"Hetgeen uit het vlees geboren is, dat is vlees; en hetgeen uit den Geest geboren is, dat is geest."
Johannes 3 : 6
Als God in de dagen van Noach een punt wil zetten achter de wereld, zegt Hij dat Zijn Geest niet aldoor in conflict zal blijven met de mens omdat die 'ook vlees is'. De identificering van 'vlees' is hier 'bedorven door de zonde'. Je merkt hoe wezensvreemd de mens is geworden ten opzichte van zijn Schepper. Wezensvreemd in zijn lifestyle, zijn visie op de dingen die zichtbaar zijn en de dingen van de toekomst. Eveneer wezensvreemd voor wat betreft de onzichtbare, geestelijke dingen. Raakt dat je?
Moe van het zichtbare
Als je het geestelijke in onze dagtekst zou willen omschrijven als het onzichtbare, dan zou je het vleselijke het zichbare kunnen noemen. Dat klinkt misschien wat spiritueel, maar dat is minder zo dan het lijkt. De zichtbare dingen dringen zich aan je op en doen alsof ze enorm belangrijk zijn. Je dagelijks leven, je werk, je geld, je onderhoud en je gezin. Daarmee zeg ik niet dat ze niet belangrijk zijn, maar ze proberen een belangrijker plaats in te nemen dan goed is.
Het is ook niet om het even of je ze serieus neemt of niet, want er worden nu eenmaal keuzes, soms ingrijpende keuzes, van ons gevraagd. Keuzes die geen uitstel kunnen lijden. Toch zegt Jezus: "Zoekt eerst het Koninkrijk van God en al het andere zal u worden toegeworpen." Dat neemt weliswaar niet weg dat het ook geldt: "Bidt en werkt". Niet lijdelijk afwachten. En soms wordt je moe van al die dingen die blijven malen en aan je hoofd zeuren. Je kunt ze wegslaan als een vlieg, maar ze vliegen en rondje en keren weer terug. Toch zou het te oppervlakkig zijn als we de tekst enkel zo zouden zien.
Moe van de zonde
Jezus stelt hier het geestelijke tegenover het vleselijke. En dat heeft wel degelijk de lading die het ook in die geschiedenis voorafgaand aan de zondvloed had. De zonde staat God zó tegen, dat Hij er moet van wordt. Continue staat het tegen Hem op, zit Hem dwars en maakt Hem verdacht. Dat God daar moe van wordt snappen we hopelijk wel. Maar de vraag is of wij al moe zijn geworden van de zonde. Als we dagelijks in zonde vallen, worden we daar dan niet moe van?
Niet moedeloos of hopeloos. Want het Avondmaalsformulier roept ons heel nadrukkelijk op dat we, wanneer we in de zonde vallen, niet aan Gods genade moeten twijfelen. Het doopformulier roept ons op om vooral niet in de zonde te blijven zitten maar ons moedwillige en heel bewust richten op God.
Want het omgekeerde is ook zo: het geestelijke staat tegen het vleselijke. Bidden en zingen zijn wapens tegen het vleselijke. Je richten tot God, in het gebed, is een actieve daad tegen de zonde. Je laat Hem daarom zien dat je moe wordt van de zonde en Hem wilt dienen. Hij weet het al lang en het is ook zeker Zijn werk, het werk van Zijn Geest in je hart. Maar Hij wil het zo graag merken in je gedrag en zien in je daden. Moe worden van de zonde is een zeer positieve activiteit. De ellende is dat onze oude natuur bepaald niet moe wordt van de zonde. Die voelt zich daar kiplekker in. Merk je dat ook? Staar je er niet blind op, blijf er niet in hangen, maar bekeer je. Keer je daadwerkelijk en concreet tot God en keer de zonde, het vergankelijke en vleselijke de rug toe. En alle andere dingen in het leven die je bij God vandaan houden… hoe goed ook wellicht… keer ze de rug toe. Verandert daarmee het zichbare? Nee, maar het je richten op de geestelijke werkelijkheid, die nota bene eeuwig is, leert je wel hoger en verder te zien dan je aardse neus lang is.
Moe van het wezensvreemd zijn
Tenslotte brengt dat nog iets anders aan het licht: we zijn wezensvreemd aan de bedoeling van onze Schepper. En die wezensvreemdheid maakt ons ook aardsgericht. We maken ons druk om wat we vergaderen op aarde. We zijn druk met peanuts. Op de Jongste Dag zal alles vergaan, waarmee we zo druk waren. Zelfs onze ijver voor de 'waarheid', want het zal op die Dag blijken geen wisselgeld voor de hemel te zijn. Moet je je dan niet druk maken over onrecht, over dwaalleer, over goddeloosheid. Ja en nee. Als die dingen ons duidelijk maken dat we zelf van nature wezensvreemd zijn geworden aan Gods doel (Hem groot maken in Zijn Schepping), dan doet het ons met de ganse schepping zuchten om Zijn wederkomst. Niet om van onze problemen en zorgen af te zijn, maar opdat we eindelijk niet meer wezensvreemd, niet meer vleselijk (bedorven) zijn, maar Hem zullen behagen. Hem zullen zien zoals Hij is. Dat is niet wezensvreemd meer, maar wezenlijk! Aan Zijn Vaderhart is geen moeheid meer, maar eeuwige rust en ontspanning. Daar leidt niets ons meer af. Daar komt geen vleselijke gedachte meer in ons op. Waarom zouden we? Wellicht is het ook een opbouwende raad om bepaalde zorgen aan God over te laten. Dan maken we ons minder druk over dingen die uiteindelijk alleen Hij in Zijn Vaderhand heeft en houdt. My life is in Your hand, zingt een lied.En als je Zijn leiding niet meer ervaart? Dat is een taaie werkelijkheid die we, als stroop of pek, niet gemakkelijk van ons afschudden. En toch, en toch… Bepaalde zorgen – en meer dan wij denken – neemt Hij graag van ons af; opdat we meer op Hem vertrouwen. God niet ervaren wil nog niet zeggen dat Hij er niet is! Het verdriet van 'Hem niet ervaren' is een goed verdriet; stel dat je er geen verdriet over zou hebben! Roep Hem aan in de dag van zulke benauwdheden, opdat Hij je eruit redt. Dat gaat nog vooraf aan het uitredden uit zichtbare noden. Als je dat mag doen en weer mag ervaren dat Hij er is, vergeet dan het gebed niet om voor anderen die in deze 'stroop' lopen, opdat ook zij mogen zien dat God wel degelijk regeert! Dat is geestelijk leven. Dat kan alleen door Gods Geest in stand worden gehouden en dat heeft eeuwigheidswaarde. Kom Schepper Geest, doorwaai onze vleselijke hof en maak het tot een bloeiende geestelijke hof.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten