donderdag 21 juni 2018

God wil bij mensen wonen


Hoofdstuk 15
De tabernakel der getuigenis was onder onze vaderen in de woestijn, gelijk geordineerd had Hij, Die tot Mozes zeide,
dat hij denzelven maken zou naar de afbeelding, die hij gezien had;
Welken ook onze vaders ontvangen hebbende,
met Jozua gebracht hebben in het land, dat de heidenen bezaten,
die God verdreven heeft van het aangezicht onzer vaderen,
tot de dagen van David toe;
Dewelke voor God genade gevonden heeft,
en begeerd heeft te vinden een woonstede voor den God Jakobs.
En Salomo bouwde Hem een huis.
Handelingen 7 : 44-47
O ja, Stefanus had lelijke dingen gezegd over de tempel. Stefanus?
Ze beschuldigden hem ervan, terwijl Jezus het had gezegd!
Bij verstek werd Jezus dus eigenlijk veroordeeld in Stefanus.
Maar… had Stefanus dan een hekel aan de tempel? Bijzonder is dat hij juist in zijn preek bijzondere aandacht heeft voor het huis van God.
Een paar jaar geleden bracht het bekende koor ‘Vox Jubilans’ uit Waddinxveen een bijzondere bewerking uit van Psalm 5. De bewerking was gemaakt door André van Vliet en geweldig getoonzet. De climax zat hem in het laatste vers, dat in de normale zetting van de psalm werd gezongen, maar in kracht opbouwend, zodat de rillingen je over de rug lopen bij de laatste regel:

’t Rechtvaardig volk zult Gij belonen,
Terwijl Gij, HEER, hen overdekt,
Hun tot een veilig schild verstrekt.
Gij zult goedgunstig hen bekronen,
Ja, bij hen wonen.

Wonderlijk genoeg staand die woorden niet in de onberijmde tekst! Daar blijft God als het ware nog op afstand, maar in de berijming komt Hij zelfs bij Zijn volk wonen. En – misschien ligt het aan mij – dat aspect krijgt vooral een diepere dimensie bij de wederkomst. Dan zal God definitief bij Zijn volk wonen, op een manier die zelfs het Paradijs te boven gaat!

Huis van Go(u)d
Op de zondagsschool kon je vroeger punten sparen en die inleveren. In een van de hoogste klassen koos ik boekje met de titel ‘Huis van Go(u)d’. Op het omslag staat ook het woord ‘Welkom’… dat vond ik toen al bijzonder. Welkom in Gods huis! De titel was in goud gedrukt en de u van Goud was outline gemaakt, waardoor je dus zowel ‘God’ als ‘Goud’ kon lezen.
Het is inmiddels in heel wat talen vertaald en nog steeds te koop bij de Zakbijbelbond. Het boekje vertelt over de tempel en is mooi geïllustreerd: “De tabernakel, het heiligdom van het volk van Israël vóór de tempel, met inbegrip van de afzonderlijke onderdelen, worden in woord en beeld gebracht en toegelicht in het licht van de Bijbel. Een prachtige brochure over de geestelijke betekenis van de tabernakel, voorzien van full colour foto’s van een model van de tabernakel, dat vervaardigd is door een goudsmid. Leerzaam en praktisch voor jong en oud. Kan ook uitstekend gebruikt worden voor evangelisatie.”
Juist bij deze tabernakel zet Stefanus in en laat zien dat God opdracht gaf tot het maken van een huis voor Hem. Hijzelf maakte daarvoor de ontwerptekening en de al eerder genoemde Bezaleël en Oholiab werden door God begiftigd met Zijn Geest en waren in staat dit kunstwerk te maken conform het ontwerp. God wilde wonen bij mensen en Hij maakte voor Zichzelf een huis, maar schakelde daar mensen bij in! Het hele volk wordt er zelfs bij betrokken door hun giften en praktische inzet!

God wil bij mensen wonen
Over dat mysterie gaat de kinderbijbel die we op dit moment met onze kinderen lezen: ‘God wil bij mensen wonen’. Een sterke titel met een bezondere vertelwijze.
Laat dat wonder eens op je inwerken. De heilige God die in de onbeschrijfelijk grootse en heerlijke hemel woont, gaat wonen in een kleine tent. Zeker, het blonk er enorm van goud en er was van alles te zien, dat iets vertelde over God Zelf. Maar het is toch in geen verhouding met de heerlijkheid die God in de hemel heeft?
Stefanus gaat weer in de wij-vorm verder: “De tabernakel was te midden van onze voorvaderen in de woestijn. Zo had God het geïnstrueerd aan Mozes, conform de afbeelding (werktekening) die Hij aan Mozes had laten zien op de berg. Onze voorvaderen hebben die tabernakel ook gekregen; wat een wonder! En Jozua bracht die tabernakel mee in het land dat voorheen door heidenen werd bewoond. Die werden verdreven door God en Hij gaf dat land in ‘betere handen’ zo leek het: de handen van onze voorvaderen!”
Ik interpreteer de toonzetting van Stefanus een beetje, maar dat is wel zo’n beetje de strekking van zijn woorden! Die heidenen met hun eigengemaakte goden werden uit de weg geruimd en God wilde er een beter land van maken, door er Zijn volk in de laten wonen. Zijn volk zou toch een betere godsdienst moeten kennen, nietwaar? Stefanus maakt geen toepassing op zijn woorden. Ik vermoed dat hij die toepassing overlaat aan zijn luisteraars die slim genoeg waren.
Hij slaat ook de hele periode van de richters over; zelfs Saul wordt niet genoemd. Een boekwerk vol met zwarte bladzijden. Nee, hij steekt in een keer door naar David, de man naar Gods hart. Die kreeg er zin in om een huis voor God te bouwen.
Zelf woonde hij in een prachtig paleis. Hij was een herders jongen geweest en was niet veel luxe gewend. Hij was aan het hof gekomen bij Saul; daar was waarschijnlijk meer luxe. Hij was opgetrokken met Jonathan, een boerenzoon die vroeger op de boerderij in Gibea ook niet veel goud en glitter gewend was. Maar beide jongens waren godvrezend en ze wisten dat de tabernakel er nog steeds was, bij Samuël.
Die tent kenden ze, al zal die er waarschijnlijk niet meer zo hebben uitgezien als die eerste. De algemene mening is dat er inmiddels een ‘tijdelijk houten gebouwtje’ was met de entourage van de tabernakel. Dat gebouwtje kon ook gemakkelijk worden afgebroken en verplaatst; daarom vinden we dat heiligdom nu eens in Gilgal, dan weer in Silo, in Nob en vervolgens in Gibeon. Dat was enige jaren geleden voor mij wel een verrassing; ik had er nooit zo bij stilgestaan. Ik geef graag een fragment weer van christipedia.nl hierover:

Sinds Saul al de bewoners van de priester-stad Nob (1 Sam. 22: 19) liet ombrengen, verliezen wij het vaste spoor van het vervoerbare heiligdom uit het oog. Wel bericht de Kroniekschrijver dat het te Gibeon gestaan heeft, totdat de tempel van Salomo gereed was en dat Salomo en het volk aldaar plachten te offeren op het door Bezaleël vervaardigde, koperen Brandofferaltaar (2 Kron. 1:3-6, 13;
1 Kron. 21: 29).
Onder Eli, Samuël, David en Salomo zijn Tabernakel en Ark gescheiden geweest, misschien als teken van het ongenoegen van de Heer daarover, dat het volk van het Verbond niet leefde naar Zijn Wet.
David bracht de Ark in de stad van David “op haar plaats”, in het binnenste van de tent, welke hij daartoe had opgeslagen
(2 Sam. 6:17): “Toen zij de ark van de HEERE [de stad] binnenbrachten, zetten zij die op zijn plaats, midden in de tent die David ervoor gespannen had. En David bracht brandoffers voor het aangezicht van de HEERE, en dankoffers. (HSV)
Bedoeld wordt zonder twijfel een andere tent dan de Mozaïsche Tabernakel; de handeling van David is alleen goed te begrijpen, wanneer de Mozaïsche Tabernakel destijds niet meer bestond. Deze Davidische hut bedoelde de koning toen hij tot Nathan sprak hetgeen wij lezen in 2 Sam. 7: 2; zij komt sedertdien herhaaldelijk in de geschiedenis voor (zie 2 Sam. 15: 25; 1 Kon. 1:39; 2: 28v; vgl . 1:50vv.; 3: 15) en werd later met haar toebehoren en met de Bondsark uit de stad Davids in de tempel van Salomo gebracht en daar bewaard. Ook de Kroniekschrijver maakt meermalen melding van deze Davidische Tabernakel (1 Kron. 16: 1; 6: 32; 9: 21; 23:32; 2 Kron. 5: 5). Een nadere omschrijving hebben wij van Davids tabernakel niet. Toch verdienen enkele -bijzonderheden de aandacht.
Vooreerst, dat David in 2 Sam. 7: 2 van zijn tent dezelfde uitdrukking bezigt, waarmede in de beschrijving van de Mozaïsche Tabernakel de afzonderlijk tapijten aangeduid worden (Statenvert, gordijnen); ten tweede, dat in het woord van God tot Nathan, 2 Sam. 7:6, de Godswoning met twee woorden (tent en woning) aangeduid wordt, welke in de beschrijving van de Mozaïsche Tabernakel de gewone uitdrukkingen zijn voor het geitenharen en het byssus-dekkleed (alleen of met inbegrip van het houten getimmerte), evenals zij ook in Ps. 78:60 van het heiligdom te Silo gebruikt worden. Ten derde zij herinnerd, dat Nathan geen onderscheid maakt tussen de Davidische en de Mozaïsche tent. Men kan uit een en ander afleiden, dat beide grote overeenkomst met elkaar zullen gehad hebben, te meer daar David zijn tent niet inrichtte volgens eigen goeddunken maar volgens de overgeleverde traditie. Hij zal ze ook wel rijk versierd hebben, waarmede 2 Sam. 7: 2 niet in tegenspraak is.
Toen Salomo’s tempel voltooid was, kregen de overblijfsels van de tabernakel een plaats in één van de zijvertrekken van de tempel (1 Kon. 8 :4, 2 Kron. 5 :5).
De door Mozes opgerichte tabernakel was eenvoudiger dan de door Salomo -gebouwde tempel, die Gods tentwoning als heiligdom verving. De tempel week op allerlei punten van de Tabernakel af.

De toekomst
Het is vooral de profeet Ezechiël die iets heeft geschreven over Gods aanwezigheid in de toekomst. Die aanwezigheid wordt ook ‘tabernakel’ genoemd, zeg maar Zijn woning of aanwezigheid bij de mensen. Israël zal weer in het Beloofde Land worden verenigd tot één volk, onder één Herder (de grote Zoon van David) en Gods tabernakel zal voor altijd bij hen zijn (hoor je daar diezelfde woorden uit Psalm 5 weer terug? Zou de berijmer dit in gedachten hebben gehad?
“Ik zal met hen een verbond van vrede sluiten. Het zal een eeuwig verbond met hen zijn, Ik zal hun [een plaats] geven en hen talrijk maken, en Ik zal Mijn heiligdom in hun midden zetten tot in eeuwigheid. Mijn tabernakel zal bij hen zijn, Ik zal een God voor hen zijn en zíj zullen een volk voor Mij zijn. Dan zullen de heidenvolken weten dat Ik de HEERE ben, Die Israël heiligt, wanneer Mijn heiligdom voor eeuwig in hun midden zal zijn.
(Ezechiël 37 : 26-28, HSV)
In Hebreeën 8 en 9 gaat het ook over de tabernakel als beeld van de hemel. Dat was de plek waar Christus binnenging met Zijn Eigen bloed. Het is juist deze tabernakel waarin Stefanus zo meteen een inblik krijgt. Even schoof God het voorhangsel van het Heilige der Heilige weg en zag Stefanus de troon van God. Niet de ark waarop God op aarde woonde, maar de hemelse troon van God.

Slotopmerking
David wilde een blijvend huis voor God maken, maar hij mocht dat niet. Zijn zoon, de vrede-koning, mocht dat wel. En toch gaat Stefanus in het volgende gedeelte in op het feit dat God niet gebonden is aan een plek, waar Hij zou wonen. De eerste tabernakel was 30 el lang en 10 el breed, maar Salomo bouwde een tempel die tweemaal zo groot was: 60 el bij 20 el! En nog was dat voor God maar een klein hutje (het woord hebreeuwse tabernakel kan ook worden vertaald met hut). Niettemin moet je je erover verwonderen dat God tóch bij mensen wil wonen. Als we daarvan meer doordrongen zouden zijn en ook leven in het besef dat Hij bij ons woont, dan zouden we ook een intenser en dieper leven kennen. Dan zijn we ons ook meer bewust dat Hij erbij is in onze zorgen en ellende. Maar ook in de gesteggel in de kerk en het gediscussieer over details die niet relevant zijn. Het gekke is: hoewel we geen tabernakel meer kennen, toch ís Hij bij ons. Waar twee of drie in Zijn Naam bij elkaar zijn, ís Hij er ook! Elke kerkdienst en elke bijbelstudieavond. Ja zelfs in onze binnenkamer. Hoe relevant is dit besef in onze gemeenten en ons persoonlijk leven? Juist met het zinderende verlangen naar Zijn eeuwigblijvende aanwezigheid?

maandag 18 juni 2018

Kunstenaar versus kunstenaar


Hoofdstuk 14
En God keerde Zich, en gaf hen over, dat zij het heir des hemels dienden,
gelijk geschreven is in het boek der profeten:
Hebt gij ook slachtofferen en offeranden Mij opgeofferd,
veertig jaren in de woestijn, gij huis Israëls?
Ja, gij hebt opgenomen den tabernakel van Moloch,
en het gesternte van uw god Remfan, de afbeeldingen,
die gij gemaakt hebt, om die te aanbidden;
en Ik zal u overvoeren op gene zijde van Babylon.
De tabernakel der getuigenis was onder onze vaderen in de woestijn,
gelijk geordineerd had Hij, Die tot Mozes zeide,
dat hij denzelven maken zou naar de afbeelding, die hij gezien had;
Handelingen 7 : 42-44
Je eigengemaakte beeld aanbidden heeft iets aandoenlijks, zo zagen we in het vorige hoofdstuk. Het sterrenstelsel aanbidden, dat niet door jou is gemaakt, is nog wel wat anders! Het heelal heeft altijd al een -bijzondere aantrekkingskracht op mensen. Het is door God gemaakt… en toch vindt God die eigenzinnige godsdienst complete afgoderij!
Fake godsdienst
Wat hebben de Israëlieten die veertig jaar in de woestijn gedaan? Ik had er als kind toch altijd het beeld bij van: moeizaam door het zand sjokken, voor straf. Ook dacht ik dat het volk netjes de offerdienst uitvoeren die God had geboden aan Mozes. Maar hoe schokkend is het om te lezen dat God een vraag stelt: “Hebben jullie ook slachtoffers en allerlei opoffering aan Mij gebracht?” Alsof Hij wilde zeggen: “Heb je ooit wel eens wat laten zien aan Mij dat op -gehoorzaamheid leek? Praat me er niet van! Nooit!” Dat is toch wel een harde boodschap voor het volk. De vraag is: zegt Stefanus dit, doordat hij de historie zelf inkleurt, of omdat de Heilige Geest dit zegt? Dan zou dat dus terug te vinden moeten zijn in het Oude Testament.
Het zijn de onthutsende woorden aan het einde van Psalm 95: “Veertig jaren heb Ik verdriet gehad aan dit geslacht, en heb gezegd: Zij zijn een volk, dwalende van hart, en zij kennen Mijn wegen niet. Daarom heb Ik in Mijn toorn gezworen: Zo zij in Mijn rust zullen ingaan!” Om zo maar één voorbeeld te noemen. Maar Stefanus spreekt niet over de Psalmen, maar over de Profeten! Eigenlijk legt hij hier een link naar Amos 5 : 21-23, waar Amos in een even venijnige woordenstroom moet zeggen namens de HEERE: “Ik haat, Ik versmaad uw feesten, en Ik mag uw verbodsdagen niet rieken. Want ofschoon gij Mij brandofferen offert, mitsgaders uw spijsofferen, Ik heb er toch geen welgevallen aan; en het dankoffer van uw vette beesten mag Ik niet aanzien. Doe het getier uwer liederen van Mij weg; ook mag Ik uw luiten spel niet horen.”
En die woorden kende de luisteraars van Stefanus. Dat waren vervelende woorden. Want je kunt wel zeggen dat dat allemaal vroeger is gebeurd en dat jij daar geen deel aan hebt. Maar zo denkt een Jood niet. Hij is één met zijn volk en één met zijn historie. Dit soort vervelende situaties zijn een zwarte bladzijde in het boek van toen én van vandaag!
Dat Stefanus juist dit element aanhaalt in zijn preek, steekt zijn hoorders. Want ze voelen perfect aan hoe hij dat bedoelt. Meer nog dan wij, vermoed ik. Want let er maar eens op dat hij hier niet spreekt in de wij-vorm, maar in de zij-vorm: “En God keerde Zich, en gaf hen over, dat zij het heir des hemels dienden…” Hij doet dus, alsof hij er ook even niet bijhoort en alsof het ook niet over zijn luisteraars gaat. Zou daar misschien juist de angel voor hen zitten? Luisterden zij tussen de regels?

Afgodendienst
Kijk, als je niet beter weet en je nooit anders gewend bent geweest, is het niet zo vreemd wanner je afgoden dient. Wie God nooit heeft gekend of persoonlijk ontmoet, weet niet beter. Als je opgroeit in een dorp of stam waar Moloch, of Remfan, wordt aanbeden, denk je dat dat allemaal klopt; je denkt zelfs dat jij de juiste god aanbidt!
Maar toen ik als kind een bijbelverhaal hoorde over het volk Israël dat de afgoden ging dienen, vond ik dat raar. Het zal het verhaal van Jerobeam zijn geweest, die zijn volk verbood naar Jeruzalem te gaan en gebood om God slechts in Dan en Bethel te dienen bij de gouden kalveren! Toen dacht ik: dat is raar! Al die mensen hebben God, de God van Abraham, Izak en Jacob, gekend en gediend en nu opeens komt er een koning die zegt dat die gouden kalveren God zijn.
Of die keer dat het verhaal ging over Achab die het volk verbood in de God van het Verbond te geloven en gebood om Baäl te dienen. Een god van vreemde volken, vijanden van Israël zelfs! Opeens moest het volk allemaal vergeten Wie God was en doen alsof… ja doen alsof Baäl nu God was. Ik snapte niet dat je nooit meer aan God dacht en dat je nooit eens dacht: “Wat doe ik eigenlijk? Wat doen we met zijn allen? Dit is toch allemaal nep?” Die mensen keken toch naar dat beeld van Baäl? Die wisten toch wel dat dat beeld nooit bewoog en nooit van zijn plek kwam? Die wisten toch gewoon dat het allemaal nep was?
Of, andere verhalen, die priesters of medicijnmannen of druïden van heidenstammen. Die zijn toch op een keer begonnen met die vreemde godsdienst? Want als je helemaal teruggaat in de tijd kom je bij Noach en zijn zonen, die allen precies wisten Wie God was. Ooit is er dus iemand begonnen om wat anders te gaan doen en geloven! Dat snapte ik dus als kind al niet. En ik vond het zo gaaf aan God dat Hij er al van eeuwigheid was! Al leverde mij dat weer andere vragen en raadsels op, waar ik niet zomaar een antwoord op wist. Dat wel. Maar toch…

Wie zijn die afgoden?
Stefanus heeft het over Moloch en Remfan. Of eigenlijk over ‘het gesternte van uw god Remfan’. God is in gesprek met Zijn volk en praat in de jij- en jullie-vorm: ‘uw god’, ‘die gij gemaakt heb’ en ‘die gij opgenomen hebt’. Misschien ben je nieuwsgierig wie die goden zijn. Op internet vind je tal van artikelen over wie die goden zijn en ik waag me daar toch niet aan. De schrijvers spreken elkaar nogal tegen en… het leidt ons af van de boodschap. Moloch komen we in de Bijbel tegen. Men beweert dat hij als een kalf-mens wordt afgebeeld. Dat element ‘kalf’ moet je goed onthouden. Vaak vertelt men dat het een groot beeld van koper was, met een enorme oven erin. Een beeld met uitgestoken armen waarin kinderen werden gelegd. En de priesters roffelden dan keihard op hun trommels om de ouders niet te laten horen hoe de kinderen krijsend verbrandden.
Remfan wordt hier eigenlijk genoemd als ‘het gesternte van Remfan’. Hoewel daar dus een beeld stond dat mensen hadden gemaakt, symboliseerde dat beeld iets van de zon. In die twee goden zelfs zou de zon worden aanbeden als een alles-verzengende oven. Het zou kunnen.
Ook kom ik op internet een aantal sites tegen die over symbolen schrijven. Met name christelijke symbolen die wij nu nog kennen en ‘aanbidden’. Bijvoorbeeld het kruis en de vis (ichthus), maar ook hebben wij speciale gevoelens bij de hexagon, de zogenaamde Davidsster. Sommige overgeestelijke evangelischen en ‘orthodoxen’ waarschuwen ons om zulke symbolen met een heidense origine te gebruiken. Het kruis is volgens hen niet een positief teken, maar het tegenovergestelde van het geloof. Het is het teken van de vloek! En de vis is een verwijzing naar de vis-god Dagon, die iets te maken zou hebben met Nimrod, de bouwer van Babel (Babylon). En dat is in het verband van onze tekst wel interessant. Ook de Davidsster is een occult teken. Maar toch… de HEERE leert ons niet in de symbolen te roemen, maar in de betekende zaak! Wij roemen niet in brood of wijn, maar wij heffen onze harten in de hemel om Hem te aanbidden Die in deze tekenen ons nabijkomt en laat zien en proeven Wie Hij is, Wie Zijn Zoon is en wat Hij voor ons heeft gedaan. We blijven dus niet hangen in symbolen, maar steken af naar de diepte: de betekende, eigenlijke, zaak!

Wat zijn die afgoden?
Toch noemt Stefanus deze goden om er iets mee te zeggen. Wat zijn die goden? Al de goden van de heidenen zijn ijdelheid, zingt Psalm 96:

Al d’ afgoon zijn slechts ijdelheden,
Maar God, Die van ons wordt beleden,
Is ‘t, Die de heemlen heeft gesticht
En voor Zijn Goddlijk Aangezicht,
Zet eer met majesteit haar treden.

Dat zegt de HEERE om Zijn volk gerust te stellen. Naast dat het de waarheid is, steekt Hij hen een hart onder de riem door hen te laten zien dat die goden helemaal niets kunnen doen! Wees maar gerust, ze stellen niets voor. Ze zijn van hout gemaakt, mooi versierd met goud, zilver en gekleurde stenen en verfstoffen. Maar iemand heeft ze ooit zelf bedacht, ontworpen en -gemaakt! God noemt ze in de tekst een afbeelding die jullie hebben gemaakt om te aanbidden. Men wilde iets tastbaars van God hebben. Daarom hebben ze kunstig ontworpen beelden gemaakt naar een eigen interpretatie, afbeelding en ontwerp.
Een vers verder gaat het over de tabernakel die Mozes moest laten maken. Ook daar noemt de HEERE een ‘ontwerp’; dat was de afbeelding die God liet zien aan Mozes, op de berg Sinaï. God maakte een werktekening: kijk zo moet je het laten maken. En Ik heb twee mannen met Mijn Heilige Geest vervuld; die kunnen dat precies zo uitvoeren: Bezaleël en Oholiab waren door God Zelf uitgekozen als uitvoerders. En zij hebben het ook keurig en perfect uitgevoerd. Mij lukt dat nooit, iets natekenen, precies volgens het voorbeeld. Mijn vrouw kan dat altijd wel heel goed. Bij mij wringt het meestal. Ik teken liever iets zelf uit mijn hoofd, zonder voorbeeld. Maar deze twee mannen maakten het dus wel precies zo, zoals God het bedoeld had! En God was er blij mee, want Hij liet merken dat Hij er Zelf in wilde wonen. Dus was het goed!

Kunstenaar versus kunstenaar
De HEERE stelt Zich dus als Kunstenaar tegenover die kunstenaars die die afgodsbeelden zelf hadden gemaakt. Hij is de grote Kunstenaar Die de hemel en de aarde heeft geschapen. Hij liet een tabernakel bouwen, maar nergens was een afbeelding van Hemzelf te zien!
Als iemand een portret van jou maakt dan ben je benieuwd hoe het is geworden. Klopt het schilderij of de tekening met het beeld dat jij van jezelf hebt? Lijkt het? Vaak valt het tegen, maar dat ligt niet altijd aan de kunstenaar.
Echter, nu gingen die menselijke, -heidense, -kunstenaars wel een beeld van God maken. God heeft gezien wat ze ervan gemaakt hadden. Wat ze accentueerden aan Hem of juist weg lieten. Wat ze scheef trokken of opblaasden. Zeker weten dat God Zich nooit heeft herkend in die beelden die er van Hem zijn gemaakt.
Is dat trouwens ook niet een puntje van aandacht bij het beeld dat wij verbaal van Hem maken? Zijn wij in staat een volledig en volmaakt beeld van Hem met woorden te schetsen? Schiet dat niet altijd tekort? Is Hij in woorden te vangen? Zou het kunnen zijn dat de HEERE Zich ook niet herkent in het beeld dat wij, dat predikers, leraars en ouders, van Hem maken? Moet Hij zeggen: “Dat beeld dat jij van Mij maakt is maar een eigengemaakt ontwerp en niet de werkelijkheid van Wie Ik ben! Je bent een eigengeschapen karikatuur van Mij aan het aanbidden! Maar Mij heb je geen offer en geen opoffering gegeven!”
Misschien is het geen Moloch- of Remfanbeeld, maar aanbid je een of andere oudvader, een theoloog, een voorganger of een ander ‘voorbeeldfiguur’.

Karikatuur en oordeel
God dreigt met een nieuwe ballingschap ‘op gene zijde van Babylonië’. De andere kant van Babel? De kant van de grote hoer uit Openbaringen? Het kamp van satan? Definitief? Ja, dat is het risico dat je loopt als je niet genoeg hebt aan het beeld dat God Zelf heeft uitgetekend in Zijn Woord en vooral in Zijn Zoon, daar aan het kruis!
Er komt een einde aan Gods geduld. De Geest bedroeven doet Hem terugtrekken. De Geest uitblussen doet Hem verdwijnen en naar elders vertrekken. Naar Noord-Korea, naar Kenia, naar Saoedi-Arabië, naar Ghana, naar China naar Afghanistan of naar Somalië. Dwars door de vervolgingen van Al-Shabaab, een of andere overheid, Kim Jong-un, Taliban of IS. Wie zal het zeggen? Welke kunstenaar volg jij?

woensdag 13 juni 2018

Afgoderij heeft iets zieligs


Hoofdstuk 13

Deze is het, die in de vergadering des volks in de woestijn was met den Engel, Die tot hem sprak op den berg Sinaï, en met onze vaderen; welke de levende woorden ontving, om ons die te geven. Denwelken onze vaders niet wilden gehoorzaam zijn, maar verwierpen hem, en keerden met hun harten weder naar Egypte; zeggende tot Aäron: Maak ons goden, die voor ons heengaan; want
wat dezen Mozes aangaat, die ons uit het land van Egypte geleid heeft, wij weten niet, wat hem geschied is. En zij maakten een kalf in die dagen, en brachten offerande tot den afgod, en verheugden zich in de werken hunner handen.
Handelingen 7 : 38-41
Afgoderij heeft iets zieligs, zoals Stefanus het op een haast conference-achtige manier beschrijft. Zoals John Piper eens zei tijdens zijn speech ‘Don’t waste your time’, over mensen en hun American Dream, die een leven lang druk waren met hun schelpenverzameling en op de Jongste Dag tegen de grote Schepper van het heelal zeiden: “Here it is, Lord, my shell collection. Look, Lord, my shell collection.” Aandoenlijk bijna!
Holle godsdienst
Stefanus blijft nog even bij Mozes stilstaan, maar eigenlijk schildert hij iets uit dat met het volk te maken heeft. Iets vervelends, wat ze liever niet meer hoorden. Hij haalt geen oude koeien uit de sloot, trouwens. Want zonden die bedekt zijn moeten we niet meer boven tafel trekken. Zo gaat God er ook niet mee om. Maar hier herhaalt zich de geschiedenis. Daarom snijdt Stefanus deze oude wond, met die open zenuw, weer open. Maar… we hebben hier toch niet te maken met een gouden kalf op zo iets? Maakt Stefanus niet een karikatuur van de hele situatie? Is hij wel fair bezig?
Hij gebruikt de geschiedenis van het gouden kalf – hoe merkwaardig is het dat juist dit symbool als prijs voor de beste film wordt gebruikt! – om iets aan te tonen in het handelen van het Joodse volk ten opzicht van … hemzelf? Nee, ten opzichte van Jezus! Hij neemt zijn luisteraars mee, bij de buitenkant van hun godsdienst vandaan, naar de binnenkant. De holle binnenkant. Ze volgen Gods geboden, maar hoe? Is dat voor ons misschien op voorhand al een les?

Ongehoorzaamheid
Wie was Mozes? In het voorgaande heeft hij Mozes uitgeschilderd als een profeet. Een speciale profeet zelfs. Want, zegt hij nu in vers 38, deze Mozes was in gesprek met de Engel des HEEREN (let op dat hij het hier niet heeft over ‘God’ in het -algemeen, maar over ‘God de Zoon’!).
Het volk had tegen Mozes gezegd dat die maar met God moest praten, want zij konden de aanwezigheid van God niet verdragen. Ze werden er doodsbang van. Onthoudt dat element: bang voor God!
Je zou dus verwachten dat het volk ontzag liet merken voor Mozes. Hij had wel eerbied voor God, maar was niet bang. Hij durfde bij God te zijn, zelfs veertig dagen lang! Terwijl zij met een paar minuten al niet meer wisten waar ze blijven moesten. Zij hebben dus heel duidelijk gevoeld (!) dat ze voor God niet konden bestaan. Van zo’n houding mag je toch goede vruchten verwachten? Wordt zo’n houding in onze kringen ook niet erg aangeprezen en bewierookt?
Wat zich daar op die berg Sinaï heeft afgespeeld wist het volk niet. Maar Mozes kwam wel met twee bewijsstukken naar beneden: de Stenen Tafelen, de platte stenen van het Verbond, zoals deze uitdrukking in de Basisbijbel wordt vertaald. Het woord ‘lu-ach’ betekent plank, tableau of plaat. Deze stenen waren niet zo groot als een grafzerk, want dan kon Mozes ze niet helemaal meenemen naar beneden. Waren ook geen grote granieten billboards met een heel verhaal erop. Het waren twee platte stenen, die draagbaar waren, en waarop aan de voor- en de achterkant Tien Woorden stonden gekerfd. Tweemaal dezelfde woorden: een kopie dus. Schilderijen en afbeeldingen van Mozes met twee enorme zerken met gebod 1-4 op de ene en 5-10 op de andere steen zijn puur fictie.

Contrast
Wel, die stenen waren dus ook de bewijsstukken dat Mozes daar iets met God had gecommuniceerd; of eigenlijk: dat God iets concreet had opgedragen aan Mozes. Hij kwam daar niet naar beneden van een gezellig onderonsje, maar met een missie!
Hoe groot is dan het contrast, wanneer je Mozes met die heilige opdracht van de grote en barmhartige God van het Verbond (God de Zoon Zelf, die later díe Profeet zou worden, waarover Mozes zou spreken!) de berg ziet afkomen en beneden die janboel rondom dat gouden kalf ziet! Het is alsof je na een indringende en bewogen preek, de kerk uitloopt en keihard de radio aanzet met deathmetal- of hardcoremuziek. Het zout van de tranen nog op je wangen, maar je ogen klappen dicht en je headbangt op de satanische cadans van de beat.
Het is dit mega-contrast waarover Mozes zo fulmineert en woest de zo heilige stenen neersmijt in het dal. Ze barsten uiteen, maar het blust de toorn in Mozes niet. Er moet meer gebeuren. Ook Mozes vormt een contrast in zich. Zijn toorn explodeert tegen een heel volk. Heb je je wel eens afgevraagd waarom zo’n massa van duizenden mensen zo onder de indruk is van die ene man die daar dwars door hun feestje komt stuiven?
Nee, zijn gezicht glansde niet, zoals dat later wel gebeurde toen Mozes opnieuw op de berg bij God was en opnieuw twee stenen met de Tien Woorden kreeg. Nee, deze eerste keer is er aan Mozes niet zo iets te zien. Maar stiekum denk ik wel dat Stefanus deze geschiedenis als een hint gebruikt naar zijn eigen glanzende gezicht, dat ze nog maar enkele minuten geleden hebben kunnen zien!

Aversie
Ongehoorzaamheid is een naar woord. Maar dekt dat de lading van wat Israël hier onderaan de Sinaï deed? Is daarmee gezegd wát hun intentie was? Nee. Daarom zet Stefanus resoluut het mes in deze stinkende wond! “Denwelken onze vaders niet wilden gehoorzaam zijn, maar verwierpen hem, en keerden met hun harten weder naar Egypte…” Ze waren niet maar was wereldgelijkvormigheid aan het plegen. Ze kantten zich tegen Mozes (en daarmee tegen God Zelf) en verlangden weer terug naar Egypte (en uitten dus een aversie tegen Gods Beloofde Land)! En dat is desastreus!
Daarbij is het dus aandoenlijk om te zien dat ze hun goud bij Aäron komen brengen en dat hij er een beeld van gaat maken van een afgod die hij zich nog herinnert uit Egypte. Een stoer stierkalf.
Zo dan, daar heb je je god die lekker voor je uit gaat. Al hadden ze honderd jaar gewacht, dat kalf was nooit van zijn plek gekomen. Ze hadden het nota bene zelf in elkaar gesmolten. En kijk eens… ze vallen voor het beeld neer en dansen er als een stel bezetenen rond.
Zielig
Jeremia steekt er in hoofdstuk 10 al de gek mee – hoewel zijn profetie vooral bedoeld is als troost voor Gods volk dat wordt aangevallen – als hij kijkt naar wat de heidenen allemaal bedenken om maar niet in de HEERE te geloven. Ze zijn niet alleen van God los, maar ze willen dat ook koste wat het kost blijven. Daarom vullen ze die leegte zo krampachtig gedreven in met afgoderij: “Want de inzettingen der volken zijn ijdelheid; want het is hout, dat men uit het woud gehouwen heeft, een werk van des werkmeesters handen met de bijl. Men pronkt het op met zilver en met goud; zij hechten ze met nagelen en met hameren, opdat het niet waggele. Zij zijn gelijk een palmboom van dicht werk, maar kunnen niet spreken; zij moeten gedragen worden, want zij kunnen niet gaan […] In een ding zijn zij toch onvernuftig en zot: een hout is een onderwijs der ijdelheden. Uitgerekt zilver wordt van Tarsis gebracht, en goud van Ufaz, tot een werk des werkmeesters en van de handen des goudsmids; hemelsblauw en purper is hun kleding, een werk der wijzen zijn zij al te zamen. Maar de HEERE God is de Waarheid, Hij is de levende God, en een eeuwig Koning […] Een ieder mens is onvernuftig geworden, zodat hij geen wetenschap heeft, een ieder goudsmid is beschaamd van het gesneden beeld; want zijn gegoten beeld is leugen; en er is geen geest in hen.”
En hij zegt eigenlijk ongeveer hetzelfde als Jesaja in hoofdstuk 40 deed: “Bij wien dan zult gij God vergelijken, of wat gelijkenis zult gij op Hem toepassen? De werkmeester giet een beeld, en de goudsmid overtrekt het met goud, en giet er zilveren ketenen toe. Die verarmd is, dat hij niet te offeren heeft, die kiest een hout uit, dat niet verrotte; hij zoekt zich een wijzen werkmeester, om een beeld te bereiden, dat niet wankele. Weet gijlieden niet? Hoort gij niet? Is het u van den beginne aan niet bekend gemaakt! Hebt gij op de grondvesten der aarde niet gelet?”

En ook Daniël moet names God iets dergelijks zeggen tegen Belsazar, wanneer hij uitlegt wat er met die woorden ‘mene, mene, tekel, upharsin’ op de muur wordt bedoeld: “…de goden van zilver en goud, koper, ijzer, hout en steen, die niet zien, noch horen, noch weten, hebt gij geprezen; maar dien God, in Wiens hand uw adem is, en bij Wien al uw paden zijn, hebt gij niet verheerlijkt.”

Stefanus vat de geschiedenis met het gouden kalf als volgt samen: “En zij maakten een kalf in die dagen, en brachten offerande tot den afgod, en verheugden zich in de werken hunner handen.”

Wie is hier nu God?
Sprak hij eerst in de dagtekst nog over ‘onze vaderen’, nu zegt hij allen ‘zij maakten’, ‘zij brachten offers’ en ‘zij verheugden zich in het werk van hun handen’. Die cynische toon moet het volk niet zijn ontgaan. Het doet aandoenlijk aan. “Kijk dan, ze hakken, smeden en versieren een beeld alsof het een cupcake is! En dat selfmade ding zetten ze neer, gaan er in een kringetje omheen staan (er gebeurt niets) en opeens, als bij toverslag, is het het een god. Een machtig god nog wel, die voorop gaat en de hele meute loopt er achteraan richting … ja, richting Egypte zou je denken. Naar huis. Toch?
Gek genoeg maken ze nog geen aanstalten om op reis naar huis te gaan. Ze blijven daar onderaan die berg hangen. Het gaat niet erg hard met die god voorop. Of is het de levende God Die hen bij deze plek houdt, om ze te laten zien Wie Hij werkelijk is? Dat wordt geen fijne les, maar wel een heel leerzame. Hoe smaakt water moet goudpoeder? Dat is nog gevaarlijk ook! Inwendige besmetting. Metaaldeeltjes in je buik en vaten. Een langszame maar gestadige dood vermoedelijk. Niemand heeft het overleefd. Sterker nog, er waren er die diezelfde dag nog door de stam van Levi zijn gedood! Kon dat gouden kalf dat allemaal niet verhinderen? Flikkerde er geen bliksem uit de egyptische goden-hemel toen Mozes dat gouden kalf aan poeier sloeg? Nee, het bleef ademloos stil. En opnieuw is er tussen die duizenden niemand die Mozes een halt toe roept. Wie is hier nu God?
Een predikant zei eens: dat gouden kalf was geen afgod, maar de zichtbaar -gemaakte vertoning van God. Men had moeite met een onzichtbare God. En hoe actueel is dat? Maar mag God nog zijn zoals Hij wil zijn? Maakt dat eigenlijk iets uit? Moet Hij passen in ons voorstellingsvermogen? Of kan Hij even goed God zijn, als Hij onzichtbaar is? Het lijkt er in deze geschiedenis op dat ze Mozes als de belichaming van God zagen. Toen de zichtbare Mozes weg bleef waren ze God kwijt. Zit daar niet een lijn in die we vandaag de dag terugzien in de kerk? Zijn ook vandaag niet heel veel rechtzinnige mensen ‘godsdienstig’ bezig met een zichtbare God in ‘houdingen’, in ‘staten’, in  ‘ervaringen’, in ‘predikers’, in ‘oudvaders’, in ‘klanken’ en ‘tale Kanaäns’. “Weet gij het niet? Hebt gij niet gehoord, dat de eeuwige God, de HEERE, de Schepper van de einden der aarde, noch moede noch mat wordt? Er is geen doorgronding van Zijn verstand. Hij geeft den moeden kracht, en Hij vermenigvuldigt de sterkte dien, die geen krachten heeft. […] Maar dien den HEERE verwachten, zullen de kracht vernieuwen; zij zullen opvaren met vleugelen, gelijk de arenden; zij zullen lopen, en niet moede worden; zij zullen wandelen, en niet mat worden.” Wat een God. De levende God! Onze God!

zaterdag 9 juni 2018

De profeet voorzegt de Profeet

Hoofdstuk 12

Deze heeft hen uitgeleid, doende wonderen en tekenen in het land van Egypte, en in de Rode zee, en in de woestijn, veertig jaren. Deze is de Mozes, die tot de kinderen Israëls gezegd heeft: De Heere, uw God, zal u een Profeet verwekken uit uw broederen, gelijk mij; Dien zult gij horen.
Handelingen 7 : 36-37

Het is opmerkelijk hoeveel Stefanus verzwijgt van Mozes. Hij heeft het niet over Mozes’ halstarrige houding, zijn driften en zijn moedeloosheid over het ongeloof van het volk. Hij schildert hem enkel uit als een profeet die tekenen en wonderen deed. Het lijkt wel alsof Stefanus zichzelf een beetje uittekent voor de oren van het opgehitste volk.
Zondigen tegen beter wetenWaarom staat Stefanus zo uitgebreid stil bij Mozes. Ik had die vraag nog niet goed overdacht, maar in de Kanttekening las ik dit: “Hier toont Stefanus dat hij tegen Mozes niet leert als hij Jezus Christus predikt, dewijl Mozes zelf van Hem geprofeteerd heeft.” Met het diep ingaan op Mozes laat Stefanus dus zien dat hij niets tegen Mozes heeft. Zijn eerste beschuldigers zeiden in hoofdstuk 6: “Wij hebben hem horen spreken lasterlijke woorden tegen Mozes en God.” De ­beschuldigers die daarna kwamen zeiden: “Deze mens houdt niet op lasterlijke woorden te spreken tegen deze heilige plaats en de wet. Want wij hebben hem horen zeggen, dat deze Jezus, de ­Nazarener, deze plaats zal verbreken, en dat Hij de zeden veranderen zal, die ons Mozes overgeleverd heeft.” Stefanus laat dus ook zien in dit verweer dat Mozes een goed zicht had op Jezus Christus!
Stefanus doet alsof Mozes zelf al die wonderen deed. Hij wil Mozes geen goddelijke eer geven, maar hij zoomt in op die wonderen waar tegenover het volk juist zoveel ongeloof en haat stelt!
Dat is de zonde die voor Stefanus ‘live’ werden uitgeleefd door de massa die hem naar het Sanhedrin heeft geleid. Ja, het Sanhedrin zélf betreedt met vast tred hetzelfde pad, als waarmee ze ook Jezus en al de profeten van het Oude Testament de dood in hebben gedreven.

Veertig jaar wonderen
Hoe ver kun je gaan, als je tegenover veertig jaar wonderen, hulp en zegen even zoveel jaren dwarsliggen en opstand zet? Over die veertig jaar omzwerving wilden de Joden maar liever niet te veel horen. Je mocht spreken over hun afmatting, hun ‘afzien’ en hun lijden, zowel in dorst en honger als in verdrukking van vijanden. Maar je mocht niet spreken over de oorzaak van die dingen: ongeloof en botte tegenstand. Was het niet juist deze Mozes die voor het volk had gepleit toen God dat hele zooitje had willen wegvagen?

Veertig jaar tekenen
Het waren niet alleen wonderen die door Mozes werden verricht. Wonderen staan niet op zichzelf! Daar zouden we vandaag de dag ook eens meer bij moeten stilstaan. De wonderen van genezing zijn geen doel op zich. De wonden van uitredding hebben een ander doel dan ‘lekker leven’ en ‘doorgaan met waarmee je bezig was’. Dat nare woordje ‘bekering’ (tot inkeer komen) zit er onlosmakelijk aan verbonden.
Nee, er is ook sprake van ‘tekenen’, zo zegt Stefanus. Die veertig jarige reis door de woestijn stond bol van allerlei hints en heen­wijzingen naar iets anders. Naar Iemand anders! Eigenlijk moet je zeggen dat het volk veertig jaar lang langs al die hints en heenwijzingen heen heeft geleefd. Hoeveel tekenen krijg je vandaag de dag mee van God? Niet alleen elke zondag, maar toch zeker ook juist die dag?!


Mozes’ profetieën
Wat was Mozes eigenlijk? Een prins, een generaal, een leider, een held… en ja toch ook een moordenaar! Hij was ook de kroniekschrijver van het volk Israël; zijn kronieken lezen we in Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium. Je zou hem ook de ‘man van de wet’ kunnen noemen. Maar kennen we hem ook als een profeet? We hebben zijn Psalm, Psalm 90, de Oudejaarspsalm. Het is die man, die zulke diepe en prachtige dingen kon zeggen over God:
“Gij zijt ons geweest een Toevlucht van geslacht tot geslacht.”
“Eer de bergen geboren waren, en Gij de aarde en de wereld voortgebracht hadt, ja, van eeuwigheid tot eeuwigheid zijt Gij God.”
“Want duizend jaren zijn in Uw ogen als de dag van gisteren, als hij voorbijgegaan is, en als een nachtwaak.”
“Want wij vergaan door Uw toorn; en door Uw grimmigheid worden wij ­verschrikt.”
“Gij stelt onze ongerechtigheden voor U, onze heimelijke zonden in het licht Uws aanschijns.”
“Wie kent de sterkte Uws toorns, en Uw verbolgenheid, naardat Gij te vrezen zijt? Leer ons alzo onze dagen tellen, dat wij een wijs hart bekomen.”
“Verzadig ons in den morgenstond met Uw goedertierenheid, zo zullen wij juichen, en verblijd zijn in al onze dagen. Verblijd ons naar de dagen, in dewelke Gij ons gedrukt hebt, naar de jaren, in dewelke wij het kwaad gezien hebben.”
“En de liefelijkheid des HEEREN, onzes Gods; zij over ons”


De Messias
Hoe veelkleurig praat hij over God?! Maar luister eens wat Mozes, aldus Stefanus, zegt over de Messias! Hij zegt: “De Heere, uw God, zal u een Profeet verwekken uit uw broederen, gelijk mij…” Hij heeft dus al voorzegt dat de Messias niet een ­opzienbarend figuur zal zijn. Het zal een soort Mozes zijn. Gewoon iemand uit het volk! Let daar dus op, want voor je het weet kijk je ‘over Hem heen’ en ga je voorbij aan Zijn aanwezigheid. Dat ‘als ik’ duidt zeker ook, volgens Stefanus op de wonderen die de Messias zal doen, net als Mozes. Aan Mozes’ wonderen en tekenen hadden ze voorbij geleefd; zo zal het ook gaan met de Messias!
Johannes wist Mozes niettemin wel te ­onderscheiden van Jezus, als hij schrijft in Joh. 1:17-18 “Want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden. Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, Die in den schoot des Vaders is, Die heeft Hem ons verklaard.”
Er is verschil. Mozes gaf de wet van God door. Maar wat Mozes niet kon, kon Jezus: genade van God aanbrengen! En… het grootste verschil met Mozes is, dat Jezus God heeft gezien. Mozes kon het niet aan, maar Jezus wel. Sterker nog, Hij kende God door en door. Wat een verschil is dat?! Daarom was Hij bij uitstek zo geschikt om genade aan te brengen. Omdat Hij de ingrediënten van genade kende! Moet je eens over nadenken.

De Messias horen
Nog één groot verschil lijkt Stefanus hier te onderstrepen. De Messias zal even ongedacht en onverwacht komen als Mozes; eveneens uit het volk gekomen. Maar Stefanus zegt erbij: “Dien zult bij horen.” Wat bedoelt hij – en achter hem Mozes – met deze woorden? Het is zo dat Petrus deze woorden ook gebruikt in zijn Pinksterpreek. Maar ze komen niet bij de discipelen zelf vandaan. Mozes had dit inderdaad gezegd in Deut. 18. Daar stelt hij de profetie en de profeten van het Woord van God tegenover de guichelaars en alle andere afgodenpredikers. “Een Profeet, uit het midden van u, uit uw broederen, als mij, zal u de HEERE, uw God, verwekken; naar Hem zult gij horen.” En Mozes zegt hier ook stellige dingen over hoe we die profetie moeten duiden: komt het uit, dan blijkt dat het het Woord van God is geweest. Als we er dan niet direct voluit geloof aan hechtten, dan toch zeker na afloop. Het is de zonde tegen de Heilige Geest als we ons verharden en die woorden van God aanwijzen als godslasterlijk. Je merkt dat Stefanus hier tussen de regels door iets aan de Joden vertelt over Jezus’ profetieën!
Het volk was juist door de wet van Mozes gehouden om de profetie te geloven en op te volgen. God had het Zelf geboden! God de Vader had in dit verband ook nog iets specifieks gezegd over Jezus, dat Petrus – als getuige van de verheerlijking van Jezus – in zijn achterhoofd moet hebben gehad, toen hij Mozes’ woorden citeerde: “Deze is Mijn geliefde Zoon, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb; hoort Hem!”
We hebben in Jezus niet te maken met zomaar een profeet, maar met dé Profeet, ja, met de Zoon van God; een Zoon in Wie de Vader al Zijn welbehagen, Zijn diepste genot en meest intense vreugde heeft. Zou je Hem dan niet horen?

God aanbidden
Zijn niet Jezus’ woorden bij uitstek woorden die je moet gehoorzamen? Wat heeft Hij niet allemaal gezegd over de wet van Mozes? Of over de liefde tót de Vader en de liefde ván de Vader? Hij kende als geen ander de Vader tot in het diepst van Zijn ziel. Hij kende de intenties van Zijn Vader en Hij vertelde ons erover.
In Hem hebben we enorm goed kunnen zien Wie de Vader is. Mozes heeft dat allemaal niet zelf kunnen zien en duiden. Het was de Heilige Geest Die hem daar woorden voor gaf. En het is diezelfde Geest Die Stefanus vol vuur laat preken. Reken maar dat de Joden hier iets van hebben gemerkt. Hier staat niet zomaar een man uit het volk. Hier staat niet zomaar een volgeling van Jezus, maar hier staat een profeet te prediken die Gods Woord brengt.
Ze voelden vanuit Deuteronomium 18 de klem om hier iets mee te doen. Mozes stond voor hen en stelde hen voor de keus: “Wat doe je met Gods Woord, Dat hier wordt gepreekt? Neem je het aan en buig je of verwerp je het en recht je je rug? Deze man kant zich niet tegen mij, Mozes, maar hij valt mij bij. Hij kant zich niet tegen God en Zijn wet, maar hij verkondigt die wet op Gods bevel. Dus… wat doe je?”
Je kunt je levendig voorstellen wat het antwoord werd, toen ze hun oren dichtstopten en briesend op Stefanus aanvielen. Maar voor we verder gaan lezen toch die vraag: Wat doe jij met Gods Woord? Als dat morgen, zondag, gepreekt wordt, leg je het dan aan de kant en vind je het allemaal teveel liefde en teveel Jezus en te weinig de zondige mens en zijn walgingopwekkende zondestaat? Of val je dit Woord bij en leef je op in God, aanbid je Hem nederig, heel je leven, conform Psalm 96?
Aanbidt Hem need’rig al uw leven,
Hem, die, in ‘t heiligdom verheven,
Een Godd’lijk licht van zich verspreidt;
Leer, aarde, voor Zijn majesteit,
Leer voor Zijn aangezichte beven.

vrijdag 8 juni 2018

De door de bouwlieden verworpen Hoeksteen komt in beeld


Hoofdstuk 11


En de Heere zeide tot hem: Ontbind de schoenen van uw voeten; want de plaats in welke gij staat, is heilig land. Ik heb merkelijk gezien de mishandeling Mijns volks, dat in Egypte is, en Ik heb hun zuchten gehoord en ben nedergekomen, om hen daaruit te verlossen; en nu, kom herwaarts, Ik zal u naar Egypte zenden. Dezen Mozes, welken zij verloochend hadden, zeggende: Wie heeft u tot een overste en rechter gesteld? dezen, zeg ik, heeft God tot een overste en verlosser gezonden, door de hand des Engels, Die hem verschenen was in het doornenbos.
Handelingen 7 : 33-35

Mozes was niets in zichzelf. Hij moest voor God zijn schoenen uitdoen. Daarmee erkende hij zijn nederige plek en eerbiedigde hij God als de Overste en Rechter aller zielen. Eerbied… in onze dagen een uitgestorven begrip. Of niet?

De opbouw van de preek
Lange tijd vraag je je af wat Stefanus met deze preek beoogt. Houdt hij een lesje vaderlandse geschiedenis voor zijn luisteraars? Allerlei interessante figuren passeren de revue en Mozes spant in zekere zin wel de kroon. Maar dat hij juist Mozes uitkiest heeft een doel.
Niet Mozes’ wonderlijk geleidde leven was het uitgangspunt voor deze episode uit de vaderlandse geschiedenis. Ook niet Mozes bijna goddelijke positie! Weliswaar sprak hij persoonlijk met God en God sprak met hem zoals een man met zijn vriend spreekt. Dat boeide die ‘gelovigen’ wel erg, maar dát beoogde Stefanus niet.
Hij trekt zijn luisteraars mee in de preek. Ze zien zichzelf opgenomen worden in dit verhaal. Dit was Mozes, hún leider. En wat heeft die man niet een voorname positie gehad?! Een soort Willem van Oranje, een bevrijder. Er borrelt een soort chauvinisme boven. Ze voelden zich als volk, door God uitgekozen, heel wat!
Maar juist wanneer ze zich zo laven aan hun chauvinisme, geeft Stefanus een verrassende wending aan zijn betoog. Kun je het eigenlijk wel een preek noemen? Het lijkt haast wel een juridisch betoog! Zou Stefanus misschien zo’n achtergrond hebben gehad, als griekse Jood?
Even geeft hij een venijnige steek; wie zal het hebben opgemerkt? Want hij gaat toch nog even door op dat chauvinisme in de volgende verzen, waarin hij Mozes’ grote daden nog verder optelt.
Maar let even op die steek: “Dezen Mozes, welken zij verloochend hadden, zeggende: Wie heeft u tot een overste en rechter gesteld? dezen, zeg ik, heeft God tot een overste en verlosser gezonden, door de hand des Engels, Die hem verschenen was in het doornenbos.”
Mozes wordt allereerst neergezet als een ‘miskende’. “Wie heeft u tot een overste en rechter gesteld?” Daarmee doelt hij niet op die twee Joodse ruziemakers, maar op de houding die het volk elke keer weer jegens Mozes en ook jegens Aäron toonde. Waar baseer ik dat op? In Exodus 4 : 21 komen Mozes en zijn broer bij Farao vandaan en inmiddels zijn de instructies van Farao al uitgegaan dat het volk maar zelf stro moet gaan regelen. Ze zijn er dus op achteruit gegaan! “Toen zagen de ambtlieden der kinderen Israëls, dat het kwalijk met hen stond, dewijl men zeide: Gij zult niet minderen van uw tichelstenen, van het dagwerk op zijn dag. En zij ontmoetten Mozes en Aäron, die tegen hen over stonden, toen zij van Farao uitgingen. En zeiden tot hen: De HEERE zie op u, en richte het, dewijl dat gij onzen reuk hebt stinkende gemaakt voor Farao, en voor zijn knechten, gevende een zwaard in hun handen, om ons te doden.”
“Ja, lekker zeg! Wij dachten dat jullie ons kwamen helpen, maar we zakken dieper weg in de modder van de slavernij! God zal jullie oordelen over dit geknoei!”

Eerbied voor God
Wat opvalt in Exodus 3 en Exodus 4 is dat Mozes gewend is met God te twisten. Hij is soms zelfs nukkig tegen God. Eerst wilde hij niet naar Egypte, want ja… ze zouden hem daar doden! Toen had hij allerlei smoesjes over zijn voordrachtskunst die niet op orde was. “Mijn praten zal geen indruk maken bij Farao.” Mozes kende de hofetiketten en hij wist wat hem te wachten stond. Aäron wist dat niet. Dus wat Mozes zei, sneed wel hout, maar het boeide God niet. Omdat niet Mozes, maar God een betoog ging houden. Dat is het grote verschil. En als het er dan eindelijk van komt en het volk zich tegen Mozes en Aäron keert, vat Mozes dat op als een persoonlijke afwijzing. Zijn commentaar aan het adres van God is ferm: “Heere! waarom hebt Gij dit volk kwaad gedaan, waarom hebt Gij mij nu gezonden? Want van toen af, dat ik tot Farao ben ingegaan, om in Uw naam te spreken, heeft hij dit volk kwaad gedaan; en Gij hebt Uw volk geenszins verlost.”
Mozes doet hier niet echt onder voor het volk! Hij verwijt God snel en scherp. Is dat een herkenbare houding? Is dat een genetisch bepaalde manier van reageren, die in het Joodse volk zit? Of een trek die in alle mensen na Genesis 3 zit?
Waar is de eerbied voor God, die hij toonde bij de brandende braambos? Daar viel hij op de grond voor God en beefde. Dat zelfde bevende rietje heeft nu best een grote mond tegen God! Of is dat een te ongenuanceerde conclusie?
Zijn wij refo’s misschien te veel geïndoctrineerd door ‘eerbied’ en durven we niet met God de twisten? Met Hem in gesprek gaan en onze frustraties, visies en moeiten te bespreken? Is de zogenaamde deemoedige refo-manier van ‘geloven’ een onnatuurlijke godsdienst die gelijk is aan alle godsdiensten van de heidenen? Moeten wij misschien van de Joden leren om met God te spreken als een man met zijn vriend spreekt? Weliswaar in het besef dat we ‘stof en as’ zijn, maar toch ook onze gevoelens eerlijke uiten. Proberen we in de kerk misschien niet heel braaf tegen God te doen en schijnheilig ‘eenswillend’ met God te zijn, terwijl we diepweg heel andere gevoelens hebben? Zou God die dieper liggende gevoelens niet kennen? Houden we Hem voor de gek en proberen we met onze houding Hem gunstig te stemmen? Vind wat je vindt, maar Mozes is een open boek! Mozes is namelijk ook die man die het niet met God eens is als Hij het oordeel over het volk aankondigt. Dat vinden we toch zo’n mooie Messias-gestalte?

De Messias wordt zichtbaar
Ja, de Messias wordt zichtbaar in dit tekstgedeelte. Er komt een bevrijder en verlosser naar het volk toe, maar hun houding is “wat heb jij over ons te zeggen?” Mozes komt tot het zijne (zijn broedervolk) maar ‘de zijnen’ (zijn broeders) hebben hem niet aangenomen. Ze hebben de duisternis van de slavernij liever dan het licht. Weg met hem! Hij paste niet in hun plaatje dat zij van de Messias hadden!
Dit is de kant die Stefanus op wil met deze geschiedenis, die het volk zo goed kende. Zou het volk dat op dat moment al hebben begrepen? Stefanus is een man die constructief denkt en tijdens het preken scherp in de gaten blijft houden waar hij heen wil. Gezegend als je onder zulke predikers mag zitten, zondag aan zondag. Ook als ze dingen aanroeren die je niet zo welgevallig zijn. Die je chauvinisme onderuit halen en eerlijk voor God maken!

maandag 4 juni 2018

Als God spreekt wordt het stil


Hoofdstuk 10

En als veertig jaren vervuld waren, verscheen hem de Engel des Heeren, in de woestijn van den berg Sinaï, in een vlammig vuur van het doornenbos. Mozes nu, dat ziende, verwonderde zich over het gezicht; en als hij derwaarts ging, om dat te bezien, zo geschiedde een stem des Heeren tot hem, zeggende: Ik ben de God uwer vaderen, de God Abrahams, en de God Izaks, en de God Jakobs. En Mozes werd zeer bevende, en durfde het niet bezien.
Handelingen 7 : 30-32

Stefanus markeert de periode dat Mozes in Madiam (Midian) was als 40 jaar. Zowel in Exodus als in Handelingen blijft het die periode ademloos stil tussen Mozes en God. De Bijbel wijdt daar geen woorden aan, maar het is wel een aangrijpende werkelijkheid! Als God zwijgt, blijft het doodstil, maar als Hij spreekt komt er leven.

Niet vergeten
Toen het onlangs onweerde, was onze jongste bang. Ik legde uit dat de HEERE Zijn stem laat horen (zoals Psalm 29 zingt) en dat Hij Zijn grootheid laat merken. Maar het is niet direct de bedoeling dat je bang wordt. De HEERE wil dat we Hem niet vergeten. “Maar dan hoeft Hij me niet zo te laten schrikken! Ik denk heus wel aan Hem,” zei hij met verontwaardigde stem.
We vergeten God zo gemakkelijk, omdat Hij Zich niet in ons leven infiltreert. De normale dagelijkse omgang met Hem in het gebed, het zingen, het overdenken en vooral het Bijbellezen is de reguliere communicatie waarvan de HEERE Zich bedient. Als je geen gebruik maakt van Zijn normale middelen, is de kans groot dat je Hem niet hoort in je leven. En als Hij dan tóch van Zich laat horen, maakt dat diepe impact! Een donderslag bij heldere hemel, als het goed is. Je gaat merken – als je tenminste iets van het leven met Hem kent – wat je mist en je gaat verlangen naar Zijn merkbare aanwezigheid in je leven.
Hoe het bij Mozes precies was, vertelt de Bijbel ons niet. Mozes zelf zwijgt er ook over in Exodus. Hij vertelt alleen dat hij naar Midian vlucht en er zijn vrouw ontmoet. Ze is de dochter van een priester en later zal blijken dat deze priester ook iets met God heeft al blijft het raadselachtig wát dat dan precies is.

God hoort
Mozes en Zippora krijgen er twee zonen. De geboorte van de eerste wordt door Mozes zo beschreven: “en hij [Mozes] noemde zijn naam Gersom; want hij zeide: Ik ben een vreemdeling geworden in een vreemd land.” Je zou zeggen: een tamelijk egoïstische gang van zaken. Zippora wordt er niet in gemoeid; dit kind krijgt een naam die iets van Mozes zelf tot uitdrukking brengt. Mozes voelt zich hier duidelijk niet op zijn plek. Speelt hij een slachtofferrol? Het blijft vaag.
Pas in Exodus 18 vertelt Mozes meer over zijn kinderen, als zijn schoonvader hem bij de berg Sinaï bezoekt: “Zo nam Jethro, Mozes’ schoonvader, Zippora, Mozes’ huisvrouw (nadat hij haar wedergezonden had), met haar twee zonen, welker enes naam was Gersom (want hij zeide: Ik ben een vreemdeling geweest in een vreemd land); en de naam des anderen was Eliëzer, want, zeide hij, de God mijns vaders is tot mijn Hulpe geweest, en heeft mij verlost van Farao’s zwaard. Toen nu Jethro, Mozes’ schoonvader, met zijn zonen en zijn huisvrouw, tot Mozes kwam, in de woestijn, aan den berg Gods, waar hij zich gelegerd had, zo zeide hij tot Mozes: Ik, uw schoonvader Jethro, kom tot u, met uw huisvrouw, en haar beide zonen met haar.”
Schreef Mozes eerst nog ‘Ik ben een vreemdeling geworden, later schreef hij dus ‘Ik ben een vreemdeling geweest. Die andere toonzetting vinden we ook in de naamgeving van zijn jongste zoon terug. Al is het niet duidelijk wanneer hij dit zo schreef: bij de geboorte of pas nadat hij uit Egypte is weggetrokken met het volk. Dus na de vervulling met de Heilige Geest Die hem vaardig maakte om naar de nieuwe Farao te gaan en hem te confronteren met zijn harde hart.
In ieder geval laat Mozes in zijn zoon Eliëzer iets zien (of horen) over God: Hij is mij tot Hulp geweest en heeft mij verlost. God heeft gehoord en heeft ongezien naar hem. En precies dat is ook aan de orde, ten opzichte van het volk. Als Mozes aan het einde van Exodus 2 schrijft over de geboorte en naamgeving van zijn zoon Gersom, staat er direct achteraan: God hoorde het klagen van Zijn volk, God dacht aan Zijn verbond en Hij kende Zijn volk!

God komt in actie
Hoe gaat God daar ‘handen en voeten’ aan geven? Gaat Hij met Zijn verderfengel naar beneden en doodt Hij het hele Egyptische volk, zoals Mozes deed met die slavendrijver? Mozes meende de Messias, de Verlosser, te zijn. Dus is zijn optreden ook het beeld dat mensen moeten krijgen van een Verlosser: grof geweld, de botte bijl, dood en verderf… uitroeien die hap!
Gaat God zo te werk? Achteraf gezien zou je misschien zo iets kunnen denken, als je de tiende plaag uit zijn verband rukt. Echter, daar ging een lange weg aan vooraf! Zijn optreden begint in de woestijn met een ontmoeting van de man die denkt te zijn uitgeschakeld, maar die God heeft uitgekozen om deze grote taak te gaan uitvoeren. Was Mozes dus de meest perfecte persoon om deze klus te klaren? Wat God onder de indruk van Mozes durf en kracht? Is Mozes de man naar Gods hart? God zegt er niets over maar zijn zwijgen hierover is veelzeggend!

Mozes’ sollicitatiegesprek
In het normale leven solliciteer je op een vacature en bied je jezelf aan. Je noemt je pluspunten en als het goed is ook je min- of leerpunten. En dan is het oordeel aan de man of vrouw achter de tafel of ze met je verder willen of niet. Maar soms wordt je uitgenodigd voor een gesprek over een ontstane vacature. En dat is er in dit deel van de preek van Stefanus aan de hand.
Mozes schreef in Exodus 2 dat de Farao (eigenlijk zijn pleegopa) stierf; deze Farao had hem willen doden, omdat hij zich misdragen had jegens een personeelslid van zijn organisatie.
Als je gevraagd wordt voor een gesprek kan het zijn dat je je vereerd voelt. Je denkt misschien wel: ze zien zeker iets in mij, waardoor ze een gesprek willen. Maar dat beeld gaat bij de geschiedenis van Mozes bij de brandende braamstruik finaal onderuit. Mozes wordt getriggerd door een brand in een struik. Niet zozeer dat zo’n brand vreemd was. Het is er smoorheet en droge dingen vatten makkelijk vlam. Maar hij zijn aandacht wordt getrokken doordat die brand niet snel uitgaat. De struik wordt niet verteerd door het vuur! Mozes kende het woestijnleven inmiddels heel goed. Dit opmerkelijke voorval kwamen niet overeen met zijn ervaringsdeskundigheid.
Hoe groot is de schrik, wanneer hij dichterbij komt en ontdekt dat dit geen gewoon vuur is. Het is de Engel des HEEREN, Die zich openbaart in deze struik. Vuur! Geen toevallig symbool!
De interesse die Mozes aanvankelijk had voor deze brandende struik, slaat om in angst. Hij valt bevend op de grond en durft niet langer naar de vlammen te kijken. De vraag die bij me bovenkwam is: werd Eliëzer na of vóór dit fenomeen geboren? Is dit het moment geworden waarop Mozes voor het eerst weer iets van God ervoer in zijn leven? Is deze ontmoeting met de Eeuwige voor Mozes een bekering geworden? Of is dit een vervolgfase in zijn leven met de God van zijn voorouders Abraham, Izak en Jacob? Mozes stamde uit Levi en elke Israëliet had weer andere roots, maar zij hadden allen drie gemeenschappelijke voorouders: Abraham, Izak en Israël (Jacob).

God spreekt
Mozes weet direct Wie hij voor zich heeft. Het is echter zeer merkwaardig wat we in het vervolg lezen, wanneer Mozes naar het volk moet gaan. In Exodus 3 : 13 lezen we: “Toen zeide Mozes tot God: Zie, wanneer ik kom tot de kinderen Israëls, en zeg tot hen: De God uwer vaderen heeft mij tot ulieden gezonden; en zij mij zeggen: Hoe is Zijn naam? wat zal ik tot hen zeggen?”
Dat is toch raar? Mozes wist direct Wie God was, toen Hij zei: “Ik ben de God uwer vaderen, de God Abrahams, en de God Izaks, en de God Jakobs.” Maar wanneer God tegen hem zegt: Jij moet naar je volk gaan en zeggen dat Ik je heb gestuurd, komt Mozes met die tegenwerping: maar ze zullen naar Uw Naam vragen; wat moet ik hen dan zeggen? Begrijp je waarom dit voor Mozes een probleem is?
Een nog interessantere vraag is: zou het volk echt naar Gods naam hebben gevraagd? Ze wisten toch wel Wie de HEERE was? Ze kenden Hem toch als de God van het verbond, de God van Abraham, Izak en Jacob? Kende Mozes zijn eigen volk wel? Hij had toch nooit een van zijn volksgenoten gesproken? Was het misschien omdat Mozes zelf in Egypte was opgegroeid met allerlei goden. Zat het probleem dus niet zozeer bij het volk, maar meer bij Mozes? Ik denk van wel.
Waarom? Kijk maar verder in het vierde hoofdstuk van Exodus. Mozes vertelt aan zijn schoonvader dat hij zijn ‘broeders’ wil gaan bezoeken in Egypte. Jethro laat zijn schoonzoon gaan en Mozes neemt zijn vrouw en zonen mee. Onderweg overnachten ze in een herberg. God komt hem daar ‘tegen’ en wilde hem doden. Dat had te maken met het feit dat Mozes zijn zonen niet had besneden. Mozes kwam in het nauw en zijn vrouw voert als enige vrouw in de geschiedenis de besnijdenis uit! Daarmee is God tevreden. Te meer opmerkelijk daar er hier sprake is van een ‘vrouw in het ambt’!
Later op de reis, komen ze bij de Berg van God, de Sinaï en daar wordt Mozes bevestigd in zijn roeping: Aäron komt hem daar tegemoet en ze omhelzen elkaar. Bedenk even dat Aäron zijn broer al tachtig jaar niet heeft gezien! Hij heeft zijn broer nooit bewust meegemaakt. Toch herkent hij hem. Dit zou er op wijzen dat hij Mozes heeft gekend als ‘die generaal in het leger van Egypte’. Dat moet het verhaal zijn geweest dat in de familie werd rondverteld. De broers herkennen elkaar ook door het werk van de Heilige Geest, Die herkenning creëert tussen broeders!

God kennen
Maar let dan op wat er gebeurt, als ze bij het volk komen en de oudsten (de voormannen of zo je wilt de ouderlingen) uitnodigen voor een vergadering. “En Aäron sprak al de woorden, die de HEERE tot Mozes gesproken had; en hij deed de tekenen voor de ogen des volks. En het volk geloofde, en zij hoorden, dat de HEERE de kinderen Israëls bezocht, en dat Hij hun verdrukking zag, en zij neigden hun hoofden, en aanbaden.”
Het volk lijkt hier direct te weten Wie de HEERE is. Daarover is geen discussie maar pure ootmoed en aanbidding. De onkunde zat dus echt bij Mozes. Hij had slechts een heel beperkte visie op de God van zijn voorvaderen, omdat hij de eerste veertig jaar van zijn leven geen enkel nader onderwijs over God had ontvangen. Ik vermoed dat zijn schoonvader hem meer heeft verteld over de HEERE. Het blijft een raadsel wie en wat Jethro precies was, maar Mozes moet het getroffen hebben met zijn schoonvader. En eigenlijk ook met diens dochter, zijn vrouw Zippora!
Ik had erbij willen zijn toen Mozes God persoonlijk ontmoette. Wat zal er precies door hem heen zijn gegaan? Hoe heeft de HEERE zijn hart geraakt. Het zou ook mijn hart hebben geraakt.
Die bevende houding van Mozes – ik vertelde dat ook aan onze jongste zoon – heeft Mozes ook leren nuanceren. Zeker, hij bleef diepe eerbied voor God houden. Maar er kwam jaren later ook het moment waarop hij de ‘brutale’ vraag aan God stelde: Toon mij nú Uw heerlijkheid!” Niet als een bevel, maar als een diepe wens om zo dicht mogelijk bij God te zijn. Hem in de ogen te kijken. Dat heeft Mozes ook leren vragen in zijn leven. Een hartelijk wens om intimiteit met de HEERE. Is dat niet bij uitstek een heerlijke wens in een voorbereidingsweek voor het Heilig Avondmaal? Maar is dat eigenlijk niet een wens die elke dag van ons leven zou moeten stempelen? Want dat moment gaat aanbreken! Dan wordt het echt stil. Dan zullen we Hem zien zoals Hij is! Dan kijkt Hij mij in de ogen, zonder dat ik mijn ogen hoef neer te slaan. Dan kijk ik Hem in de ogen en kijk in een zee van barmhartigheid en overweldigende liefde. Herken je dat?