al wordt dat keihard ontkend. Elk mens zoekt zekerheid. Is het niet in God dan is het wel in de utopie dat Hij niet bestaat. Het probleem met Saul is echter dat hij voluit weet dat God bestaat en daar ook geen moment aan twijfelt. Maar God zwijgt tegen hem, omdat Saul niet naar Hem luistert. Die houding kun je met recht ‘in de nesten werken’ noemen. Zijn leven is één ondoordringbare kluwe van problemen geworden.
Maar er is nog iets dat Saul aan de rand van de waanzin brengt: daarginds, in de achterhoede van de Filistijnen bevindt zich David. En God is wel met David! Sauls verspieders hebben hem dat mogelijk met angst in het hart gemeld, maar het was essentiële informatie! Wat zij en dus ook Saul niet wisten is dat David zich ook de nesten had gewerkt, door zich bij Achis aan te sluiten. Hij wilde via zelfgekozen wegen de veiligheid van zijn groep waarborgen en zicht die opnieuw bij Achis. Deze stond op het punt om ten strijde te trekken tegen Israël en David wilde zijn betrouwbaarheid bewijzen; daarom zei hij met een grote mond dat hij met Achis wilde meetrekken. Even daar gelaten of hij daar een even dubbel plan mee had als Jonathan aan Sauls kant.
Toen de verschillende Filistijnse legers zich in Afek verzamelden, waren er weer een aantal die David herkenden. Het lijkt het verhaal van Petrus wel in de zaal van Kajafas! David gokte veel te hoog; maar de HEERE maakte dat de andere Filistijnse vorsten hem absoluut niet mee wilden hebben. Hij zou hen zo van achteren kunnen aanvallen als zijn vooraan in strijd waren met Saul en zijn leger. Nu was Davids leger niet zo groot als de duizenden der Filistijnen. Maar men hield wel rekening met Davids bijzondere kracht die hij van God had ontvangen! Moet je horen wat David veinst, wanneer Achis hem toch moet zeggen dat de anderen hem niet mee willen: “Maar wat heb ik gedaan? Of wat hebt gij in uw knecht gevonden, van dien dag af dat ik voor uw aangezicht geweest ben, tot dezen dag toe, dat ik niet zal gaan en strijden tegen de vijanden van mijn heer den koning?” Nota bene!
Of had hij mee willen vechten om Saul te kunnen beschermen? Hoe dan ook, Saul is doodsbenauwd voor de Filistijnen bij wie hij nog steeds David vermoedt. Zou Jonathan daar bij hem hebben gestaan? Nergens wordt zijn naam genoemd, maar er gebeuren een hele hoop dingen die iets met hem móeten hebben gedaan! Ook hij moet hebben geweten van Davids aanwezigheid daar ginds in het leger van de Filistijnen. Dat heeft hem wellicht met vreugde vervuld, maar toch…
En dan is daar dat moment dat Saul de wijk neemt tot het rijk van de duisternis. Als dan God zwijgt, dan zal hij kijken of de satan spreekt. Toen Samuël stierf had hij – uit krankzinnige angst voor het bovennatuurlijke – de waarzeggers en de duivelskunstenaars laten doden. Zo meende hij dat het rijk van satan ook het zwijgen werd opgelegd en zo kon hij vrij zijn gang gaan. Maar gek genoeg vraagt hij nu om een waarzegster. Waarom juist om een vrouw? En als hij die zo secuur had uitgeroeid, waarom vermoedde hij er dan toch nog eentje? Moet je indenken hoeveel risico zijn knechten liepen, toen zij hem antwoord gaven: “In Endor is er nog wel eentje”. Endor! Dat betekende dat hij met een boog om de legers van de Filistijnen moest, want Endor lag recht naar het noorden, vlak onder het Thaborgebergte. Ze moesten de zijtak van de Jordaan over en dan over het gebergte rechts van Sunem. Een niet ongevaarlijke tocht, maar het ‘lukt’.
We weten hoe het afliep. Daar ontmoette hij een spirituele simulatie van Samuël; Sauls wordt ondanks zijn vermomming herkend door de waarzegster, waarmee ze aantoont ‘betrouwbaar’ te zijn. Maar de boodschap is verpletterend. En ondanks al dat spirituele komt Saul niet tot verandering maar verhardt hij in zijn weg. Zou Jonathan hier ook bij zijn geweest? Ik vraag het me af. Wat een kluwe van losse eindjes is zijn leven geworden. Hij heeft zich in de nesten gewerkt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten