zaterdag 11 april 2015

Een niet af te wentelen steen

"En zeiden tot elkander: Wie zal ons den steen van de deur des grafs afwentelen?"
Markus 16 : 3

Iemand twitterde afgelopen dagen: "Met een coach in de sportwereld kan ik leven, maar kan die wildgroei aan coaches in de rest van de samenleving eens stoppen." Ik twitterde terug: "Coaches zijn het gat in de markt van de menselijke onzekerheid." De geëmancipeerdheid van (met name van de vrouwen in) onze samenleving, brengt haarfijn aan het licht hoe zeer we afhankelijk van elkaar zijn; hoe goed het is om geholpen te worden. Hier zien we drie vrouwen die eerlijk durven toegeven dat ze het zelf niet redden. Zelfs niet met hun drieën.

Tranen om een niet af te wentelen steen

Die vraag om hulp bij het afwentelen van een steen, zijn we al eens eerder in de Bijbel tegengekomen. Met name bij een put. Zo waren er de dochter van Jethro die water kwamen putten (Exodus 2), toen de vluchteling Mozes daar zat. Net op het moment dat ze wilden putten lezen we: "Toen kwamen de herders, en zij dreven haar van daar; doch Mozes stond op, en verloste ze, en drenkte haar kudden." 
En dat was niet de eerste keer. Voorvader Jacob was ook iets dergelijks overkomen. Ook moest vluchten en we vinden hem op een gegeven ogenblik bij Haran (in Mesopothamië) eveneens bij een put. We lezen daar in Genesis 29: "En hij zag toe, en ziet, er was een put in het veld; en ziet, er waren drie kudden schapen nevens dien nederliggende; want uit dien put drenkten zij de kudden; en er was een grote steen op den mond van dien put. En derwaarts werden al de kudden verzameld, en zij wentelden den steen van den mond des puts, en drenkten de schapen, en legden den steen weder op den mond van dien put, op zijn plaats." Deze laatste woorden zeggen niet dat op dat moment de put werd geopend, maar dat ze dat gewend waren zo te doen. Want ook zij liepen tegen het probleem op dat ze de steen niet zelf konden afwentelen. Als Jacob met de herders aan de praat raakt vraagt hij  zijn oom Laban nog leeft. De vertellen hem dat Rachel er zometeen wel aankomt om haar schapen te laten drinken. En lees dan eens verder: "En hij zeide: Ziet, het is nog hoog dag, het is geen tijd, dat het vee verzameld worde; drenkt de schapen, en gaat heen, weidt dezelve. Toen zeiden zij: Wij kunnen niet, totdat al de kudden samen zullen vergaderd zijn, en dat men den steen van den mond des puts afwentele, opdat wij de schapen drenken. Als hij nog met hen sprak, zo kwam Rachel met de schapen, die haar vader toebehoorden; want zij was een herderin. En het geschiedde, als Jakob Rachel zag, de dochter van Laban, zijner moeders broeder, en de schapen van Laban, zijner moeders broeder, dat Jakob toetrad, en wentelde den steen van den mond des puts, en drenkte de schapen van Laban, zijner moeders broeder. En Jakob kuste Rachel; en hij hief zijn stem op en weende."
Het beeld dat Jacob de steen afwentelde en de schapen te drinken gaf, ervaarde ik als een bijzondere lijn in de schrift naar de Opgestane Heiland. Dat is wat er aanstonds gaat gebeuren. Er komen drie vrouwen aan, in het vermoeden een dood graf te bezoeken, waarin hun geliefde Jezus ligt. Niet voor mogelijk houdend wat hun te wachten stond: een levende Jezus Die hen met open armen ontvangen zou. Zou het ook zo zijn geweest als bij Jacob: "Toen Hij hen zag hief Hij Zijn stem op een weende"? Dat was (ook in het geval van Jacob) geen pijn en verdriet, maar van blijdschap over een heerlijk weerzien. De tranen die bij de vrouwen in de ogen opwelden, waren op dit moment nog tranen van verdriet. Maar als Hij hun ogen opent, zal Hij in die zin de tranen niet van de ogen afwissen, maar verwisselen voor vreugdetranen.

Waarschuwing voor een niet af te wentelen steen

Hij, de Opgestane, is bij machte van stenen harten vlezen, harten te maken. Hij laat je vragen dat oude, steenharde hart aan Hem te geven. En het is niet om het even wat je met die uitnodiging doet. Zelf sprak Jezus over Zichzelf in Mattheüs 21 (en ook in Markus 12 en Lukas 20): "Hebt gij nooit gelezen in de Schriften: De steen, dien de bouwlieden verworpen hebben, deze is geworden tot een hoofd des hoeks; van den Heere is dit geschied, en het is wonderlijk in onze ogen? Daarom zeg Ik ulieden, dat het Koninkrijk Gods van u zal weggenomen worden, en een volk gegeven, dat zijn vruchten voortbrengt. En wie op dezen steen valt, die zal verpletterd worden; en op wien hij valt, dien zal hij vermorzelen. En als de overpriesters en Farizeën deze Zijn gelijkenissen hoorden, verstonden zij, dat Hij van hen sprak. En zoekende Hem te vangen, vreesden zij de scharen, dewijl deze Hem hielden voor een profeet."
Jezus is de Fundamentsteen bij uitstek. Maar wie niet op Hem wil gebouwd worden, zal door deze Steen worden worden vermorzeld. En let er eens op dat de Farizeeën haarfijn doorhadden dat Hij hén bedoeld. Jezus' boodschap treft altijd Zijn doel; ze waren niet te verontschuldigen. Dat is vandaag nog zo! Als deze Steen op je valt, zal dat een niet af te wentelen steen blijken te zijn! Tot in eeuwigheid. Aangrijpend, vind je niet? Dat risico wil je toch niet lopen?
Want nog een keer neem ik je mee naar de afgewentelde steen. Straks zal daar een engel op gaan zitten en hem gebruiken als een preekstoel van waaraf het Evangelie van vrije genade mag klinken! Morgen gaan Gods dienaars met diezelfde missie op pad. Ze zullen hun plek op de preekstoelen – of waar dan ook – weer innemen en ze mogen Gods mond zijn, alsof God door hen bidt: "Laat je met Mij verzoenen." Is het er al van gekomen? Dan kijk je evenzeer uit naar morgen. Want bekering is dagelijks nodig en wedergeboorte is geen eindstation. Je hart gaat uit naar de Opgestanen, om Zijn stem weer te mogen horen. Dan leeft je hart op en wellen wellicht tranen in je ogen of hart op. Tranen van liefde en verlangen. Tranen van herkenning en verwondering: "Ja, Zulk Een is míjn Liefste!"

Geen opmerkingen:

Een reactie posten