zaterdag 5 maart 2016

De nodiging tot het heil roept altijd geweld op


Vooral het woord 'violence' suggereert dat het Koninkrijk der hemelen geweld heeft te verduren van vijanden;
echter niets is minder waar: het heeft geweld te verduren van vrienden en aspirant burgers van dit Koninkrijk.

"En van de dagen van Johannes den Doper tot nu toe, wordt het Koninkrijk der hemelen
geweld aangedaan, en de geweldigers nemen hetzelve met geweld."

Mattheüs 11 : 12

Lekkere tekst is dat, juist in een tijd van fundamentalisme, radicalisering en geweld. De verkondiging van het heil roept dus geweld op? Maar… is dat dan uitdagend, uitlokkend van karakter? Of moeten we het scharen in de categorie joden-haat? Worden christenen, evenals Joden, gehaat, omdat ze God stellen boven elke andere macht? En is dat de boodschap van deze tekst? Toen ik jaren geleden over deze tekst een bijbelstudie maakte voor de MannenBijbelstudieVereniging hier in Schoonhoven, las ik ergens dat dit de moeilijkste tekst uit de Bijbel was. Dat daagde me toen uit, maar achteraf vraag ik het met af. Hebben mensen niet veel meer moeite met teksten die gaan over Jezus' offer en plaatsvervangend lijden. Laten we eens kijken wat er nu werkelijk staat en zien of deze tekst ons een prikkelende boodschap te bieden heeft.

Geweld tegen

Onze eerste reactie bij deze tekst zou kunnen zijn: logisch, het evangelie roept weerstand en soms zelf geweld op. Maar als we met dat in ons achterhoofd goed kijken naar de tekst, dan zou het dus zo zijn dat het Koninkrijk der hemelen onder de voet wordt genomen. Echter, we belijden toch dat er geen afval der heiligen is? En dat het Koninkrijk niet slinkt, maar enkel toeneemt, omdat er alleen maar mensen bij komen?!
Het geweld waarover Jezus spreekt heeft dus ergens ander mee te maken. En lees nog eens goed: het is een proces dat blijkbaar is ingezet 'in de dagen van Johannes de Doper' en 'tot nu toe' voortduurt. Johannes is een trendsetter van iets. Wat? De prediking van het komende Koninkrijk, dat 'nabij' is gekomen. Johannes legde de klem meer dan zijn voorgangers in de prediking. Hij riep ze op om niet lijdelijk af te wachten, in een hoekje nog eens rustig te gaan zitten overwegen, maar in actie te komen. En Johannes' optreden goed beluisterend, zijn forse stem in gedachten horende en zijn woeste baard driftig te zien bewegen bij het herhaaldelijk openen van zijn mond, moet die prediking als 'geweld' op zich zijn geweest. Johannes pleegde geweld op zijn toehoorders. Duidelijk, want anders was alles bij het oude gebleven. Hij riep ze op om – als ze ook maar enigszins twijfelden aan hun behouden aankomst in de hemel – desnoods geweld te gebruiken. Het was een zaak van leven op dood! Wat zou je graag zo'n prediker in je gemeente hebben, niet waar? En als je zo'n prediker door genade mag hebben (voor een tijdje in bruikleen van de hemel), wat gun je die dan aan de hele kerk?!

Geweld plegen om tot Gods Koninkrijk te geraken. De kernvraag in mijn bijbelstudie van destijds was: "Wat merkt de hemel ervan dat u een christen bent?" Want dat geweld beperkt zich niet alleen tot het feit van 'zelf tot dat Koninkrijk geraken', maar ook tot het feit 'opdat anderen ertoe zullen geraken'! Iemand uit mijn eigen gemeente verweet mij eens dat ik haar bijna dwong te gaan geloven. Dat was geen prettig verwijt en toch een groot compliment. Weliswaar kunnen wij mensen niet een ander niet zaligmaken en toch worden we geroepen zó krachtig te werk te gaan alsof het van ons afhing (zonder uit het oog te verliezen dat het God is Die de wasdom geeft). Nou… ga maar aan de slag.

Geweld op

Hiervoor citeer ik uit mijn bijbelstudie van destijds:

In zijn boek 'Christenreize naar de eeuwigheid' beschreef John Bunyan het volgende voorval:
“Ik zag ook, dat UITLEGGER CHRISTEN weer bij de hand nam en in een zeer vermakelijke plaats bracht, waar een schoon paleis gebouwd was; en CHRISTEN was daar zeer mee ingenomen. Op de top van het paleis zag hij enige personen wandelen, die geheel in het goud waren gekleed. Hij vroeg dan aan UITLEGGER, of zij daar wel mochten binnengaan? UITLEGGER greep hem bij de hand en bracht hem opwaarts, tot aan de deur van het paleis; en zie, aan de deur stond een grote menigte mensen, allen, zo het scheen, zeer begerig om in te gaan, maar zij durfden niet. Daar zat ook, een eindje van de deur af, een man aan een tafel, met een boek en een inktkoker voor zich om de namen op te schrijven van hen, die ingingen; hij zag ook, dat in de ingang tot de deur vele gewapende mannen stonden, om die te bewaken, en wie er door wilden gaan, zoveel schade en leed te doen als zij maar konden. Hierover was CHRISTEN niet weinig verbaasd. Terwijl intussen iedereen terugging uit vrees voor de gewapenden, zag hij ten laatste ook een man van een zeer kloekmoedig voorkomen tot de schrijver naderen, en zeggen: “Mijnheer, schrijf mijn naam eens op.” Toen deze dat gedaan had, zag CHRISTEN, dat hij zijn zwaard aangordde, een helm op zijn hoofd zette en zich naar de deur wendde, recht op de gewapende mannen aan, die hem met een dodelijke woede weerstonden. Maar de man, hierdoor in het minst niet ontmoedigd, viel op hen aan, hakkende en snijdende zeer verwoed. Nadat hij nu vele wonden ontvangen en ook gegeven had aan hen, wier oogmerk het was hem buiten te houden, nam hij zijn weg recht tussen hen allen door en drong het paleis binnen waaruit hij de nodiging hoorde van hen die al binnen waren en op de top wandelden, zeggende:
Kom toch, ei, kom toch in:
En ’s hemels heerlijkheid
Wordt tot in eeuwigheid
Voorzeker uw gewin.
Toen ging hij naar binnen en werd gekleed in net zo’n gewaad als zij allen droegen. CHRISTEN begon wat te lachen en zei: “Mij dunkt, dat ik wel weet, wat dit betekent; laat mij nu ook daarheen gaan.”


In zijn boek ‘Blikken in Bunyan’s Pelgrimsreize’ merkt ds. J.H. Gunning JHzn – (ooit predikant in de Sint Jan van Gouda) neef en naamgenoot van de schoonhovense ds. J.H. Gunning EBzn – op:
 
“De bedoeling is duidelijk. Beslistheid is noodig. Dat was zoo in de zware dagen, waarin Bunyan zijn Pelgrimsreize schreef, toen duizend vijanden zich legerden rondom een man, die God naar Zijn Woord en volgens zijn geweten wilde dienen; en zoo is het nog in onze dagen, waar wereldzin en verflauwing der grenzen de kloeke, beginselvaste belijders o zoo zeldzaam doen zijn. Christen moet het leeren dat alleen wie volhardt tot het einde toe, de overwinningskroon behalen zal. … Ja, waarlijk, het is geen kleinen zaak het koninkrijk der hemelen of den hemel zelven binnen te gaan. Niemand wane, dat – al onderhoudt Christus het vuur tegen de waterstroomen des vijands – de geloovige niet zou hebben te kampen om het kleinood des geloofs te verwerven. Alleen wie volhardt, die bereid is moedig en beslist ’s Heeren zijde te kiezen, kan toegang verkrijgen. En daarom ook wordt de man, die hier optreedt, beschreven als iemand ‘van een zeer moedig voorkomen.’ Genade maakt niet laf en weifelend, maar kloek en beslist. De moeilijke plaats Matth. 11:12 wordt door prof. Van Leeuwen aldus vertaald en toegelicht: ‘Het koninkrijk der hemelen breekt zich met kracht baan en stoutmoedigen grijpen het; wie met kracht er naar grijpen, verwerven het.’ Laat ons het nimmer vergeten, lezers! Dat wij in deze gevaarlijken tijd, waarin alles er op uit is om ons met de stroom te doen àfvloeien, alleen door een eerlijke, welbewuste keuze onze roeping en verkiezing vast kunnen maken.”
Bijzonder valt de link op, die ds. Gunning legt met de Bijbeltekst van vanavond. Eveneens valt het op dat hij onderscheid maakt tussen ‘het koninkrijk der hemelen’ en ‘de hemel zelf’. Dat is namelijk niet helemaal precies hetzelfde. Reeds in dit leven moeten wij gaan behoren tot het Koninkrijk der hemelen, willen we de eigenlijk hemel ooit daadwerkelijke binnen kunnen gaan. Christen, uit Bunyans, was in dit deel van het verhaal ook nog lang niet in de hemel. Maar het liet hem wel zien, op welke manier hij er komen moest. Tot het Koninkrijk der hemelen behoren allen die eenmaal de hemel zullen binnengaan. Zij ervaren nu al iets van de heerlijkheid, die dán volkomen zal zijn.
Misschien vindt u dat wel een mooie gedachte: de hemel binnengaan. Toch zou dat erg tekort doen aan de zaligheid, als we alleen maar naar de hemel willen gaan. Die hemel is ten diepste – zo zei ds. Maas het bij de rouwdienst van Anton den Besten – leeg en doelloos als de drieënig God daarin ontbreekt. Met eerbied: die hemel is maar bijzaak. De zaligheid bestaat niet in het in de hemel zijn; en al helemaal niet in het díe of díe geliefde weerzien. Nee, de zaligheid bestaat uit het volmaakt, zondeloos, de HEERE behagen en bedoelen in alles. De zaligheid is niet, dat u en ik niet in de hel komen, maar dat de HEERE eindelijk en eindeloos de eer ontvangt die Hem sinds Genesis 3 is ontnomen door u en mij.
Wie dus als een strijder – om bij het beeld van Bunyan te blijven – slechts uit angst voor de hel strijdt, zal het vroeg of laat moeten afleggen. En wie uit een oppervlakkige bewogenheid naar de hemel verlangt, zal nooit dat geweld bezitten dat nodig is om te volharden. Nogmaals die vraag: “Wat merkt de hemel ervan dat u een christen bent?” Wat wordt er in de hemel gesignaleerd van uw en mijn geweld?

donderdag 3 maart 2016

Hoe goed kennen we Jezus nu eigenlijk?

Wat heeft de kennis in onze boekenkasten ons gebracht over Jezus Christus?
"Voorwaar zeg Ik u: Onder degenen die van vrouwen geboren zijn,
is niemand opgestaan meerder dan Johannes de Doper;
doch die de minste is in het Koninkrijk der hemelen, is meerder dan hij."

Mattheüs 11 : 11

Dat contrast tussen meerder en minder komen we wel vaker tegen in de Bijbel; evenals het contrast tussen de meeste en de minste willen zijn. Jezus spreekt hier tegen de schare – en niet tegen Johannes' discipelen – waarbij Hij Johannes de hoogste plaats in de rij van de profeten geeft en tegelijk maakt Hij Johannes weer heel klein in zijn twijfel.

Merkwaardige paradox

Dat Johannes de Doper de meest gezegende profeet van de oude bedeling was, zullen we wel kunnen beamen. Hij stond in een lange traditie en putte uit een grote bron aan profetieën. En van al die profeten was alleen hij degene die de voorzegde Messias met eigen ogen heeft mogen zien. Jezus zei al eens tegen Zijn discipelen dat Abraham had begeerd de dingen te zien die zij zagen. Abraham had Jezus' dag van verre gezien, maar nog niet in de vervulling zien gaan! Johannes wees als laatste heen en zag als eerste de vervulling van de eeuwenlange beloften voor zich: Jezus Christus, Gods Zoon.
Echter, hoe bevoorrecht Johannes ook was, Jezus stelt hem onder de minste in Zijn Koninkrijk. En de Kanttekeningen merken hier iets heel vreemds op. Als zou Johannes uiteindelijk toch niet zo'n breed zicht hebben gehad op de Messias, als de verst verwijderde profeet. De oude profeten hadden eigenlijk een veel bredere blik; Johannes zag Jezus van heel dichtbij en miste het totaaloverzicht. Het verwarde hem nu hij de beloften in vervulling zag gaan. Ze werden zo anders vervuld dan hij had verwacht. Met al die voorrechten lijkt hij haast achterin de rij te staan.
Maar daarmee is ook weer niet alles gezegd, want Jezus zegt dat Johannes niettemin de meeste is van allen die uit een vrouw zijn geboren. En dat zijn toch immers alle mensen? Heel specifiek doelde Hij natuurlijk op de profeten.
Het was maar goed dat Johannes déze woorden van Jezus niet zelf heeft gehoord; hij noch zijn discipelen. Het zou hen nog meer verwarring hebben gegeven.


Aangrijpende tegenstelling

Je zou de tekst van vandaag misschien kunnen wegschuiven als een wazige, vage tekst. Toch zit er voor ons vandaag een heel scherpe boodschap in. Naar mate de vervulling van de belofte dichterbij kwam, werd de profetie schaarser. Men verwees graag naar oude profetieën en citeerde dingen van eeuwen her. Men staafde eigen inzichten met woorden die uit zijn verband werden gerukt. Het beeld van de komende Messias was zo vertekend, dat niemand Hem meer kende toen Hij werkelijk kwam. Toen we Hem aanzagen had Hij niet de gestalte die wij begeerd zouden hebben. Wij hadden er een heel andere voorstelling van. Het viel eigenlijk wat tegen. Begrijpelijk dat er zoveel kritiek op Jezus was, want Hij voldeed niet aan het verwrongen beeld dat was ontstaan door de eeuwen heen.
Ook vandaag de dag wordt er veel geciteerd uit een onuitputtelijke bron oudvaders en oude schrijvers. Puzzelstukjes worden pasklaargeknipt en tot een passende puzzel gemodelleerd. Maar hij of zij die het dichtst bij het aanbod van genade staat, is er vaak het verst van verwijderd. De onwetende, de zondaren, de blinden… zij gaan menig degelijk kerklid voor. Zij kennen de ja-maars niet of nauwelijks. Zij luisteren onvoorwaardelijk en bepaald niet zelfingenomen. Zij hebben geen boekenkasten vol met kennis. Wij wel, maar wat heeft ons dat aan kennis over onze Heiland opgeleverd? Zijn we Hem beter gaan kennen?
De vraag aan ons als reformatorische kerkmensen is dan ook: Hoe goed kennen we Jezus nu eigenlijk? Of staan we achterin de rij? Of – erger nog – staan we met stapels boeken en massa's kennis gewoonweg buiten de rij?