maandag 31 augustus 2015

De Bruidegom en de vriend van de Bruidegom

Johannes de Doper door Matthias Grunewald, geschilderd tussen 1510 en 1515

"…Wij spreken, wat Wij weten, en getuigen, wat Wij gezien hebben…"
Johannes 3 : 11b

Pas daarnet – toen ik een rondje liep en genoot van de stilte van de avond en de rustige, frisse wind – drong het tot me door hoe dicht Jezus en Johannes de Doper bij elkaar hebben gestaan. Jezus moet Zich eenzaam hebben gevoeld, temidden van zoveel ongeloof, haat en onbegrip. Slechts Johannes en Hij wisten waarover zij spraken. Slechts Johannes en Hij waren ooggetuige van hemelse zaken. Laten we nog even stil nadenken over deze intieme band in het licht van het Avondmaal.

Eenzaam maar niet alleen

Constant was Jezus bezig uitleg te geven van hemelse zaken in aardse taal. Voortdurend stuitte Hij op onbegrip of een beperkt bevattingsvermogen. Hoe vermoeiend is dat voor een predikant of zendeling. Hoeveel te zwaarder voor de Heiland! Hier, tegen Nicodémus, vertelt Jezus dat Hij slechts één medestander onder de mensen heeft, slechts één die het begreep. En dat lijkt ons teveel roem over Johannes de Doper, die toch in zijn gevangeniscel werd geplaagd door twijfel: "Bent U het nou, of verwachten wij een Ander?"
Nergens lezen wij van een ontmoeting tussen Jezus en Johannes de Doper dan alleen bij Zijn Doop en even daarvoor. Toch kan ik me niet aan de gedachte onttrekken dat er meer ontmoeten moeten zijn geweest. Wat een bijzondere getuigenis legde Jezus later over Johannes af: "onder degenen, die van vrouwen geboren zijn, is niemand opgestaan meerder dan Johannes de Doper; doch die de minste is in het Koninkrijk der hemelen, is meerder dan hij. En van de dagen van Johannes den Doper tot nu toe, wordt het Koninkrijk der hemelen geweld aangedaan, en de geweldigers nemen hetzelve met geweld. Want al de profeten en de wet hebben tot Johannes toe geprofeteerd. En zo gij het wilt aannemen, hij is Elias, die komen zou." (Mattheüs 11 : 11-14)
Juist in dit hoofdstuk merken we hoezeer Johannes betrokken was op het werk van Christus en… hoe hij tóch twijfelde, ondanks die hoge woorden van Jezus. Zouden Jezus en Johannes met elkaar hebben gesproken over al die zaken die met de wedergeboorte te maken hebben? Hij lijkt erop. Zou Jezus hem hebben verteld over de weg die Hij moest gaan? Wat had Johannes gezien? En wat had hij begrepen? Jezus spreek over 'weten'; Johannes ontving diepe kennis. Al in zijn moeders buik was hij zeer betrokken op Jezus.

Eenzaam en toch alleen

En toen het aangrijpende en beslissend wrede gebeurde – dat Johannes werd onthoofd – trok Jezus Zich terug. Hij was die dag al druk geweest, maar deze boodschap zoog alle kracht uit Hem weg. Hij was voluit God, maar ook voluit mens. In Markus 6 zien we de lijnen door elkaar lopen. Johannes wordt onthoofd en de apostelen worden uitgezonden. De discipelen van Johannes begraven hun geliefde meester en brengen de boodschap van zijn dood bij Jezus. De apostelen komen met grote verhalen terug en Jezus neemt ze mee naar een stille, woeste plaats. Maar als er een schare komt om Hem te zoeken, is Hij met innerlijke ontferming bewogen en spijzigt hen. Aan het einde van die enerverende dag stuurt hij zowel de mensen als de apostelen weg en we lezen: "En als Hij aan dezelve hun afscheid gegeven had, ging Hij op den berg om te bidden." Nu is er geen 'Wij' meer die weten, spreken, getuigen. Johannes is Hem voorgegaan naar de hemel en zingt bij Zijn Vader in de hemel. Heimwee vervult Jezus en ook Hij zoekt het aangezicht van Zijn Vader. Dat kun je je levendig voorstellen.
Als Hij later 'grotelijks begeert' het Avondmaal te vieren met de Zijnen was er hoop dat Zijn jongeren eindelijk de positie van Johannes de Doper in konden nemen. Maar niets was minder waar. Ook toen de verrader was weggestuurd en het bijzondere drietal Johannes-Jacobus-Petrus werd meegenomen in de Hof van Gethsémané bleek overduidelijk dat zij niet wisten, niet hadden gezien en al helemaal niet spraken of getuigden. Opnieuw wordt helder hoe bijzonder de band met Johannes de Doper moet zijn geweest.
Nergens spreekt Johannes op verheven toon over hemelse zaken. Zijn prediking was vooral waarschuwend, vanwege de bijl aan de wortels, weet je wel? Johannes zocht naar aardse woorden om de hemelse duidelijk te maken. Maar, zo zegt Jezus in de tekst die we vandaag voor de tweede maal overdachten: "Gijlieden neemt Onze getuigenis niet aan." Hij zegt niet "jullie begrijpen gewoon niet wat Ik bedoel". Nee, Hij wijst erop dat het 'weten' er wel is, maar dat het een bewuste keuze is om het te negeren!
Ik ben jaloers op Johannes de Doper, die zo dicht bij Jezus mocht zijn. Hem zo goed mocht kennen en zo diep mocht zien en begrijpen. Hij heeft geworsteld om aardse woorden te vinden die iets weerspiegelden van de hemelse zaken die hij moest verkondigen. En God gaf hem die. Maar… dat zitten aan Jezus voeten, dat is toch wel een heerlijke plek. Maria had het goed gezien: daar moest je wezen.
Zo heel dicht bij Jezus
kan ik nu niet staan,
Hij is naar de hemel
Weer terug gegaan.

Maar nog klinkt Zijn stemme
Zo vol heerlijkheid:
"’K Heb voor al Mijn kinderen,
hier een plaats bereid."
Kan ik zo dicht niet bij Jezus staan? Aanstaande zondag hoop ik dicht bij Hem te zitten, aan Zijn tafel. En ik hoop met de kinderen uit Jezus' dagen Zijn handen op mijn leven te ervaren:
Eenmaal mochten kinderen,
rondom Jezus staan,
Niemand mocht ze hinderen
Om tot Hem te gaan.

Vriendelijke woorden,
heeft Hij toen gezegd.
Zegenende handen
Op hun hoofd gelegd.
 Want Hij is gisteren en heden Dezelfde en tot in der eeuwigheid!

Als Jezus voor jouw deur staat


"Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Wij spreken, wat Wij weten, en getuigen, wat Wij gezien hebben;
en gijlieden neemt Onze getuigenis niet aan."
Johannes 3 : 11

Soms zit je een tijdlang naar een Bijbeltekst te kijken en opeens gaat er een deur open. In dit geval zag ik opeens dat er een deur dichtbleef. In deze week van voorbereiding op het Heilig Avondmaal was ik zeer dankbaar voor deze link die opeens oplichtte en ik geef het graag door aan ieder die het wil lezen.

Wie zijn die 'Wij'?

In eerste instantie las ik de tekst toch zo, dat Jezus hier zegt dat Hij en de Vader weten waarover ze spreken en getuigen wat Ze hebben gezien. Vooral omdat de woorden 'Wij' en 'Onze' met hoofdletters staan geschreven. Maar dat is misschien ook de oorzaak van de verwarring. Het gaat hier namelijk om Jezus en Johannes de Doper. Lees de Kanttekeningen maar en sla er ook maar diverse Bijbelverklaringen op na. Meer dan eens legt Jezus de link tussen Hem en Johannes. Denk maar aan die gelijkenis van de fluitspelende en begrafenisje-spelende kinderen op de markt.
Het zijn nogal indrukwekkende en scherpe woorden die Jezus hier tegen nota bene een zoekende ziel zegt. Wat je ook van Nicodémus mag zeggen, hij was in ieder geval zoekende. Hij zocht Jezus, intenser haast nog dan Zacheüs.
Jezus geeft hier een groot getuigenis van Johannes. Hij confronteert Nicodémus met het feit dat Johannes wél wist waar hij over sprak. Johannes getuigde écht van de dingen die hij gezien had. En dat kon niet worden gezegd van al die schriftgeleerden en farizeeën die er zo prat op gingen dat ze volgelingen van Mozes waren! Die zeiden de wet te kennen, maar ze kenden de God van die wet niet. Wat moet dat met Nicodémus hebben gedaan? Je zou toch verwachten dat hij er wrevelig van werd. Zo van: "Nou, maar wij weten toch ook wel wat?" of "Maar op Johannes was toch ook wel wat af te dingen?" of "Wij staan toch in de juiste traditie en zijn toch niet helemaal ten onrechte verbondskinderen?" Ik weet niet wat het met hem deed op dat moment, maar het heeft een prachtige uitwerking op termijn gekregen. Wij… daar stond Nicodémus met al zijn schriftgeleerde vrienden dus buiten. De vraag is: als jou in de prediking de waarheid wordt aangezegd – en die is niet bepaald strelend – wat doe je dan? Niet onbelangrijk in het licht van het Avondmaal, wel?

Zie Ik sta aan de deur…

Het scherpe verwijt dat Jezus maakt is: "Jullie nemen die getuigenis van Ons niet aan!" Dat woord 'aannemen' kun je ook vertalen met 'toegang verlenen'. Je laat de deur dicht, terwijl er zo op wordt geklopt, ja gehamerd!
Dat bracht mij als vanzelf bij die diepe tekst uit Openbaringen 3 vers 21, waar Christus vol innerlijke ontferming roept tot nota bene de lauwe gemeente Laodicéa (!): "Zie, Ik sta aan de deur, en Ik klop; indien iemand Mijn stem zal horen, en de deur opendoen, Ik zal tot hem inkomen, en Ik zal met hem avondmaal houden, en hij met Mij." Het probleem is niet dat het niet voor jou bestemd was, omdat je zo graag aan de uitverkiezing díe invuling wilde geven en daarmee aan God Zelf. Nee, Gods roep was indringend en welmenend. Maar 'gij hebt niet gewild…"
En let erop, daar staat geen punt. Het is een vlijmscherp verwijt, maar het is tegelijk een levensgrote komma. De vraag is: wat doe je. Natuurlijk… je kunt niets, je wilt niets, maar toch: wat doe je? Want Jezus staat aan de deur van je hart en Zijn roep is duidelijk hoorbaar. De preek van gisteren over de nodiging tot de Koninklijke Bruiloft (als voorbereiding op het Heilig Avondmaal) was daarover ernstig, helder en scherp. Wat doe je met die roep en met jouw onwilligheid en onvermogen? Daar moet je toch iets mee? Want we bereiden ons niet alleen voor op het Heilig Avondmaal, maar hoog daarbovenuit bereiden we ons voor op de Bruiloft van het Lam. Of niet soms?

zondag 30 augustus 2015

Ben jij nou een leraar?!

"Nicodemus antwoordde en zeide tot Hem: Hoe kunnen deze dingen geschieden?
Jezus antwoordde en zeide tot hem: Zijt gij een leraar van Israël, en weet gij deze dingen niet?"
Johannes 3 : 9-10

Kort door de bocht gezegd kan iemand die zich slechts richt op de wet niets begrijpen van de Heilige Geest en Zijn werk. Want wie zich nooit verdiept in het werk van de Heilige Geest, ja wie nooit zover komt om over die dingen na te denken, begrijpt ten diepste Gods bedoeling met de wet niet. Gods geboden zijn openbaring van Wie Hij is; niet van een stel regels die behoren bij een bepaalde lifestyle. Jezus begint hier tegen een geestelijke jurist over ongrijpbare zaken. Ik snap die verwarring bij Nicodémus wel; want die kom ik vandaag de dag nog steeds tegen.

Wat Nicodémus niet snapt

"Hoe kunnen deze dingen geschieden?" is de vraag van Nicodémus. Oppervlakkig lezend zou je de indruk kunnen krijgen dat hij zegt: "Hoe kan dat nou?" Met een ongelovige blik en een spottende trek zie ik Nicodémus naar Jezus kijken. Voor ik het weet heb ik Nicodémus ingekleurd als een atheïst; althans iemand van het genre 'eerst zien dan geloven'. Ik vergalloppeer me echter, als ik zo denk, want al eerder heb ik aangegeven met welk motief hij hier bij Jezus zit. Ook al kan hij het niet allemaal op een rijtje krijgen, die Jezus maakt wel diepe indruk op hem. Hij wi het echter kunnen inpassen in zijn eigen kaders; daar zit het probleem. Want Jezus' Evangelie past niet zo best in zulke kaders. En voor iemand die misschien al een eeuw in een bepaald patroon heeft leren denken en spreken, valt het niet mee om opeens alles over boord te gooien. Bij wijze van spreken is een totaal ongelovige makkelijker over te halen de waarheid van Jezus' visie te geloven, dan een conservatief traditioneel-dogmatisch denker.
Wat Nicodémus niet snapt is hoe wedergeboorte werkt. Moet hij uit water en Geest worden geboren? Lees eens hoe Dächsel deze tekst met een paar woorden uitbreidt en zo leesbaarder maakt en lees ook zijn uitleg erbij:

"Had Nikodemus vroeger over het wederom (vs. 4) zijne bedenkingen gemaakt, nu doet hij het over het uit water en Geest. Hij antwoordde en zei tot Hem: Hoe kunnen deze dingen geschieden? Hoe kan iemand uit water en Geest een geheel nieuw mens worden? Israël is toch geen volk als andere volken, als de heidenen, dat het zich eerst tot God zou moeten bekeren. Het staat al in verbond met Hem. Het is niet zonder de Geest van God, maar heeft door Mozes de wet van de Heere ontvangen. Hoe kunt u dan een geheel nieuwe geboorte verlangen? Waarin zou die moeten bestaan?De Heere had Nikodemus de wezenlijkheid van de zaak getoond en Nikodemus vraagt naar de mogelijkheid. Trouwens, wetenschappelijke mensen worden doorgaans zeer langzaam gewonnen. Men zou zeggen, zij, die zulke beschaafde en schrandere mensen zijn, moesten het eerst de zaak begrijpen, maar zijn alleen schrander in het begrijpen van de zaken, die in hun richting liggen, maar uiterst onvatbaar voor het tegenovergestelde. Zij willen altijd weten, niet geloven; zij kunnen de zaken van het geloof niet begrijpen en dat, zo dunkt hen, moet er toch bij komen zullen zij toegeven. Maar de Heere weet alle natuur van de mensen te temmen, die van de ruwe visser en van de tijd beschaafde Farizeeër, die van de moordenaar aan het kruis en van de woedende Saulus, die als een heilige van de synagoge vereerd werd. Voor allen heeft Hij een afzonderlijk woord, een bijzondere toon, waarop Hij het uitspreekt en een bijzonderen greep in de consciëntie, waardoor Hij binnenkomt. 
Wat Dächsel hier aanroert is het denken van de joodse leidslieden die zich beroemen op het Verbond van God. Israël is toch al apart gezet? Daar hoeft toch niets bij. Een verbondsvolk hoeft toch niet meer te worden bekeerd? Dat is het al, nietwaar? 

Wat Jezus verbaast
Verbaasd klinkt Jezus' antwoord: "Ben jij een leraar en heb je deze kennis niet aan boord?" Predikers die over dingen moeten praten waar ze niets van kennen, zijn een ramp voor de kerk. Maar predikers die onderwerpen, die ze juist als éérste zouden moeten kennen, zijn nog een veel grotere ramp. De eerste categorie zou je in het kamp van Harrie Kuitert en Klaas Hendrikse kunnen vinden. Maar evengoed in de hoek van vormpredikers zonder geestelijke kennis. En die laatste kom je helaas kerkbreed tegen.
Maar de tweede categorie is listiger. Zijn omzeilen veel Bijbelteksten die over het werkelijke werk van de Heilige Geest gaan. Over de vreugde in God en de begeerte van God. Over geestelijke groei en geestelijke vrucht. Ze hebben het liever over veilige zaken, zoals dat de mens uiteindelijk slechts zondaar blijft en dat het met de mens nooit wat wordt. In veel van die preken komt God spaarzamelijk aan bod en dan wel zo dat Hij wordt getekend al toornend over de zonde. Het werkelijke leven met God staat ver van ons bed en daar moeten we het maar mee doen.
Als Jezus echter oproept om bezig te zijn met wedergeboorte en bekering, worden wenkbrauwen opgetrokken. Wedergeboorte en bekering? Zijn dat geen heel hoge woorden? Onbereikbaar voor ons mensen? En inderdaad zijn dat heel hoge woorden en onbereikbaar voor ons mensen. Maar… het is ook niet de bedoeling dat we dat zelf gaan creëren; we moeten het hebben van het werk van de Heilige Geest. En elk geroepen prediker moet dat eerst zelf kennen, voordat hij waarachtig prediker van deze zeer blijde boodschap kan zijn. Immers, een onbekeerde snapt God niet. Kent Hem niet echt. Hij kan dan hooguit wetenschappelijk over hem praten en slechts fragmenten kopiëren van andere, godvrezende, predikers uit vroeger eeuwen.
Maar Jezus prikt met een zekere furieusheid door al die schijn-bevindelijkheid: "Ben jij een leraar, een geestelijk leider, van Israël? En ken je deze essentiële zaken niet? Hoe kan een blinde een blinde leiden? Zullen ze niet beiden in de gracht vallen?" Inderdaad is Jezus' verbazing ook voor een deel verontwaardiging en een zeer terechte vraag naar de waarachtigheid van de roeping van dit soort predikers.

Kon Nicodémus dit weten?
De vraag is tenslotte: kon Nicodémus dit allemaal weten? Stelde Jezus hem terecht verantwoordelijk voor zijn onkunde? Dat is misschien een open deur. Hedendaagse predikers kunnen deze zaken zeker weten omdat zij het NIeuwe Testament hebben. Maar Nicodémus moest het hooguit met de preken van Jezus doen.
Niettemin: de Kanttekeningen wijzen terecht naar het feit dat deze zaken hem niet onbekend hadden moeten zijn, omdat ze door de profeten in het Oude Testament klaar en duidelijk en meermaals zijn verkondigd. Misschien denk je dat de Heilige Geest en het werk van de wedergeboorte niet zo nadrukkelijk aan de orde komen als in het Nieuwe Testament. Toch zegt Jezus ten diepste niets nieuws maar bouwt Hij nadrukkelijk voort op het fundament dat middels profeten en psalmisten.
Op een site van de 'Vergadering der gelovigen' vond ik het volgende en geef het met enige voorzichtigheid door: 

"De wedergeboorte is direct verbonden met de uitstorting van de Heilige Geest. Dit is vooral duidelijk te zien in Ezechiël 36. De wedergeboorte was onbekend in het Oude Testament en werd alleen in 'type' aangeduid in de profetieën die pas in vervulling zouden gaan bij de komst van de Messias om het vrederijk te stichten, namelijk in Ez 36:25-27 (Ik zal u een nieuw hart en een nieuwe geest geven... ik zal Mijn Geest geven) en in Joël 2:28-32 (Ik zal mijn Geest uitgieten). Dit zijn beloften voor de toekomst, en de vervulling is nog steeds toekomst."

Wikipedia stelt dat wedergeboorte slechts met toespelingen in het Oude Testament voorkomt. Dezelfde tekst uit Ezechiël wordt daar aangehaald. Verder is op Wikipedia te lezen:
"De wedergeboorte betekent binnen het christendom een totale toewending van de mens naar God door Diens genade. Met de wedergeboorte wordt aangegeven, dat geloven zich niet beperkt tot het aanvaarden van het geloof als een verzameling leerstellingen, maar begint met een bewust evangelische levenswijze. Christenen geloven dat hiermee zowel in het innerlijke leven (denken, ervaren, gevoelen) als in het uiterlijke, zichtbare leven grote veranderingen optreden. De levenskeuzen van deze christenen worden vanaf de wedergeboorte geheel bepaald door de boodschap van het geloof. Voorbeelden van een radicale omkeer zijn Paulus en Augustinus. Paulus werd van vervolger een prediker van het christelijke geloof. Augustinus werd van een heidens rethor een belangrijk dienaar van de Kerk."
Hoewel de uitstorting van de Heilige Geest nog moest komen, kende men in het Oude Testament natuurlijk wel deze 'toewending tot God'. De termen 'geboren worden uit water en Geest' waren Nicodémus natuurlijk niet zo bekend, maar het zou wel aannemelijk zijn dat hij bij Jezus' uitleg dingen moest herkennen. Hoe Nicodémus verder heeft geluisterd weten we niet, maar Jezus woorden hebben zeker ingang in zijn hart gevonden. Zaak is dat wij, die na de uitstorting van de Heilige Geest zijn geboren, echt weet hebben van deze zaken en het anderen met graagte uitleggen en aanprijzen hoe rijk het leven met de HEERE is! Ben jij al een 'leraar in Israël'?

dinsdag 25 augustus 2015

Pluis de wind niet uit!



"De wind blaast, waarheen hij wil, en gij hoort zijn geluid; maar gij weet niet, van waar hij komt,
en waar hij heen gaat; alzo is een iegelijk, die uit den Geest geboren is."
Johannes 3 : 8

Waar begint de wind? Dat kun je je als kind op een keer gaan afvragen. Je ziet die wind waaien; je kijkt er misschien wel boos naar, omdat die wind je haren door de war waait of je tegenzit bij het fietsen. En op een keer – terwijl de wind probeert je tegen te staan, terug te duwen – denk je in die tegengestelde richting verder. Nu is de wind hier, maar daarnet was 'ie nog daar en … waar was hij daarvoor? Waar komt hij vandaan? Waarom gebruikt Jezus dit voorbeeld? En wat heeft dat met de Heilige Geest te maken in de beeldspraak die Jezus hier gebruikt?

Wind, blazen en Geest

Inderdaad kun je je afvragen waarom Jezus juist het voorbeeld van de wind gebruikt? Hij moet toch geweten hebben dat wij in de 21e eeuw al lang weten waar de wind vandaan komt? Op prachtige buitenradars en weersatelietfoto's kunnen wij vrij nauwkeurig aangeven waar de wind vandaan komt en hoe hij zal waaien. De HEERE noemt het in Zijn Woord nog 'het voortbrengen als uit een schatkamer', maar weten wij misschien beter vandaag de dag?
Allereerst is er voor de griek een nog interessanter verband tussen Geest, wind en waaien, dan voor ons westerlingen. Die drie woorden komen allemaal uit hetzelfde grondwoord: 'pneo'. Wind en Geest zijn hetzelfde woord: 'pneuma'. En dat woord komt van het grondwoord 'pneo', dat blazen of ademhalen betekent. Wij kennen dat woord wel in de betekenis van allerlei pneumatische gereedschappen bijvoorbeeld; gereedschappen die op luchtdruk functioneren. Wind, luchtdruk (blazen) en Geest zitten vanuit de grondtekst op een logische manier met elkaar verbonden.
En evenmin van de wind als van de Geest zegt Jezus dat die niet meetbaar is; integendeel. Zoals je met een paar simpele proeven (een natte vinger of een vlaggetje) kunt laten zien dat de wind er is en kunt meten uit welke hoek hij waait, zo kun je ook aan de geestelijke vruchten, zowel de hoorbare als zichtbare vruchten van lippen en handen, aantonen dat er in het hart van die of die iets is veranderd, iets leeft, iets blaast. Als de Geest in iemand werk, merk je uit welke 'hoek de wind waait'. Je merkt dat iemand geestelijk 'ademhaalt' of niet.
Maar daar zit dan ook direct een gevaar in: dat wij mensen alles willen uitpluizen, ontrafelen en precies willen vaststellen wat er wel bij hoort en wat niet. Zeker, er zijn dingen die wél en er zijn dingen die juist níet bij het leven uit de Geest horen. Vloeken, stelen en allerlei liederlijke dingen behoren overduidelijk niet tot het nieuwe leven uit de Geest. Maar als je met dat gegeven naar het leven van Gods kind David of van de wedergeboren Hizkia kijkt, wordt het al direct heel gevaarlijk. Kijk dus uit met dat uitpluizen!

Niet uitpluizen

"Luister, zoals je wél merkt dat de wind waait," legt Jezus aan Nicodémus uit, "zowel uit het feit dat je hem voelt als uit het feit dat je hem hoort, zo zit het ook met de wedergeboorte. Je kunt niet precies aangeven, vaststellen, waar het begon, vandaan kwam, of hoe het precies verder verloopt! Je kunt alleen vaststellen met de menselijk meetbare mogelijkheden dát het is gebeurd. Probeer het dus niet te zeer uit te pluizen." Het gaat er dus ook niet om dat we precies het plekje en het momentje kunnen aanwijzen, want daar zouden we dan weer op gaan steunen en rusten…
De schriftgeleerde Nicodémus was zo gewend om met meetlatjes te werken. Bij elk gebod zat weer een ander meetlatje. Dit mocht wel en dat juist weer niet. Maar… waar had God dat dan precies gezegd? Halsbrekende rekentoeren worden uitgehaald om exact aan te geven wat nog binnen een sabbathsreis viel en wat niet. Wat je wel mocht vloeken en wat niet. Waarbij je wel mocht zweren en waarbij toch echt niet.
Wie zo in Gods Koninkrijk te werk gaat, snapt er niets van. De wedergeboorte is er niet om uit te pluizen. Zoals je ook je goudvis niet uit het water haalt en hem met een vlijmscherp mesje laagje voor laagje fileert tot je precies kunt zien hoe zijn ingewanden werken en hoe niet. Dat wordt de dood van je mooie goudvis. En zoals je ook niet je prachtig bloeiende rozenstruik voordurend uit de grond trekt om te zien hoe de wortels zich precies ontwikkelen. Het is er. Wij worden niet geroepen te fileren, maar te geloven en het leven met de HEERE van voedsel te blijven voorzien.

Souverein

Tenslotte nog dit. De wind is ook souverein: hij waait waarheen hij wil… Misschien heb je daar altijd langsheen gelezen. Of vind je die woorden juist irritant? Dat kan ook. Dan schuif je die tekst van je weg en je zegt: "Ja zet, maar dan moet je geluk hebben; ik kan er dus niets aan doen…" Nee, lees die woorden juist positief. De wind en de Geest blazen identiek overal langs- en over- en omheen. Ook al staan er nóg zulke grote obstakels in de weg, de wind komt waar hij zijn wil. Souverein is in dit perspectief zo'n enorm rijk woord. Zeker, je kunt (zelfs na ontvangen genade) de Geest uitblussen, je kunt de Geest bedroeven en toch… toch blaast Hij waarheen Hij wil. Hij blaast ook omver, wat Hij wil.
Het is niet voldoende als je Zijn geluid hoort. Het is zelfs niet voldoende als je weet hoe wedergeboorte precies werkt (dat kun je trouwens nooit helemaal precies weten, want het is Gods werk). Het is pas voldoende als je ook zelf mag ervaren dat je uit de Geest geboren bént. Daar draait het om. De dienst aan de HEERE is geen theoretische wetenschap, maar een bevindelijke wetenschap. Een zeker weten en een vast vertrouwen. Het gaat er niet om wat God aan een ziel heeft gedaan, maar wat Hij aan míjn ziel heeft gedaan. Daarheen moet de Wind blazen. Kun jij er al over mee praten?

zaterdag 22 augustus 2015

U moet worden wedergeboren!

Ú moet worden wedergeboren! Is dat al gebeurd?

"Verwonder u niet, dat Ik u gezegd heb: Gijlieden moet wederom geboren worden."
Johannes 3 : 7

Soms lees je zomaar over een woord heen in een Bijbeltekst. Dat risico loop je vooral bij heel bekende passages. Zeker in een passage als de onze, die meer op een doublure, een herhaling, lijkt dan op een nieuw inzicht. Waar lezen we gemakkelijk overheen?

Wedergeboorte

Bekende termen beluisteren we vaak niet erg nauwkeurig. Als een term ons bekend in de oren klinkt, bijvoorbeeld tijdens een preek, vullen we hem al heel snel in en luisteren nog maar met een half oor. Wedergeboorte is bijvoorbeeld zo'n woord. Jezus duidt deze term aan met beelden. Maar ontgaat het ons niet dat Hij er telkens opnieuw over begint? Blijkbaar vindt Hij het een uiterst belangrijk begrip. Ja, ja, dat weten we, maar… dan moet er eerst dit of dat. Of: Ja, maar dat ben ik toch al? Al die clichée-uitspraken maken duidelijk dat we maar met een half oor luisteren. Nemen we de context van Gods woorden serieus? Die kon weleens een genuanceerder en gedetailleerder beeld geven dan onze recht- of vrijzinnige dogmatiek.
En verwonder je je dan niet dat Jezus hier het woord 'verwonderen' gebruikt? Waarom? Moet ik mij er niet over verwonderen dat Hij daar zo'n gewicht aan hangt? Zeker. Moet ik mij er niet over verwonderen dat Hij het zegt? Inderdaad. Verwonder je vooral niet over het feit dat Jezus niet in de eerste plaatst spreekt over liefde of genade, maar over wedergeboorte. Om in het reine met God te komen hebben we een nieuwe geboorte nodig, een geboorte die van bovenaf komt, niet vanuit de mens. Geen menselijke, vleselijke geboorte, maar een geestelijke. Pas wanneer we wedergeboren zijn zullen we zien hoe God is in Zijn liefde en lankmoedigheid. Sterker nog – ik denk dat verschillende zich rechtzinnig noemende mensen nu hun wenkbrauwen optrekken – pas als ik wedergeboren ben, zie ik wat zonde werkelijk is en doet. Dat kan ik onmogelijk eerst zien tot in de diepte van Gods Vaderhart, voordat ik nog wederomgeboren ben. Ik zeg niet dat je je ellende niet ziet, voordat je verlost wordt, maar dat je het wezen van je ellende pas na je wedergeboorte begint te peilen. Juist de wedergeboorte verandert mijn denken, zien en verlangen. De wedergeboorte plaatst mij van de vader der leugen over naar de Vader der waarheid. Dán ga ik zien wat zonde doet. En dat zie ik telkens weer. Als we dat omdraaien krijg je een overwinningstheologie of een twijfelmoedig christendom dat het nooit voor Gods werk kan houden. Wedergeboorte is niet van God los, maar juist aan God vast. Een kind dat wordt geboren, wordt losgeknipt van zijn of haar moeder. Maar deze geboorte hecht mij juist vast aan mijn Schepper!
 

Gijlieden

Maar nu dat tweede woordje waar je zomaar overheen leest: gijlieden. Want Jezus gebruikt dat woord 'verwonder u niet' niet voor niets. In Zijn uitleg over de wedergeboorte sluit Hij Zichzelf niet in, zoals elke rabbi is ingesloten. Nee: "Kijk er niet vreemd van op dat Ik u het juist zo nadrukkelijk heb gezegd: ú… ú moet worden wedergeboren; Ik niet, maar ú!" Meerdere malen kwam ik deze uitleg tegen en ik geef graag die uit de Bijbelverklaring van Dächsel door:
"De Heere ziet de bevreemding van Nikodemus toenemen en neemt haar weg, niet door een soortgelijk wonder in de natuur hem voor ogen te stellen. Intussen moeten wij opmerken hoe beknopt de Heere Zich uitdrukt en alles in een enkel woord samenvatten kan. Alleen over de woorden: "U moet wedergeboren worden, kan men een allerbelangrijkste prediking houden, enkel door de woorden te nemen, zoals zij volgen. Op deze wijze: "U". De Heere sluit Zich hiermee uit. Hij was de Heilige, Hij had geen wedergeboorte nodig. Hij was Gods Zoon van eeuwigheid en is ook als mens tegelijk als Gods Zoon geboren. Bracht Hem de geboorte tot ons af, wij klimmen door onze wedergeboorte op tot Hem; omdat wij door onze geboorte met Adam zondig zijn, is een tweede Adam nodig, om uit die zondige toestand te komen; daarom wordt er gezegd: Doe aan de Heere Jezus (Rom. 13: 14). Evenals wij door onze geboorte Adam aantrekken, of liever met Adam geheel overtrokken worden, zo moeten wij ook met Christus bekleed worden en dit gebeurt in de wedergeboorte. De Heere zei dus: Niet Ik, maar u, Sadduceeën, Farizeeën, tollenaars, edelen en onedelen, moet voor de tweede keer, maar nu geestelijk geboren worden. U bent van beneden, Ik ben van boven. Moet; het is een volstrekte noodzakelijkheid, de wedergeboorte is door niets anders te vervangen; het is een volstrekte verplichting; God wil het en daarom moet de mens het ook willen. Wedergeboren, dat is van nieuws opleven, van man of vrouw tot een kind, van wijze naar de wereld, van een heer en meester tot een dienaar van God en de naaste worden. Ja, worden. U kunt uzelf niet wederbaren, u moet het aan u laten geschieden; het is ook geen werk van een ogenblik, dan in de ontvangenis, maar overigens is het een ontwikkeling, eindigend met de volkomen volwassenheid, als wanneer het worden overgaat in het zijn."
En wedergeboorte staat niet op zichzelf. Daaruit volgt de dagelijkse bekering. Herken je dat? Dat vallen en opstaan? En dat groeiend verlangen: Wie zal mij verlossen uit het lichaam van deze dood? Wanneer wordt ik eindelijk verlost van het zondigen? Ik wordt er zo moe van! Heimwee naar Huis!

woensdag 19 augustus 2015

Geestelijk leven heeft eeuwigheidswaarde

"Hetgeen uit het vlees geboren is, dat is vlees; en hetgeen uit den Geest geboren is, dat is geest."
Johannes 3 : 6

Als God in de dagen van Noach een punt wil zetten achter de wereld, zegt Hij dat Zijn Geest niet aldoor in conflict zal blijven met de mens omdat die 'ook vlees is'. De identificering van 'vlees' is hier 'bedorven door de zonde'. Je merkt hoe wezensvreemd de mens is geworden ten opzichte van zijn Schepper. Wezensvreemd in zijn lifestyle, zijn visie op de dingen die zichtbaar zijn en de dingen van de toekomst. Eveneer wezensvreemd voor wat betreft de onzichtbare, geestelijke dingen. Raakt dat je?

Moe van het zichtbare

Als je het geestelijke in onze dagtekst zou willen omschrijven als het onzichtbare, dan zou je het vleselijke het zichbare kunnen noemen. Dat klinkt misschien wat spiritueel, maar dat is minder zo dan het lijkt. De zichtbare dingen dringen zich aan je op en doen alsof ze enorm belangrijk zijn. Je dagelijks leven, je werk, je geld, je onderhoud en je gezin. Daarmee zeg ik niet dat ze niet belangrijk zijn, maar ze proberen een belangrijker plaats in te nemen dan goed is.
Het is ook niet om het even of je ze serieus neemt of niet, want er worden nu eenmaal keuzes, soms ingrijpende keuzes, van ons gevraagd. Keuzes die geen uitstel kunnen lijden. Toch zegt Jezus: "Zoekt eerst het Koninkrijk van God en al het andere zal u worden toegeworpen." Dat neemt weliswaar niet weg dat het ook geldt: "Bidt en werkt". Niet lijdelijk afwachten. En soms wordt je moe van al die dingen die blijven malen en aan je hoofd zeuren. Je kunt ze wegslaan als een vlieg, maar ze vliegen en rondje en keren weer terug. Toch zou het te oppervlakkig zijn als we de tekst enkel zo zouden zien.

Moe van de zonde

Jezus stelt hier het geestelijke tegenover het vleselijke. En dat heeft wel degelijk de lading die het ook in die geschiedenis voorafgaand aan de zondvloed had. De zonde staat God zó tegen, dat Hij er moet van wordt. Continue staat het tegen Hem op, zit Hem dwars en maakt Hem verdacht. Dat God daar moe van wordt snappen we hopelijk wel. Maar de vraag is of wij al moe zijn geworden van de zonde. Als we dagelijks in zonde vallen, worden we daar dan niet moe van?
Niet moedeloos of hopeloos. Want het Avondmaalsformulier roept ons heel nadrukkelijk op dat we, wanneer we in de zonde vallen, niet aan Gods genade moeten twijfelen. Het doopformulier roept ons op om vooral niet in de zonde te blijven zitten maar ons moedwillige en heel bewust richten op God.
Want het omgekeerde is ook zo: het geestelijke staat tegen het vleselijke. Bidden en zingen zijn wapens tegen het vleselijke. Je richten tot God, in het gebed, is een actieve daad tegen de zonde. Je laat Hem daarom zien dat je moe wordt van de zonde en Hem wilt dienen. Hij weet het al lang en het is ook zeker Zijn werk, het werk van Zijn Geest in je hart. Maar Hij wil het zo graag merken in je gedrag en zien in je daden. Moe worden van de zonde is een zeer positieve activiteit. De ellende is dat onze oude natuur bepaald niet moe wordt van de zonde. Die voelt zich daar kiplekker in. Merk je dat ook? Staar je er niet blind op, blijf er niet in hangen, maar bekeer je. Keer je daadwerkelijk en concreet tot God en keer de zonde, het vergankelijke en vleselijke de rug toe. En alle andere dingen in het leven die je bij God vandaan houden… hoe goed ook wellicht… keer ze de rug toe. Verandert daarmee het zichbare? Nee, maar het je richten op de geestelijke werkelijkheid, die nota bene eeuwig is, leert je wel hoger en verder te zien dan je aardse neus lang is.

Moe van het wezensvreemd zijn

Tenslotte brengt dat nog iets anders aan het licht: we zijn wezensvreemd aan de bedoeling van onze Schepper. En die wezensvreemdheid maakt ons ook aardsgericht. We maken ons druk om wat we vergaderen op aarde. We zijn druk met peanuts. Op de Jongste Dag zal alles vergaan, waarmee we zo druk waren. Zelfs onze ijver voor de 'waarheid', want het zal op die Dag blijken geen wisselgeld voor de hemel te zijn. Moet je je dan niet druk maken over onrecht, over dwaalleer, over goddeloosheid. Ja en nee. Als die dingen ons duidelijk maken dat we zelf van nature wezensvreemd zijn geworden aan Gods doel (Hem groot maken in Zijn Schepping), dan doet het ons met de ganse schepping zuchten om Zijn wederkomst. Niet om van onze problemen en zorgen af te zijn, maar opdat we eindelijk niet meer wezensvreemd, niet meer vleselijk (bedorven) zijn, maar Hem zullen behagen. Hem zullen zien zoals Hij is. Dat is niet wezensvreemd meer, maar wezenlijk! Aan Zijn Vaderhart is geen moeheid meer, maar eeuwige rust en ontspanning. Daar leidt niets ons meer af. Daar komt geen vleselijke gedachte meer in ons op. Waarom zouden we? Wellicht is het ook een opbouwende raad om bepaalde zorgen aan God over te laten. Dan maken we ons minder druk over dingen die uiteindelijk alleen Hij in Zijn Vaderhand heeft en houdt. My life is in Your hand, zingt een lied.
En als je Zijn leiding niet meer ervaart? Dat is een taaie werkelijkheid die we, als stroop of pek, niet gemakkelijk van ons afschudden. En toch, en toch… Bepaalde zorgen – en meer dan wij denken – neemt Hij graag van ons af; opdat we meer op Hem vertrouwen. God niet ervaren wil nog niet zeggen dat Hij er niet is! Het verdriet van 'Hem niet ervaren' is een goed verdriet; stel dat je er geen verdriet over zou hebben! Roep Hem aan in de dag van zulke benauwdheden, opdat Hij je eruit redt. Dat gaat nog vooraf aan het uitredden uit zichtbare noden. Als je dat mag doen en weer mag ervaren dat Hij er is, vergeet dan het gebed niet om voor anderen die in deze 'stroop' lopen, opdat ook zij mogen zien dat God wel degelijk regeert! Dat is geestelijk leven. Dat kan alleen door Gods Geest in stand worden gehouden en dat heeft eeuwigheidswaarde. Kom Schepper Geest, doorwaai onze vleselijke hof en maak het tot een bloeiende geestelijke hof.

zondag 16 augustus 2015

Zo dichtbij de zaligheid en zo ver er vandaan!

"Jezus antwoordde: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Zo iemand niet geboren wordt uit water en Geest, hij kan in het Koninkrijk Gods niet ingaan"
Johannes 3 : 5

Had Nicodémus eerst al moeite met die term 'opnieuw geboren worden', nu gebruikt Jezus weer een nieuwe term: geboren worden uit water en Geest. Wil Jezus nog meer verwarring zaaien of is dit juist een verduidelijkende uitleg? En heeft Nicodémus dat ook begrepen?

Geboren worden uit water

Het woordje 'geboren worden' kende Nicodémus wel. Niet alleen van het letterlijk geboren worden, maar hij kende het ook in combinatie met water: doop. Dat woord wordt namelijk ook gebruikt in de betekenis van 'over gaan tot het Jodendom' en daarbij werd de proselietendoop gehanteerd. Dus je kunt met enige gerustheid constateren dat deze term voor Nicodémus bekender was dan het 'opnieuw geboren worden'. Het moet hem zeker als uitleg in de oren hebben geklonken. Jezus doelde dus op een 'overgang van het ene naar het andere'.
Ik kom net terug van een kerkdienst waarin de dominee preekte over Romeinen 8 : 14. Daarin werd gesproken over het wandelen door de Geest van God. En de predikant legde uit dat bekering is een overgang van de ene vader naar de andere Vader. Na de zondeval hebben we allemaal een andere vader gekregen: de vader der leugen, de satan. Maar door het wederbarende werk van de Heilige Geest en dankzij Christus is bekering weer mogelijk. Je krijgt een nieuwe Vader: God. Dat beluisterde Nicodémus ook in deze woorden: 'geboren uit water' of 'wedergeboren door water'.
Of hij het gesnapt heeft en kende is nog wat anders, maar hij gaat er niet meer gekscherend en onnozel op in. Hij voelt in ieder geval aan dat Jezus écht iets nieuws en wezenlijks zegt. En hij laat zich onderwijzen door deze Leraar Israëls.

Geboren worden uit de Geest

Dat de doop op zichzelf niet zaligmakend is, weten we als het goed is allemaal. We zijn niet rooms en we zijn ook niet luthers. Er moet wat met die doop door water gedaan worden. De doop door het water leert ons dat we onze zaligheid buiten ons zelf moeten zoeken, in Christus. En de Geest wil ons niet alleen bij Christus brengen, maar ook alles uit Hem nemen en ons toepassen. Geboren worden uit de Geest is zeg maar de missing link in het geloofsleven. Als dat niet gebeurt, kun je het Koninkrijk van God niet binnengaan. Je hebt een geldig paspoort nodig: die nieuwe geboorte.
Gesneden koek, voor ons kerkmensen, zou je zeggen. Maar het is de vraag of wij al wandelen door de Geest, of wel: of wij geboren zijn uit én water én Geest. Ja maar, je moet toch wel eerst dit of daarna dat. En dan kun je toch niet meer dit en mag je dat niet meer. Kijk, dat wettische denken moest Nicodémus leren opgeven. Het Nieuwe Testament leert dat niet meer de offers, maar hét offer van Christus zalig maakt. Die offers uit het Oude Testament wezen alleen maar heen naar… en dat was men geheel kwijt geraakt. Men had voldoende aan de slaafse navolging van de voorschriften in de offerdienst. En ergens zijn we dat tot op de huidige dag nog steeds niet kwijt in kerkelijk Nederland.
Niet dat de wet er niet meer toe doet, maar zij heeft een functie gekregen in het leven van de heiligmaking. Op zichzelf doodt de wet alleen maar. Ze vertelt ons wie en wat we zijn: verloren. Er is geen hoop in ons. Maar ze drijft ons uit tot Christus. En hier, aan Zijn voeten, zat nu juist Nicodémus. Hij was er dichterbij dan hij zich op dat moment realiseerde. Hoe zal hij later hebben teruggekeken naar dit gesprek? Wat zal het onderwijs van Jezus hem hebben geleerd, later, toen zijn ogen voorgoed open gingen? Hij moet met tranen in zijn ogen al die zinnen die Jezus sprak nog eens rustig de revue hebben laten passeren. Wat vielen de dingen langzaamaan op hun plaats. Wat gingen ook bij Paulus later de ogen open! En wat heeft hij daar een last van gehad. Zo dicht bij de zaligheid gezeten en er zo ver van af gebleven al die tijd. Maar… het is nog genadetijd. Heere, open mijn ogen, opdat ik zie. Open mijn oren, opdat ik hoor wat U bedoelt. Een dagelijks terugkerend gebed. Er zit zoveel meer in Gods Woorden dan we oppervlakkig beluisteren!

vrijdag 14 augustus 2015

Had Nicodémus last van autistische interpretatie?

Nicodémus vatte wedergeboorte wel heel letterlijk en pastisch op!

"Nicodemus zeide tot Hem: Hoe kan een mens geboren worden, nu oud zijnde?
Kan hij ook andermaal in zijner moeders buik ingaan, en geboren worden?"
Johannes 3 : 4

Nicodémus moet als Joodse leraar een aanmerkelijk denkniveau hebben gehad. Daarnaast had hij ook een meer dan modale kennis van de Schrift. Waarom begreep hij Jezus' uitleg over de wedergeboorte dan niet? En waarom kan ik nergens op internet of in Bijbelverklaringen een antwoord vinden op deze vraag? Heeft niemand die vraag ooit gesteld?

Komt wedergeboorte niet voor in het Oude Testament?

Inderdaad heb ik me de afgelopen dagen erg verbaasd over het feit dat ik nergens deze vraag beantwoord vond. Nou ja, daarnet werd ik nog erg verrast door de preek van Kohlbrugge over Johannes 3 : 1-8, die bevestigde dat Jezus Nicodémus' compliment bewust negeerde en doorstootte naar de niet-uitgesproken kern. Jezus kon dus over Nicodémus niet zeggen: "Waarlijk een Israëliet in welke geen bedrog is." Sterker nog, volgens Kohlbrugge hield Nicodémus zich onnozel, hoewel hij wel aanvoelde dat Jezus bedoelde dat Nicodémus nog niet bekeerd was en dus ook niets snapte van werkelijk geestelijk leven. Dit lijkt Jezus' uitval "Zijt gij een leraar van Israël, en weet gij deze dingen niet?" in vers 10 te bevestigen.
Toch vroeg ik me af of Nicodémus kón weten wat Jezus met dat woord 'wedergeboorte' bedoelde. Ik kan het niet voor 100% zeker zeggen, maar ik meen dat de term wedergeboorte als zodanig niet in het Oude Testament voorkomt.Toch denk ik dat Nicodémus tot op zeker hoogte wel kon weten wat Jezus bedoelde. In het Oude Testament wordt door de profeten op enkele plaatsen (Jeremia en Ezechiël; deze laatste vooral in hoofdstuk 37) geprofeteerd over een wedergeboorte van het volk. Dit zou met name gebeuren als de Messias verschijnen zou. Maar dat was nu juist het probleem. Zolang het Sanhedrin weigerde Jezus als die beloofde Messias te zien – en er daar dus geen sprake kon zijn van vervulling van de profetiën – was er ook geen sprake van wedergeboorte. Maar dit gaat nog om een volksbekering. Jezus doelt hier op een persoonlijke wedergeboorte.

Zelf vond ik ook in de Psalmen verwijzingen naar zo'n persoonlijke wedergeboorte of vernieuwing. Wat te denken van Psalm 51, vers 11-13: "Verberg Uw aangezicht van mijn zonden, en delg uit al mijn ongerechtigheden. Schep mij een rein hart, o God! en vernieuw in het binnenste van mij een vasten geest. Verwerp mij niet van Uw aangezicht, en neem Uw Heiligen Geest niet van mij." In Psalm 104 wordt gezinspeeld op herschepping, terwijl het beeld van de schepping wordt gebruikt: "Zendt Gij Uw Geest uit, zo worden zij geschapen, en Gij vernieuwt het gelaat des aardrijks."
En ook in Klaagliederen 4 vers 21 lezen we "HEERE, bekeer ons tot U, zo zullen wij bekeerd zijn; vernieuw onze dagen als van ouds." Maar heel nadrukkelijk wordt de term wedergeboorte niet gebruikt.

Komt wedergeboorte niet voor in Nicodémus' gedachtegoed?

Toch hoef je een term niet precies terug te vinden, zonder de betekenis ervan te kennen, zou ik zeggen. Als God spreekt over volksbekering, spreekt Hij evenzeer over de persoonlijke bekering. Zoals ook de verwerping van één persoon, vanwege diens liederlijke zonde, ook de verwerping van een heel volk kan inhouden. De Schriftkenner Nicodémus moet toch voldoende hebben geweten van zonde, bekering, genade en vergeving? Daar stond alleen al de hele offerdienst bol van. Nu weet ik dat vele Joden inclusief denken. De Psalmen zijn voor hen van toepassing op het hele volk; niet zozeer op de persoon alleen. Wij kennen dat veel minder zo.
Maar – om nog een keer terug te keren naar de eerste vraag, of Nicodémus werkelijk niet begreep wat wedergeboorte betekende – hoe wil je Nicodémus' woorden uitleggen? Vind je zijn opmerking flauw, door het heel concreet, letterlijk op te vatten? Of was het een uitvlucht, zoals Kohlbrugge vermoedt? Was Nicodémus misschien autistisch qua denkvermogen en vatte hij alles letterlijk op? Zo hoorde ik vandaag een voorval van een hoogbegaafde student tegen wie werd gezegd, uit irritatie tijdens een meningsverschil: "Joh, ga toch weg!" Hij pakte zijn spullen en wilde vertrekken. Toen degene met wie hij ruziede verbaasd vroeg "Wat ga je doen?", antwoordde hij: "Ik moest toch weggaan?" Tenzij een mens opnieuw geboren wordt… Opnieuw geboren worden? Opnieuw de baarmoeder in? Wat een onzin… Ja, zo zou Nicodémus kunnen hebben gedacht. Ik houdt die mogelijkheid open.
Blijft staan dat hij qua karakter ook een typisch Joodse trek had: iets anders zeggen dan je bedoelt. En dat was – zo bevestigde Kohlbrugge in zijn preek – juist datgene wat Jezus in zijn woorden negeerde en waarom Hij doorstootte naar het pijnpunt.
Zo ook kan Nicodémus hier deze opmerking hebben geplaatst om verkapt weer te geven: Meester, ik heb geen idee wat het inhoudt. Het naleven van de wet en de talloze sub-geboden is zo totaal anders. We hebben als Joodse leraren wellicht alles heel autistisch opgevat en letterlijk geïnterpreteerd en naar onze hand gezet. Maar ik voel aan dat U ons weer terug wilt brengen tot de oorspronkelijke betekenis van Gods Woord. Nicodémus had inderdaad last van autistische interpretatie; niet zozeer de interpretatie van hemzelf, maar die van de leraars in die dagen. Je kunt er geestelijk flink last van hebben. Roep daarom om bevrijding daarvan!

Heeft wedergeboorte een levende plek in jouw godsdienst?

Het werkelijk geestelijk leven ontbrak in de godsdienst van die dagen. Herhaaldelijke keren hamerde Jezus daar op. En bij de farizeeën zette dat kwaad bloed. Hij nam de geboden niet letterlijk (denk aan de vrouw die op heterdaad in overspel was gegrepen en waarover Jezus oordeelde dat de beschuldigers dat bevel van Mozes dan maar letterlijk moesten uitvoeren, mits zij zelf zonder zonden waren). Jezus nam de geboden echter wel stipt en serieus, maar in de betekenis en context waarin God ze bedoeld had. Wedergeboorte en geestelijk leven was verdwenen uit de godsdienst. Maar niet geheel. Want zie, hier zit Nicodémus namens een onduidelijke groep mensen die aanvoelen dat Jezus tóch een Leraar Israëls is. Hij past niet in de theologie en dogmatiek die ze sabbath op sabbath horen, maar ze proeven dat het waar is wat Hij zegt. Bij Hem leeft het, terwijl het in de sjoel en in de tempel slechts dorre en letterlijke lettergodsdienst is.
Het is vandaag de dag niet anders. God roept ons niet op om onze biezen te pakken en weg te trekken uit de woestijn van het kerkelijk leven, maar om levende getuigen van Hem te zijn. Anderen te laten voelen, merken en zien (!) wat een levend geloof is. Niet in de laatste plaats aan de volgende generatie, die het gevaar loopt copy-paste te doen met autistisch-aangeleerde exegese. Wat is het dan nodig zelf door water en Geest wederom geboren te zijn. Te wéten waar we het over hebben; nee, over Wie we het hebben. Samen weer te luisteren naar de woorden van God, zoals Hij ze bedoelde toen Hij ze de eeuwen door liet opschrijven. Kopieer geen dogmatische statements, maar leef ze uit in een levende geloof, in woord en daad!

dinsdag 11 augustus 2015

Genieten met volle teugen

"Jezus antwoordde en zeide tot hem: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Tenzij dat iemand wederom geboren worde, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien."
Johannes 3 : 2

Je kunt het gesprek tussen Jezus en Nicodémus een van de bekendste Bijbelgedeelten noemen, maar het is ook een van de meest ingewikkelde gesprekken. Ik wil er niet te diep theologisch op ingaan, maar er blijven toch veel vraagtekens over als je dit gedeelte eens doorleest. Een van die vraagtekens rijst ook op in onze dagtekst. Waar antwoordt Jezus eigenlijk op?

Als Jezus antwoord geeft

Jezus antwoordde… Dit lijkt een antwoord op Nicodémus' stelling "wij weten, dat Gij zijt een Leraar van God gekomen; want niemand kan deze tekenen doen, die Gij doet, zo God met hem niet is". Immers, dat is het laatste dat Nicodémus zei, voordat Jezus de woorden van onze dagtekst uitspreekt. Als het inderdaad een antwoord zou zijn op díe stelling, dan wordt het gesprek wel heel troebel. Dan lijkt het alsof – en dat gebeurt vaker in dit Evangelie – alsof Jezus de vragen ontwijkt en iets in het luchtledige poneert.
Toch menen de kanttekenaren dat Jezus hier wel degelijk antwoordt op Nicodémus' vragen: "Namelijk óf op de vraag van Nicodemus van het middel om zalig te worden, die hier niet uitgedrukt is; óf op zijne begeerte om dit te weten, hoewel hij zulks nog niet had geopenbaard." Ik wil dat eerste wel geloven, dat Jezus op een vraag kan beantwoorden, die niet in de Bijbel staat opgeschreven, maar wel gesteld werd. Echter, het wordt dan wel een heel rommelig verhaal. We moeten dan gaten gaan opvullen en hiaten in het verhaal zelf gaan interpreteren. Ik vraag me af of dat de bedoeling is.
Dat tweede wat de Kanttekeningen opperen zou nog wel eens veel aannemelijker kunnen zijn. Uit meerdere plaatsen in de Schrift blijkt dat Jezus de gedachten van de omstanders kende. Dan staat er bijvoorbeeld "Jezus wetende dat…" of "Jezus kennende hun gedachten, zeide…" of "Jezus kennende hun overleggingen, zeide…" Dit zou hier ook aan de hand kunnen zijn. Luister maar.
Nicodémus leidde het gesprek met Jezus in op zijn eigen gebruikelijke, omslachtige wijze. Maar al die woorden hadden ten diepste niets te maken met wat Nicodémus eigenlijk wilde bespreken. Het was een omslachtige inleiding op een theologisch gesprek over hoe je zalig kunt worden. Ken je dat, van die omzichtige bewegingen in een gesprek?
Jezus ontwijkt die omzichtigheid en poneert een stelling die het gesprek direct bij de kern brengt. Bij Jezus hoef je niet omzichtig te doen. Dat heeft geen enkele zin. Ook onze gebeden hoeven niet onnodig versierd te zijn met deemoedige clichées, als was het enkel via deze rituele toverspreuken dat we God aan het luisteren kunnen krijgen. Vertel maar wat er op je hart ligt; Hij weet toch al lang wat je wilt vragen. Maar Hij wil het zo graag uit jouw mond horen. Dus… wees concreet en oprecht in je gebeden. En maak Zijn naam groot vanuit een oprecht hart en niet vanuit een clichéematig theologisch-juist taalgebruik.
Als Jezus antwoord is dat altijd met macht; en toch onderstreept Hij Zijn woorden al op voorhand met dat gewichtige "voorwaar, voorwaar zeg Ik u…" Let op, nu komt het!

Als je Zijn Koninkrijk wilt zien

De discussie over de persoon van Jezus is niet altijd even relevant. En dan bedoel ik een discussie over het feit of Jezus wel echt heeft bestaan of in hoeverre Hij nu mens was en hoe het zat met Zijn Godheid. Een belijden van Jezus' functie en Naam is wat anders. Jezus omzeilt de beargumentering of Hij nu wel of niet een Leraar Israëls is. HIj is de Deur, waardoor je wel of niet het Koninkrijk van God binnenkomt. Daar staat of valt alles mee.
Het is ook opmerkelijk dat Jezus niet zegt: "Als je nu het Koninkrijk der hemelen wilt binnengaan, moet je eerst wederom geboren worden." Nee, hij zegt het anders en stelt het op het eerste gehoor zelfs negatief voor: "Je kunt het Koninkrijk der hemelen niet binnen"; dat is althans de klank die in je oren blijft hangen aan het einde van deze tekst. Maar… wacht eens even, voordat je gaat ja-maren! Want Hij zei er nog iets wezenlijks vóór: "Tenzij dat iemand wederom geboren worde…" Wedergeboorte is het scharnier tussen eeuwig wel of eeuwig wee! Daarom staat het vooraan de zin.
De eerste vraag die opkomt uit deze tekst is: Wil je het Koninkrijk der hemelen wel zien? Of interesseert het je helemaal niet (meer)? Als dat laatste zo is, hoe komt dat dan? Wie heeft je wijsgemaakt dat je je daar niet druk om hoeft te maken? Kom tot bezinning: het gaat om je eeuwige toekomst: een verschil tussen eeuwig tandenknarsen van spijt of eeuwig blijdschap genieten.
De tweede vraag die opkomt is: wat wordt bedoeld met dat 'zien'? Je bent misschien geneigd te denken dat het iets is dat met je ogen te maken heeft. En dat kan ook wel zo zijn. Toch gaat dit 'zien' iets dieper. Het is – lees de Kanttekeningen maar – genieten. Er wordt verwezen naar vers 36 uit dit hoofdstuk: "Die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die den Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem." Vanuit die tekst wordt doorverwezen naar Psalm 34 : 13 waar het 'zien van goede dagen' wordt uitgelegd als 'het genieten van welvaart'.
Veel mensen genieten met hun ogen. Van kunst of van de natuur. Anderen genieten met hun oren. Van muziek of juist van stilte. Maar het opperste genot is toch het 'zien'; want als we eeuwig bij de HEERE zullen zijn, zullen we Hem zien zoals Hij is. Dan zien we met eigen ogen en genieten met volle teugen, in Zijn nabijheid en scheppen vreugde uit Zijn heerlijkheid. Daar wil jij toch ook bij zijn?

maandag 10 augustus 2015

Hoe staat het met jouw kennis van Jezus Christus?

"…en zeide tot Hem: Rabbi, wij weten, dat Gij zijt een Leraar van God gekomen; 
want niemand kan deze tekenen doen, die Gij doet, zo God met hem niet is."
Johannes 3 : 2b

Je kunt mensen tegenkomen die precies weten hoe een mens bekeerd moet worden, maar ondertussen zelf zeggen onbekeerd te zijn. "Ja, maar dat is een eenzijdig Godswerk," wordt er dan gezegd. God kennen uit de boekjes is een gevaarlijk iets. Maar God kennen uit ervaringen van anderen is nog veel gevaarlijker. Is Nicodemus ook zo'n fijnslijper? En wie zijn die 'we' in zijn introductiewoorden? Hoe was zijn visie op Jezus tot stand gekomen?

Nicodémus vraagt om binnen gelaten te worden bij Jezus; let op zijn houding en zijn peilende blik.

Wij weten…

Het zijn frappante woorden waarmee Nicodémus het gesprek opent. Ik mis de beschrijving van de dingen die hieraan voorafgingen. Hoe hij aanklopte bij Jezus, in de nacht. Of zag Jezus hem vanaf het dak al aankomen en wachtte Hij hem op, bovenaan de trap? Er moet toch minstens een introductieregel aan vooraf zijn gegaan, die zijn komst verklaarde? Want we vallen in onze tekst binnen in een gesprek dat eigenlijk al begonnen is. We kunnen er slechts naar gissen en schilders, zoals die van het kunstwerk hierboven, hebben er toch in eigen interpretatie aan gegeven. Het is jammer dat we niet weten hoe het contact begon, om een beter zicht te krijgen op hóe je bij Jezus kunt komen. Velen zoeken omzichtig, net als Zacheüs en menen dat Jezus wel niet naar hen zal komen; Hij is te druk, te heilig, te toornig om met hen in contact te treden. Anderen blijven stijf onder hun vijgeboom zitten, net als Nathanaël, omdat ze een heel ander beeld van de Messias hebben. Maar hier komt een leraar Israëls bij Jezus en confronteert Hem met zijn kennis of deze 'Rabbi'. Nogal aanmatigend om direct met de deur in huis te vallen en je conclusies meteen met een stapel argumenten te onderbouwen. Berekenend en goed voorbereid; zo zou je het ook kunnen uitleggen. Hij wilde alvast beginnen met een 1-0 verschil. Bijna hoor je er de toon in van de One-talent-man uit de gelijkenis van de talenten: "Ik kende u en wist dat gij een hard mens zijt!"
De kracht van zijn redevoering – al is Nicodémus slechts kort aan het woord geweest – lijkt te zijn dat hij geen eenling is, maar de zegsman van een groep. "Wij hebben moeten vaststellen dat U een leraar bent die door God is gezonden." Hij maakt een vergissing in zijn woorden, maar zegt daardoor juist exacter Wie Jezus is: "een Leraar van God gekomen". Hij doelde slechts op een zekere roeping, waardoor een rabbi kon vaststellen dat zijn toekomst in het onderwijzen lag. Maar Nicodémus gebruikt het woord 'gekomen'; en dat is meer waar dan hij zelf op dat moment kon bevatten!
Wij… wie zijn dat?

Men concludeeert…

Vaak wordt aangenomen dat Nicodémus de mening van het Sanhedrin verwoordt. Toch vraag ik het me af. Gisteren zagen we al dat Nicodémus de eerste was die met Jezus (in de nacht) in gesprek ging. Er zijn er meer geweest, waarvan Jozef van Arimathéa er één was. Het is deze groep, die toch vraagtekens ging stellen bij wat het Sanhedrin keihard beweerde. Het waren deze leidslieden die zich zachtjesaan meer onzichtbaar begonnen te maken en hun reserves hadden over de opinie van het Sanhedrin.
In de al eerder genoemde roman van Johnny Cash irriteert Saulus zich mateloos aan deze halfslachtigen; hij windt zich nog het meest op over het feit dat hij hen niet werkelijk ergens van beschuldigen kan. Deze groep volgde misschien uiterlijk nog wel de grote Sanhedrin-massa, maar ging toch langzamerhand vraagtekens krijgen en eigen conclusies trekken.

"In de vijf of zes jaar dat hij hem nu kende, had Saulus Nicodemus zelden gesproken. Nicodemus had Jezus de Timmerman persoonlijk gekend en hem overdreven tolerant behandeld. Hij had meerdere malen met hem gesproken, had hem horen preken en had niet ingestemd met zijn dood toen hij voor Kajafas en het tribunaal was geleid.
Terwijl hij deze feiten overwoog en naar Nicodemus’ vaderlijke toespraak luisterde, begon Saulus’ woede weer op te laaien. ‘Vertel eens, meester,’ zei hij geërgerd, ‘beweerde de Galileeër niet de Zoon van de Allerhoogste te zijn?’
Nicodemus wachtte een poos voor hij antwoord gaf en zei toen rustig: ‘Hij maakte geen aanspraak op zichzelf, Saulus. Hij noemde God de bron van alle aardse macht.’ 
Saulus hoefde niet van Nicodemus te horen wat Jezus allemaal had verkondigd. Hij kende de woorden van Jezus bijna net zo goed als de woorden van Mozes. De afgelopen jaren had hij veel uiteenzettingen en discussies gehoord over de woorden van Jezus. Vol afkeer had hij die zelfingenomen fanatiekelingen horen beweren dat zij los waren van de wet en verlost waren door enkel in Jezus te geloven. Die mensen waren schenders van de wet. De heilige Thora was alles voor Saulus. Het rijke Woord was iets om steeds dieper in te spitten, tot je oud en grijs was. Er kon dagelijks nieuwe vreugde uit worden geput. Er was geen hoger doel in het leven dan de studie van en bezinning op het Boek. Hoewel Saulus wist dat alleen God zelf volmaakt was en geen mens die staat ooit zou kunnen bereiken, was het zijn levensdoel om alle 613 geboden en voorschriften van de wet te vervullen. Onmogelijk of niet, met minder zou hij geen genoegen nemen. Om volledig Joods te zijn, was het niet voldoende je simpelweg Joods te voelen of te gedragen. Daarvoor was een plechtige naleving van de wetten, voorschriften, feesten en tradities noodzakelijk. Die stonden dan ook gegraveerd in Saulus’ ziel. Hoe ouder hij werd, hoe meer hij van de wet ging houden. Het bestuderen van de Schrift inspireerde hem en gaf hem een voldoening die zijn menselijke verlangens onderdrukte; hij had geen behoefte aan aardse rijkdom of een gezin – laat staan dal hij er tijd voor had."

De grote valkuil voor kerkmensen is dat er weinig vragen worden gesteld; men volgt dan slaafs en gedachteloos. Eens sprak mijn vrouw iemand uit het gevolg van ds. Mallan. Deze persoon beweerde dat zij slechts lazen wat deze dominee had goedgekeurd en dat zij slechts deden wat hij had geaccordeerd. "Het lijkt de paus wel," ontviel mijn vrouw. Misschien is dit een extreem voorbeeld, maar ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat nogal wat kerkmensen ook zo hun godsdienst vormgeven: copy-paste van oudvaders, secteleiders, voormannen, reformatoren. Laat ik er dit van zeggen: als onze reformatoren ook zo'n copy-paste-gedrag hadden was er nooit een Reformatie gekomen! Zij leerden zelf te lezen, zelf te onderzoeken, zelf te overdenken en zelf te concluderen. En zeker, dat mag in groepsverband worden gedaan, om elkaar op te scherpen en aan te sporen. Maar laten we niet zomaar klakkeloos alles overnemen wat bepaalde leiders roepen. Het hoeft nog niet direct fout te zijn. Dwalingen beginnen niet altijd bij foute uitspraken, maar bij verkeerde interpretaties van die uitspraken. Keer telkens weer terug naar de Schrift en kijk of er staat wat er wordt gezegd. Wij weten… het waren die mensen die aarzelend afstand begonnen te nemen van wat de andere 'men' concludeerde.

Ik ken…

Zelf een mening hebben is voor veel fijnslijpers een gevaarlijk ding. Vooral voor hen die – net als Saulus – aanzien hebben gecreëerd door hun foutloos citeren van oudvaders is een eigen mening of een snappen wat er geciteerd worden eng; zelf moeten vliegen, zonder de vleugels van anderen boezemt angst in. Daarmee zeg ik niet al alle oudvaders fout zijn en dat we geen reformatoren mogen citeren. Integendeel. Maar snappen we ook wat we lezen en citeren? Of bootsen we alleen maar klanken na? Hoe helder zijn onze citaten? En gaan deze misschien in ons brein een eigen leven leiden? Het was Saulus die hier voor zijn bekering zo prat op ging; hoe ergerde hij zich aan Nicodémus, die in zijn ogen zo weifelend, halfslachtig was en niet concreet in zijn bewoordingen.
"Als mijn haar zo wit is als dat van Nicodemus, dacht Saulus, zal ik niet zo besluiteloos zijn en onzeker over mijn verbond met God. Ik zal leven en sterven met de wet en ik zal het Woord en de wet alle dagen van mijn leven in mijn hart dragen."
Misschien moeten we in Johannes 3 wel vaststellen dat Nicodémus verder was op de goede weg, dan hij zelf voor mogelijk hield. Het gesprek met Jezus heeft zeker wat uitgewerkt. En we kunnen er wel zeker van zijn dat Nicodémus en McCheyne hetzelfde konden zingen:
Maar toen mij GODS GEEST aan mijzelf ontdekt.
Toen werd in mijn ziele de vreze gewekt.
Toen voelde ik wat eisen GODS HEILIGHEID deed.
En daar werd al mijn deugd een verwerpelijk kleed.


En toen vluchte ik tot JEZUS! want HIJ heeft mij gered!
HIJ heeft mij verlost van het vonnis der wet.
Mijn heil en mijn vrede en mijn leven werd HIJ.
Ik boog mijn hoofd en geloofd:en mijn GOD sprak mij vrij.


Nu ken ik die waarheid zo diep als gewis.
Dat CHRISTUS alleen mijn gerechtigheid is.

Nu tart ik de dood en verwin ik het graf.
Nu neemt mij geen satan de zegekroon af.

zondag 9 augustus 2015

Het eerste schaap dat over de dam is

"En er was een mens uit de Farizeën, wiens naam was Nicodemus, een overste der Joden; 
deze kwam des nachts tot Jezus…"
Johannes 3 : 1-2a

Wat was dat toch, dat Nicodémus in Jezus trok? Wij hebben een bepaald beeld van hem, maar klopt dat wel met de Bijbel? Het gesprek met Jezus eindigt, zonder dat Nicodémus nog aan het woord kwam, maar wat heeft het uitgewerkt in zijn leven? We willen eens wat beter gaan kijken naar deze bekende geschiedenis.

Als er één schaap over de dam is

De bekende 'man in black', de zanger Johnny Cash, schreef ooit een roman over Paulus, getiteld 'The Man in White'. Het boek gaat over Paulus' ontmoeting met de Heere Jezus bij Damascus; en ongetwijfeld heeft Cash er iets van zichzelf ingelegd. Op een aantal plaatsen komt Nicodémus ook voor; en het laat zich raden dat Paulus een hardgrondige hekel aan deze voorman had. Nicodémus was in het geheim een volgeling van de Nazarener, maar Paulus kon hem in sanhedrinverband niet echt betrappen op strafbare feiten. Eén van de voorvallen wil ik hier noemen:

"Hoewel Nicodémus officieel een emerituslid van het Sanhedrin was, en nu hoofd van de watervoorziening in de tempel, zat hij soms nog een zitting bij om bij zijn oude vrienden te zijn. De meeste taken die hij had als watersupervisor delegeerde hij aan rentmeester en priesters. Dagelijks ontving hij rapporten over de kwaliteit van het water dat uit de bronnen van Salomo via het aquaduct naar de vele kamers en hoven in de tempel vloeide. Saulus gaf de strijd met Nicodémus nog niet op. Hij citeerde weer uit de Schrift: 'Wie de naam van de Heer lastert moet ter dood gebracht worden, die moet door de voltallige gemeenschap worden gestenigd.' Saulus sprak de zin langzaam en bijtend uit. 'Kan de Schrift het nog duidelijker verwoorden, meester Nicodémus? Hebben wij de vrijheid om vraagtekens te zetten bij die heilige woorden?' Met een zucht ging Nicodémus op een steen zitten, een meter of twee bij Saulus vandaan. Zijn vriendelijke ogen keken Saulus vol medelijden aan. Hij liet zijn schouders hangen. Het spierwitte haar dat onder zijn hoofddeksel vandaan kwam, vormde een krans om zijn hoofd. Zijn gezicht vertoonde veel lijnen, vooral bij zijn ooghoeken, en zijn handen trilden een beetje. Uit eerbied voor zijn leeftijd en zijn functie ging Saulus weer zitten en wachtte af wat de oude man te zeggen had. "Nee, ik zou niet hebben ingestemd met de dood van deze man (Stefanus)," zei Nicodémus. Hij keek het Kidrondal in, dat nu weer verlaten was. De enige bewijzen van Stefanus' executie waren een paar verspreid liggende stenen en een donkere plek waar zijn gezicht had gelegen."

Saulus lijkt hier te herinneren aan Nicodémus' eigen vraagtekens, waarmee hij naar Jezus ging in de nacht. En wij zouden natuurlijk zeggen: hij was er aan het juiste adres! Maar zo helder lag het voor Nicodémus niet; zeker niet in zijn positie van lid van het Sanhedrin! Hij was gewend blindelings te volgen wat anderen hadden gelezen in de Schrift. Hij was gewend om zich te houden aan de letter van de wet. Waren de schriftgeleerden ook niet enorm verbaasd over al die vragen die Jezus hen stelde? Dat waren ze niet gewend. Vragen stellen bij de Schrift, Paulus zou het later ander zien dan zoals hij het hier in dit citaat zag, is heel gezond. Niet om alles verdacht te maken, maar om het je eigen te maken. Nicodémus had zijn innerlijke vraagtekens leren zien, leren verwoorden en hij was die enorme drempel over gegaan. Zijn gang naar Jezus was eigenlijk lang zo spectaculair niet dan zijn durf om vragen te stellen.
En hij was de eerste die naar Jezus durfde gaan. Lees maar wat er in Johannes 19 : 39 staat: "En Nicodémus kwam ook (die des nachts tot Jezus eerst gekomen was)…" Later was Jozef uit Arimathéa hem gevolgd en meerderen, want we lezen dat ook veel schriftgeleerden en farizeeën Jezus omzichtig volgenden en in Hem geloofden. Nicodémus was dus het eerste schaap dat over de dam durfde.

Vragen stellen is nadenken

De les die we dus al direct uit deze geschiedenis kunnen leren is dat vragen stellen niet per definitie fout is. Als wij een atheïst willen overtuigen van de waarheid van Gods Woord, dan moeten we niet denken dat we hem met een paar argumenten over de streep kunnen trekken. Die man of vrouw heeft leren nadenken, concluderen en dat maakte dat hij zijn mening vormde. Dat die mening onjuist is, wil nog niet zeggen dat hij direct overtuigd zal zijn. Nog ingewikkelder ligt het bij een doorgewinterde en belezen kerkganger die de Bijbel altijd door een verduisterde bril heeft leren lezen en uitleggen.
Jezus doceert en doseert; Hij overtuigt hem niet, maar laat hem nadenken over zijn eigen dogmatiek. En ik denk dat onze Meester daarin een heel begaanbaar pad toont. Ondertussen worden wij geroepen om zelf ook heel goed te weten wat we geloven. Want als we een clichée-gelovige zijn, die slechts op dogmatische thema's christentje speelt, dan zullen we vroeg of laat door de mand vallen. Wat we belijden moet ook zelf doorleefd zijn. Wat we geleerd hebben en aanvaard hebben, moeten we ook in eigen woorden leren verwoorden. Helder, sprankelend en aansprekend! Zeg eens, daagt dat je al uit?





woensdag 5 augustus 2015

De Naam des HEEREN aanroepen


 
“En denzelven Seth werd ook een zoon geboren, en hij noemde zijn naam Enos.
Toen begon men den Naam des HEEREN aan te roepen.”
Genesis 4 : 26

Toen Elia op de Karmel tegenover die honderden Baälspriesters stond stelde hij voor: “Roept gij daarna den naam van uw god aan, en ik zal den Naam des HEEREN aanroepen; en de God, Die door vuur antwoorden zal, Die zal God zijn.” De term ‘de Naam des HEEREN aanroepen’ is een bekende en veelvoorkomende term in de Bijbel. Dát is de manier waarop de HEERE gediend wil worden. Elia stond op een traditie die terugging op de dagen van Enos en Seth!

Godsdienst

Je zult maar verdreven zijn uit de veilige omtuining van de Hof van Eden en saampjes de enige mensen op aarde zijn. De wereld zal wel gevuld zijn met geboomte en gedierte, maar verder waren er geen mensen. Wat Adam en Eva hadden meegekregen aan ervaring en openbaring vanuit het paradijs was de enige handleiding voor een leven op aarde. Het eerste dat we van Adam en Eva lezen na hun wegzending uit Eden is dat zij gemeenschap hadden met elkaar. Maar hoe zag hun geestelijke gemeenschap met God eruit? Aan het offeren van Kaïn en Abel hebben we kunnen herleiden dat er een zeker besef van godsdienst moet zijn geweest. Wellicht heeft God ook wel een instructie over het offeren gegeven, al lezen we daar niets van. En tot aan onze dagtekst zwijgt de Bijbel over hoe de dienst aan God eruit zag.
Ik stel me voor dat met deze uitdrukking in onze dagtekst – meer nog dan in 1 Kon. 18 bij Elia – wordt bedoeld ‘het samenkomen op één centrale plaats om God aan te roepen’. Oppervlakkig zou je dat een ritueel kunnen noemen. Maar deze term gaat dieper, zonder dat ik een hele theologische uiteenzetting ga geven. Het is ‘gezamenlijk de HEERE grootmaken op de manier die Hem welgevallig is en die Hem centraal stelt’. En dat is ook exact de roeping van de mens, zoals hij is bedacht en geschapen door God Zelf! Godsdienst is de dienst van/aan God, de enige en ware God Die er maar bestaat. Strikt genomen kun je dus niet spreken van wereldgodsdiensten, als stonden die allemaal op één lijn; er is afgoderij, er zijn spirituele rituelen óf er is de dienst aan de HEERE God.

Godsdienstigheid

Er is veel godsdienstigheid; ook binnen de kerk. Daar – of voor dat soort mensen – is dan de dienst aan de HEERE een ritueel geworden. Zo heb je het ‘alleen op hoogtijdagen (Kerst en Oudjaarsavond) naar de kerk gaan; of het alleen op zondagmorgen naar de kerk gaan. Maar ook wanneer godsdienst zich beperkt tot de zondagse erediensten is er sprake van godsdienstigheid en niet van ware dienst aan de HEERE. Want die strekt zich uit over 100% van je leven, 24/7.
Kaïn kende de rituelen; hij volgde als het ware keurig de handleiding over wát je wel en niet moet doen bij godsdienstige handelingen. Maar dat is nog wat anders dan ‘Hem dienen in Geest en waarheid’.
De Samaritaanse vrouw in Johannes 4 was gericht op godsdienstigheid (niet anders dan de Joodse farizeeën) en meende dat zij het op de juiste manier deed (maar ze was er niet geheel zeker van!). Jezus vertelt haar: “Maar de ure komt, en is nu, wanneer de ware aanbidders den Vader aanbidden zullen in geest en waarheid; want de Vader zoekt ook dezulken, die Hem alzo aanbidden. God is een Geest, en die Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid.” Daar luidt Jezus een nieuw tijdperk in, dat het tijdperk van Enos afsluit. De dienst aan de HEERE was namelijk verworden tot een rituelendienst, zonder dat men God kende en een levende band met Hem had. Je komt dat ook veelvuldig tegen onder Moslims, Joden, ultra-orthodox Gereformeerden en Rooms Katholieken. Ze doen hun ding en meer kun je niet doen. Voor de rest is het maar afwachten.
Kaïn ging nog een stap verder – en door zijn visie gingen ook zijn nazaten meerdere stappen verder – door de dienst aan de HEERE te laten versloffen. Het knagende gat dat ontstond, werd in de loop van de tijd opgevuld met hard werken, vermaak en genot. Door niet meer aan God te denken, kun je een hele tijd menen dat Hij er niet is; maar er zullen altijd weer dingen je pad kruisen die je in herinnering roepen dat je je kop in het zand steekt. En dat je tot je schrik een heel stuk dichter bij de Jongste Dag bent gekomen, zonder gereinigd en geheiligd te zijn. Geen paspoort voor de hemel te hebben, dat is getekend met het bloed van de Heere Jezus. Met recht is godsdienstigheid dus een vrome manier van god-loos leven.

God dienen

Er zijn uitleggers die zeggen dat je onze dagtekst zo moet lezen: “toen begon men zich te noemen met de Naam des HEEREN". Zoals men in Antiochië de volgelingen van Jezus van Nazareth voor het eerst ‘christenen’ ging noemen. De clan van Adam ging dus een naam gebruiken om het groepsgevoel te bestendigen. Zij stelden zich daarmee duidelijk apart van de rest, de clan van Kaïn. Daar is wat voor te zeggen als je kijkt naar de aanduidingen in Genesis 6: ‘Gods zonen’ tegenover ‘de dochteren der mensen’. Deze visie hing bijvoorbeeld Johannes Coccejus aan, aldus zijn volgeling Johannes d’Outrein. Maar toch vraag ik me af of dat hier wordt bedoeld.
Er zijn zelfs joodse uitleggers – aldus diezelfde Johannes d’Outrein (en andere hedendaagse theologen) – die de hebreeuwse term ‘beginnen aan te roepen’ uitleggen als ‘ontheiligen’. d’Outrein wil deze twee visies zelfs tegelijk aanhangen door te stellen dat ‘het zich noemen met de Naam van de HEERE’ gold voor de Sethieten en het ‘ontheiligen van de Naam van de HEERE’ gold voor de Kaïnieten. Toch meen ik dat we dan te ver in de joodse letters zitten en het geheel van de samenhang in de Bijbel uit het oog zijn verloren.
De Kaïnieten spelen er denk ik wel een rol in, maar meer een achtergrondrol. Seth en zijn broers en zussen vormden het huisgezin van Adam en Eva. Wat Adam en Eva hun kinderen voorhielden kon op hen worden overgebracht. En zij konden als ouders ook peilen wat er bij hun kinderen beklijfde en wat niet. Er was direct contact in huis; er was dagelijks het gesprek mogelijk en elk signaal van afwijken en afdwalen kon worden opgepikt, om er direct of op termijn op in te spelen en in gesprek over gaan. Dat contact veranderde (ook in de omstandigheden van de oudheid) toen de kinderen een eigen leven gingen opbouwen door een eigen tent of hut te gaan bewonen. Hoewel nog steeds binnen de nederzetting en omheining van Adams territorium en ondanks de sterke invloed die stamvaders bleven houden op hun nazaten, was er deze mate van verwijdering. Simpelweg omdat een zoon bij zijn huwelijk zijn vader en moeder ‘verlaat’ en zijn eigen vrouw gaat ‘aankleven’. Kinderen zullen wellicht nog wel luisteren naar hun ouders, zeker in de oudheid, maar ze zullen ook hun eigen visie gaan vormen en eigen interpretaties gaan ontwikkelen. Dat hoeft niet per definitie negatief te zijn; geloof moet juist ook een eigen, persoonlijk band met de HEERE zijn! Maar toen Enos werd geboren, ontstond het probleem van de derde generatie: daar heb je als grootouders niet zo’n invloed op als op je eigen kinderen. Dat is enerzijds gezond, anderzijds ook een soms een zorg.
Door als clan gemeenschappelijk de Naam des HEEREN aan te roepen (en stamvader Adam zal daarin vast voorganger zijn geweest) leer je ook het nakomende geslacht (het derde en vierde lid dergenen die God vrezen) de HEERE te dienen, lief te hebben en te vrezen. En zie daar de functie van het gemeenteleven in onze kerken. Het is het middel waarmee oud en jong elkaar kunnen bijstaan, opscherpen en aanmoedigen om de HEERE te dienen en Hem lief te hebben.

Verwachting

Godsdienstigheid is egocentrisch van aard. Godsdienst daarentegen kan eenrichtingsverkeer lijken: van de mens richting God. Maar het werkelijke aanroepen van de Naam des HEEREN is wisselwerking, tweerichtingsverkeer. Je roept God niet aan, zonder verwachting van Hem te hebben. Dan roep je niet écht aan. Op het gebed mag er ook verwachting zijn. Want God is niet een God Die we slechts tevreden moeten stellen. Nee, Hij is een horend God en een gaarne vergevend God. Het werkelijk dienen van God kent ook verwachting. Er mag wat van de HEERE verwacht worden. En… Hij zal nooit beschaamd laten staan! Was het Jezus Zelf niet Die zei (en Hij kon het weten): “Indien dan gij, die boos zijt, weet uw kinderen goede gaven te geven, hoeveel te meer zal uw Vader, Die in de hemelen is, goede gaven geven dengenen, die ze van Hem bidden!” (Matth. 7:11).
Wat zijn de kinderen van Seth dan toch een stuk beter af dan hun neven en nichten, de Kaïnieten! Hoe ziet jouw godsdienst er eigenlijk uit?