zaterdag 28 maart 2015

Een wonderlijke ruil

"Dit heeft Jezus gesproken, en Hij hief Zijn ogen op naar den hemel, en zeide: Vader, de ure is gekomen, verheerlijk Uw Zoon, opdat ook Uw Zoon U verheerlijke."
Johannes 17 : 1



De Amsterdamse predikant Johan Temmick (1701-1768), die enkele jaren daarvoor in Schoonhoven stond, verzamelde een serie prachtige preken in een bundel over het Hogepriesterlijke gebed. Ik prijs me rijk met een oude druk van deze bundel in mijn kast. Maar hoe mooi zo'n bundel preken ook is, het Hogepriesterlijke gebed zelf is van een veel groter waarde en diepte en het overdenken waard! Ik beperkt met tot slechts enkele gedachten, de komende dagen.

Werkuitwisseling

In dit uitgebreide en diepe gebed geeft de Heiland ons een blik in hoe de Vader met de Zoon communiceert. Weliswaar op menselijke wijze uitgedrukt. Let erop dat Jezus hier God nog Zijn Vader noemt. Het uur nadert waarop Hij Zijn Vader slechts 'Mijn God' zal noemen.
Maar voor het zover is, spoort Hij Zijn Vader aan om toe te zien dat de heerlijkheid voor Jezus gereed wordt gemaakt. Het uur van diep lijden voor de zonde der wereld is aangebroken. De Vader had dit moment bepaald; de Zoon had erin toegestemd en daarin lag ook de vervulling van Zijn taak. Maar daarna zou de Vader weer 'aan zet' zijn, door Zijn Zoon met eer en heerlijkheid te kronen.
Heel bewust richt Jezus Zich op die kroon, om zo het lijden in zijn juiste proportie te zien, zoals we dat lezen in Hebreeën 12 : 2: "Dewelke, voor de vreugde, die Hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen, en schande veracht, en is gezeten aan de rechter hand des troons van God". Niet om er maar wegwuivend over te doen; dan beseffen we de last van onze zonden niet! Maar wel om te leren hoe Jezus omging met zulke diepe en heftige lijdensvraagstukken.
Terwijl Jezus Zich richt op het lijden en vooral het doel van dat lijden – de verlossing van de zondemacht en satans heerschappij – beveelt Hij hier reeds Zijn ziel in de handen van Zijn Vader, door Zijn verheerlijking onder de aandacht van Zijn Vader te brengen. Wist de Vader dat dan niet? Of was Jezus er niet zeker van of de Vader Hem die kroon wel zou uitreiken? Nee, maar lees de Kanttekeningen er eens bij, want die roeren een heel protocol aan dat de Vader en de Zoon samen zijn overeengekomen. Er ligt, met eerbied gezegd, een heel draaiboek van het lijden in de hemel. Maar dit benoemt Jezus zo in het openbaar, opdat Zijn jongeren hier moed en troost uit zouden putten. In de Kanttekeningen staat:  
"Dat is, toon in Zijn diepste vernedering dat Hij uw Zoon is, hetwelk ook door vele wondertekenen in Zijn lijden gesteld is, Matth. 27:46,51,52,53, en inzonderheid door Zijn opstanding, hemelvaart en zitten ter rechterhand Zijns Vaders. Zie de aantekeningen Joh. 17:5".
In vers 5 staat: "En nu verheerlijk Mij, Gij Vader, bij Uzelven, met de heerlijkheid, die Ik bij U had, eer de wereld was." En daarbij tekenen de Statenvertalers dit aan:
"Dat is, stel mij tot uwe rechterhand in het volle gebruik mijner heerlijkheid, welke Ik van eeuwigheid wel bij u gehad heb, maar die in den tijd mijner vernedering in mijn menselijke natuur tot zaligheid der mensen, gelijk als verborgen is geweest. Zie Filipp. 2:6,7,8,9."
Beiden hebben verschillende taken in dit werk van de verlossing. De Vader is niet alleen de Aanklager en de Veroordeler, maar Hij is ook Degenen die de regie strak in handen heeft, de exacte grenzen aan de satan aangeeft, de maat van het lijden precies weet omdat Hij ook de maat van de zondeschuld exact kent. Het werk wordt verdeeld, de taken nogmaals doorgenomen en de overeengekomen afspraken uitgewisseld. Ik begrijp zo goed dat dit op dat moment aan de discipelen is ontgaan, maar naderhand… tot op de huidige dag mogen we dieper zien en dieper luisteren. Doen we dat ook?

Uitwisselwerking

Het is niet om het even hóe Christus gaat lijden. Weliswaar gaat Hij voor ons, opdat wij nimmermeer van God verlaten worden. Maar de grootste drijfveer is toch nog iets anders: de verheerlijking van Zijn Vader. Hier gaat Christus de weg die wij mensen hadden moeten gaan. Ik bedoel niet de weg van de straf en boete, maar de weg van de gehoorzaamheid en toewijding aan de Vader. Dát is de weg. Waarom willen we in onze kringen toch zo graag – zelfs in het borgtochtelijk lijden en sterven van de Heiland – zelf iets lijden toevoegen. Ik doel dan op het lijden dat wij niet kunnen lijden maar wel zouden moeten lijden. Hoewel dat waar is, is dat helemaal niet aan de orde. Dan staan wij nog naast die dochters van Jeruzalem en zien de Heiland vol treurigheid voorbijtrekken. Met al hun aandoenlijk gesnotter werden die dochters van Jeruzalem toch nog iets. Met al ons gesnotter over dat een mens niets kan – zelfs geen nagelschrapseltje aan zijn zaligheid toevoegen, integendeel, de schuld elke dat alleen maar groter maken – worden we toch nog graag de boeteling die ergens een vinger tussen Gods gesloten deur probeert te krijgen. Met een kruiperige houding in het gevlij bij God proberen te komen?
Ik zie er bij Jezus geheel niets van. Integendeel. Hij spreekt met Zijn Vader over verheerlijking van twee kanten: een wisselwerking. Ze wisselen de speerpunten uit van deze verlossingsactie. De Zoon verheerlijkt de Vader en de de Vader zal de Zoon onnavolgbaar verheerlijken. En let er dan nog een keertje op dat de Kanttekenaren de vinger leggen bij 'verheerlijking IN het lijden' en vervolgens 'verheerlijking BIJ de opstanding'. Dat van de Opstanding kunnen we nog wel snappen. Maar de Vader verheerlijkt Zijn Zoon in het lijden; zeker ook in het lijden! Bedoeld wordt dan de bijzondere tekenen die geschieden tijdens het lijden en sterven van Jezus. Denk aan de engel in de hof, de duisternis, het scheuren van het voorhangsel en de aardbeving waardoor de graven werden geopend en de doden als voorbode opstonden uit hun graven.
Jezus heeft van Zijn kant de Vader op allerlei manieren verheerlijkt tijdens Zijn lijden en sterven. Hij voegde Zich onder de wil van Zijn vader (denk aan de drie gebeden in de hof), Hij liet Zich vangen en voerde geen wraak, Hij bad voor Zijn vijanden, had oog voor Zijn moeder, de discipelen en de onnozele soldaten, ontfermde Zich over de moordenaar aan het kruis, zweeg grotendeel tijdens de valse beschuldigingen, rechtvaardigde Zichzelf niet, maar verheerlijkte Zijn vader zelfs tegenover Pilatus, Hij stelde Zijn leven en vooral Zijn ziel in de hand van Zijn Vader en riep zowel tot Zijn Vader als tot de wereld: Het is volbracht. In die drie woorden ligt de totale kern van de verheerlijking van Zijn Vader. We beschouwen Jezus als afgemat en uitgeteerd, wanneer Hij het moet afleggen van de zeis van de dood. Maar niets is minder waar. Er staat dat Hij met een grote stem riep: Het is volbracht. Laten we niet te emotioneel over het lijden spreken als was het afgrijselijk! Het lichamelijk lijden haalde het echter niet bij het van God verlaten zijn!!
Zo wisselt Christus Zijn ziel in bij de Vader en geeft de Vader Hem die weer terug op de Eerste Paasdag, als blijk van volkomen genoegdoening. Wat een uitwisseling vindt hier plaats! Kohlbrugge noemde het de wonderlijke ruil:
"die wonderlijke ruil: mijn kruis werd Zijn kruis. ‘En nochtans, Zijn kruis, al is het ook mijn kruis; want ik heb verdiend, de vloek, de eeuwige schande, de eeuwige smaad te dragen, en daaronder voor eeuwig om te komen, – nochtans: Zijn kruis! Zó heeft het de eeuwige liefde behaagd! Wat het mijne is, werd het Zijne; wat het Zijne is, werd het mijne."

Ergens las ik een artikel over dit detail uit Kohlbrugges preek. Deze preek werd wel de 'schedelpreek' genoemd, omdat hij eindigde met een voorbeeld over zijn eigen schedel. Dit voorbeeld werd omgezet in een lied dat vertaald als volgt luidt:

Wanneer ik eens gestorven ben,
– maar ik zal nimmer sterven –
en iemand vindt mijn schedel dan,
die alle licht moet derven;

dan predike die schedel nog:
ik zie Hem zonder ogen,
ik mis verstand, toch grijp ik Hem,
zal eeuwig Hem verhogen.

Ik heb geen lippen en geen tong,
maar kus Hem, mag Hem loven
met de belijders van Zijn Naam
op aarde en hierboven.

Ik, hard en dood, ben wonderbaar
versmolten in Zijn liefde,
want Hij ging uit naar Golgotha,
waar ’t zwaarste leed Hem griefde.

Ik ben hier ver van ’t Paradijs,
op sombere dodenakker,
toch leef ik ’t volle leven nu;
Zijn liefde riep mij wakker.

Ik ben een dorre schedel slechts,
maar alles trilt van ’t leven,
dat Zijne liefde wonderbaar,
mij, arme, wilde geven.

En alle leed is nu voorbij,
omdat Hij, wreed geslagen,
de vloek van zonde en van dood
voor mij heeft weggedragen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten