"En er waren sommige Grieken uit degenen, die opgekomen waren, opdat zij op het feest zouden aanbidden; dezen dan gingen tot Filippus, die van Bethsaida in Galilea was, en baden hem, zeggende: Heere, wij wilden Jezus wel zien."
Johannes 12 : 20-21
We zouden nog een keer naar deze bijzondere tekst kijken. Waarom staat achter Filippus' naam zijn woonplaats? Omdat er nóg een Filippus was, namelijk de diaken die in Handelingen 6 wordt aangesteld. Het is opmerkelijk en eigenlijk ook verwarrend, dat déze Filippus (de diaken dus) ook een bijzondere band had met de Grieken, met name met de weduwen. Juist daarom werd hij verkozen.
Kunnen die twee niet gewoon dezelfde Filippus zijn geweest? Er zijn twee argumenten om dat niet aan te nemen. Het eerste is juist dát wat er in onze tekst staat, "die van Bethsaïda was", om hem te onderscheiden van de andere Filippus, de evangelist, die later met zijn vier profeterende dochters in Caesarea woonde.
Het tweede is dit. In Handelingen 8 komt Filippus door Saulus' agressie in Samaria. Hij werkt daar wel, maar heeft niet de gave om de Heilige Geest met oplegging der handen te geven. Pas als Petrus en Johannes komen vindt deze uitstorting van de Heilige Geest door de oplegging der handen plaats! Die gave was slechts aan de apostelen gegeven, toen Jezus op hen blies (Johannes 20 : 22). De apostel Filippus had die gave wel, maar de diaken of evangelist Filippus niet.
Terug naar die vraag "Heere, wij wilden Jezus wel zien". Wat een bijzondere vraag uit de mond van 'buitenstaanders'! Opmerkelijk is de naam Bethsaïda hier in de tekst. Het herinnert ons aan die aangrijpende woorden van Jezus in Mattheüs 10 : 20-24 "Toen begon Hij de steden, in dewelke Zijn krachten meest geschied waren, te verwijten, omdat zij zich niet bekeerd hadden. Wee u, Chorazin! wee u Bethsaida! want zo in Tyrus en Sidon de krachten waren geschied, die in u geschied zijn, zij zouden zich eertijds in zak en as bekeerd hebben. Doch Ik zeg u: Het zal Tyrus en Sidon verdragelijker zijn in den dag des oordeels, dan ulieden. En gij, Kapernaum! die tot den hemel toe zijt verhoogd, gij zult tot de hel toe nedergestoten worden. Want zo in Sodom die krachten waren geschied, die in u geschied zijn, zij zouden tot op den huidigen dag gebleven zijn. Doch Ik zeg u, dat het den lande van Sodom verdragelijker zal zijn in den dag des oordeels, dan u."
Hier in onze tekst zien we buitenstaanders die nauwelijks bevooroordeeld toegang zoeken tot Jezus. En ze krijgen die toegang ook, maar daarover later.
Jezus willen zien? Waarom? Ik weet de diepste motieven van de Grieken niet. Wel weet ik dat zij iets prachtigs vragen. Wil jij ook Jezus zien? Waarom wil je dat? Om Hem beter te leren kennen? Om, net als Maria, aan Zijn voeten te zitten luisteren naar Zijn prachtige onderwijs? Geweldig!
Dan is het goed te realiseren dat Jezus' onderwijs geen doel op zich is. Jezus kende slechts één begeerte: dat mensen Zijn Vader weer leerden kennen! Jezus willen zien is het eerste stapje. Het moet er uiteindelijk om gaan dat we de Vader weer zien. Hem meer en meer leren kennen, zoals Hij is. Hoe? Het is juist Johannes die in het eerste hoofdstuk van zijn evangelie schrijft: "Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, Die in den schoot des Vaders is, Die heeft Hem ons verklaard".
Je hebt Jezus nodig om God te zien, te kennen. Omdat jij en ik Gods beeld – dus ook de kennis van Hem – zijn kwijtgeraakt. Maar Wie kende de Vader beter dan de Zoon, het Troetelkind dat bij Hem op schoot zat en voor Zijn aangezicht speelde? Onpijlbaar diepe werkelijkheid! Wat een onderwijs zal juist deze Zoon, Jezus, je kunnen geven. Bij Hem in de collegebanken is het de hemel op aarde!
Was Filippus de aangewezen persoon om de Grieken met deze vraag bij Jezus te brengen? Jezus vond blijkbaar van wel. Dat neemt niet weg dat juist Filippus daarover later persoonlijk bijles krijgt. In Johannes 14 is Jezus juist tegen Zijn vertrouweling Filippus heel scherp:
6 Jezus zeide tot hem: Ik ben de Weg, en de Waarheid, en het Leven. Niemand komt tot den Vader, dan door Mij.
7 Indien gijlieden Mij gekend hadt, zo zoudt gij ook Mijn Vader gekend hebben; en van nu kent gij Hem, en hebt Hem gezien.
8 Filippus zeide tot Hem: Heere, toon ons den Vader, en het is ons genoeg.
9 Jezus zeide tot hem: Ben Ik zo langen tijd met ulieden, en hebt gij Mij niet gekend, Filippus? Die Mij gezien heeft, die heeft den Vader gezien; en hoe zegt gij: Toon ons den Vader?
10 Gelooft gij niet, dat Ik in den Vader ben, en de Vader in Mij is? De woorden, die Ik tot ulieden spreek, spreek Ik van Mijzelven niet, maar de Vader, Die in Mij blijft, Dezelve doet de werken.
11 Gelooft Mij, dat Ik in den Vader ben en de Vader in Mij is; en indien niet, zo gelooft Mij om de werken zelve.
Juist als je Christus hebt gezien en hebt leren kennen, dan herstelt zich ook het zien en kennen van de Vader! Nu nog ten dele, maar straks – Johannes kan haast niet wachten, in zijn eerste zendbrief, hoofdstuk 3 – volkomen: "Maar wij weten, dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen; want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is."
Is dat ook iets waar jij naaruitziet? Eindelijk geen afstand meer, door de zonde. Geen vertekend beeld van God de Vader meer! Eindelijk puur en ongebroken. O, wanneer komt díe dag, dat ik Hém zien mag! Om dát verlangen wat te stillen mogen we nu reeds voluit zien op Christus. Alles aan Hem is gans begeerlijk. Alles aan Hem toont ons de Vader.