woensdag 9 december 2015

Worstelen voor het behoud van je kind

Op deze reliëfkaart van Israël kun je zien dat Kana (Cana) beduidend hoger lag dan Kapernaüm (Capernaum),
hemelsbreed ruim 25 kilometer van elkaar verwijderd; dit voor de beeldvorming bij het tekstgedeelte van vandaag.

"En er was een zeker koninklijk hoveling, wiens zoon krank was, te Kapernaum.
Deze, gehoord hebbende, dat Jezus uit Judea in Galilea kwam, ging tot Hem, en bad Hem,
dat Hij afkwame, en zijn zoon gezond maakte; want hij lag op zijn sterven.
Jezus dan zeide tot hem: Tenzij dat gijlieden tekenen en wonderen ziet, zo zult gij niet geloven.
De koninklijke hoveling zeide tot Hem: Heere, kom af, eer mijn kind sterft."
Johannes 4 : 46b-49

De koninklijke hoveling – laten we hem voor het gemak maar Chûsas noemen – kwam met een dringend en dwingend verzoek bij Jezus. Zijn kind – later zal blijken dat het een zoon was – is stervende. Wat lopen we hard als één van onze kinderen ernstig zie is. Het drukt op ons, als hun gezondheid in gevaar is. Maar hoe zit het met onze zorg om hun geestelijke gezondheid? Want al onze kinderen liggen op sterven (ze zullen eenmaal, en wie weet hoe snel al) moeten sterven; zijn ze bereid om Jezus te ontmoeten? Is hun leven in Zijn hand geborgen?

Een noodkreet

De zieke zoon – hoe oud zal hij geweest zijn? – blijkt met de beste medicijnen niet te genezen. De vader van deze jongen is vast en zeker goed bemiddeld, maar geld baat niet. Zullen de ogen van Johanna haar man hebben gesmeekt af te reizen naar Kana? Zullen de koortsige ogen van de jongen zijn vader gesmeekt hebben naar die grote Medicijnmeester te vluchten?
Zacheüs wilde Jezus ook eens graag zien, maar schaamde zich voor de mensen op straat; daarom klom hij in een vijgeboom. Deze man is er eentje van de hofhouding van de collaborateur Herodes. Mensen zullen vast wel misprijzend naar hem hebben gekeken. 
Een tijd geleden had een overste over honderd uit datzelfde Kapernaüm Jezus ook al eens geroepen voor zijn doodzieke knecht (Mattheüs 8 en Lukas 7); toen waren de overpriesters zelfs nog voor de man in de bres gesprongen bij Jezus: "Hij is waardig, dat Gij hem dat doet; want hij heeft ons volk lief, en heeft zelf ons de synagoge gebouwd." Zeker was daar voor hen bijzonder veel voordeel bij, dat deze overste zou worden geholpen. Het lijkt erop dat Chûsas een stuk minder populair was tot dit moment.
Na al die denkbeeldige drempels te zijn overgegaan, komt hij dan eindelijk bij Jezus en smeekte Hem dat Hij zijn zoon zou genezen. Die andere hoofdman uit Kapernaüm had benadrukt dat Jezus niet onder zijn dak behoefde in te komen: "Spreek slechts één woord en mijn knecht zal genezen." Zou Chûsas daar iets van hebben meegekregen? Toch vraagt hij – op het risico af dat zijn zoon het niet zou overleven – dat Jezus met hem meegaat naar zijn huis. Er is niettemin haast geboden. Een noodkreet… wat zou dat doen bij Jezus?

Een loze kreet

"Komt allen tot Mij…" heeft de Heiland eens gezegd. Een uitnodiging dat de deur altijd open staat. Bij Hem vind je een luisterend oor. Maar kijk eens naar Jezus' gezicht! Hij kijkt de schare rond, nadat Chûsas zijn noodkreet heeft geuit: "Tenzij dat gijlieden tekenen en wonderen ziet, zo zult gij niet geloven." De Kanttekeningen geven deze tekstverwijzing door uit 1 Korinthe 1, waar we in vers 21-24 lezen:
"Want nademaal, in de wijsheid Gods, de wereld God niet heeft gekend door de wijsheid, zo heeft het Gode behaagd, door de dwaasheid der prediking, zalig te maken, die geloven; overmits de Joden een teken begeren, en de Grieken wijsheid zoeken; doch wij prediken Christus, den Gekruisigde, den Joden wel een ergernis, en den Grieken een dwaasheid; maar hun, die geroepen zijn, beiden Joden en Grieken, prediken wij Christus, de kracht Gods, en de wijsheid Gods."
De begeerte om iets bijzonders mee te maken beperkt zich eigenlijk niet alleen tot de Joden. Dat zit ons – zeker als we gevoelsmensen zijn – allemaal wel in het bloed. Terwijl de nuchtere Griek – de wat meer filosofische en rationele mens – het pas accepteert, als hij het begrijpen kan. Wat een sta-in-de-wegs! Jezus spreekt over 'tekenen' en 'wonderen'. Teken is een woord dat staat voor 'een gebeurtenis die zo bijzonder, buiten het normale, geschiedt dat het iets bovennatuurlijks duidelijk maakt' of 'een duidelijk teken waardoor je kunt weten dat God dit wil of doet' en wonder betekent 'voorteken' of 'wonderlijke verrichting door iemand'. Die woorden lijken elkaar te overlappen, maar er zit denk ik wel een bepaalde nuancering in deze twee woorden. Vooral het woord 'teken' legt duidelijk ene link met God. Jezus moet eigenlijk bewijzen met deze dingen dat Hij God is.
Het is niet duidelijk of Jezus dit tegen Chûsas zegt, of juist tegen de omstanders, of allebei.
En ik denk dat ik er niet ver naast zit dat het jou en mij meer dan eens is overkomen dat we ook door dit soort begeerten worden overmand en een teken, een briefje uit de hemel, begeren. Juist als het gaat over toekomende dingen. Ons werk, onze gezondheid, ons geestelijk leven en de verdieping daarvan; maar zeker ook de zorgen rond de zielen van onze kinderen of ouders of broers en zussen.
Geloven moet het zonder tekenen en wonderen kunnen. Maar is het Avondmaal er niet een teken van dat de HEERE weet heeft van de zwakheid van ons geloof: daar krijgen we tekenen 'voorgeschoteld' zodat we kunnen smaken en tasten dat het écht waar is!
De woorden van Jezus klinken hier wel als een verwijt; de roep om wondertekenen is ten diepste een loze kreet. Het gaat ons in dat geval om de tekenen op zich en niet om de betekende zaak! Het Avondmaal echter is een liefdevolle neerbuiging van God naar ons zwakke hart. En dat teken mogen we dankbaar gebruiken!

Een hartekreet

Terug naar Chûsas; "Heere, kom af, eer mijn kind sterft!" Het is niet alleen het feit dat zijn zoon ziek is, waardoor hij de druk op Jezus opvoert, maar vooral het feit dat er haast geboden is. "Kom toch snel, voordat mijn kind sterft!" Bedenk daarbij dat de loopafstand meer dan 25 kilometer was!
"Kom af…" (kata'baino): 'naar beneden komen' (die woord wordt wel gebruikt voor hemelse wezens die naar de aarde afkomen); 'gezonden worden' of 'terneer geworpen worden in de diepste toestand van ellende en schande'. Chûsas zal dat laatste er zeker niet bij hebben bedacht, maar het eerste waarschijnlijk wel. De hoogteverschillen in het landschap zullen ervoor gezorgd hebben dat Chûsas sprak van 'afkomen', vanwege dat Kana wellicht een stuk hoger lag dan het bij de zee gelegen Kapernaüm (zie het kaartje bovenaan).
Toch is een vraag aan Jezus om mee te komen vanuit Hem gezien ook een 'afkomen'; Hij moet zich vernederen om bij mensen te komen. En hóe heeft Hij dat gedaan, door te worden geboren in een beestenstal. Hij daalde af in ons menselijk vlees, vanuit Zijn hemelse heerlijkheid. "Daal neer, HEERE, in ons door de zonde verworden bestaan. Kyrie eleison: Heere, ontferm U onzer!"
We weten dat Christus wederkomt. Opnieuw zal Hij neerkomen naar ons (en wij Hem tegemoet…) De kerk roept in toenemende mate: "Kom, Heere Jezus, ja kom haastig!" Maar bij die diep doorleefde uitroep bidt ik toch ook: "Heere, kom af in het hart van mijn kinderen, eer ze sterven!" Vul maar in, wie jij op het oog hebt, die nog gered moet worden. Misschien dat ene kind, die ene zoon, die geestelijk op sterven ligt, met de eeuwigheid voor ogen… Schijnbaar onbereikbaar. "Daal, o Heilige Geest, af in hem, eer mijn kind sterft!" Een hartverscheurende hartekreet in het zicht van de Jongste Dag.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten