maandag 10 augustus 2015

Hoe staat het met jouw kennis van Jezus Christus?

"…en zeide tot Hem: Rabbi, wij weten, dat Gij zijt een Leraar van God gekomen; 
want niemand kan deze tekenen doen, die Gij doet, zo God met hem niet is."
Johannes 3 : 2b

Je kunt mensen tegenkomen die precies weten hoe een mens bekeerd moet worden, maar ondertussen zelf zeggen onbekeerd te zijn. "Ja, maar dat is een eenzijdig Godswerk," wordt er dan gezegd. God kennen uit de boekjes is een gevaarlijk iets. Maar God kennen uit ervaringen van anderen is nog veel gevaarlijker. Is Nicodemus ook zo'n fijnslijper? En wie zijn die 'we' in zijn introductiewoorden? Hoe was zijn visie op Jezus tot stand gekomen?

Nicodémus vraagt om binnen gelaten te worden bij Jezus; let op zijn houding en zijn peilende blik.

Wij weten…

Het zijn frappante woorden waarmee Nicodémus het gesprek opent. Ik mis de beschrijving van de dingen die hieraan voorafgingen. Hoe hij aanklopte bij Jezus, in de nacht. Of zag Jezus hem vanaf het dak al aankomen en wachtte Hij hem op, bovenaan de trap? Er moet toch minstens een introductieregel aan vooraf zijn gegaan, die zijn komst verklaarde? Want we vallen in onze tekst binnen in een gesprek dat eigenlijk al begonnen is. We kunnen er slechts naar gissen en schilders, zoals die van het kunstwerk hierboven, hebben er toch in eigen interpretatie aan gegeven. Het is jammer dat we niet weten hoe het contact begon, om een beter zicht te krijgen op hóe je bij Jezus kunt komen. Velen zoeken omzichtig, net als Zacheüs en menen dat Jezus wel niet naar hen zal komen; Hij is te druk, te heilig, te toornig om met hen in contact te treden. Anderen blijven stijf onder hun vijgeboom zitten, net als Nathanaël, omdat ze een heel ander beeld van de Messias hebben. Maar hier komt een leraar Israëls bij Jezus en confronteert Hem met zijn kennis of deze 'Rabbi'. Nogal aanmatigend om direct met de deur in huis te vallen en je conclusies meteen met een stapel argumenten te onderbouwen. Berekenend en goed voorbereid; zo zou je het ook kunnen uitleggen. Hij wilde alvast beginnen met een 1-0 verschil. Bijna hoor je er de toon in van de One-talent-man uit de gelijkenis van de talenten: "Ik kende u en wist dat gij een hard mens zijt!"
De kracht van zijn redevoering – al is Nicodémus slechts kort aan het woord geweest – lijkt te zijn dat hij geen eenling is, maar de zegsman van een groep. "Wij hebben moeten vaststellen dat U een leraar bent die door God is gezonden." Hij maakt een vergissing in zijn woorden, maar zegt daardoor juist exacter Wie Jezus is: "een Leraar van God gekomen". Hij doelde slechts op een zekere roeping, waardoor een rabbi kon vaststellen dat zijn toekomst in het onderwijzen lag. Maar Nicodémus gebruikt het woord 'gekomen'; en dat is meer waar dan hij zelf op dat moment kon bevatten!
Wij… wie zijn dat?

Men concludeeert…

Vaak wordt aangenomen dat Nicodémus de mening van het Sanhedrin verwoordt. Toch vraag ik het me af. Gisteren zagen we al dat Nicodémus de eerste was die met Jezus (in de nacht) in gesprek ging. Er zijn er meer geweest, waarvan Jozef van Arimathéa er één was. Het is deze groep, die toch vraagtekens ging stellen bij wat het Sanhedrin keihard beweerde. Het waren deze leidslieden die zich zachtjesaan meer onzichtbaar begonnen te maken en hun reserves hadden over de opinie van het Sanhedrin.
In de al eerder genoemde roman van Johnny Cash irriteert Saulus zich mateloos aan deze halfslachtigen; hij windt zich nog het meest op over het feit dat hij hen niet werkelijk ergens van beschuldigen kan. Deze groep volgde misschien uiterlijk nog wel de grote Sanhedrin-massa, maar ging toch langzamerhand vraagtekens krijgen en eigen conclusies trekken.

"In de vijf of zes jaar dat hij hem nu kende, had Saulus Nicodemus zelden gesproken. Nicodemus had Jezus de Timmerman persoonlijk gekend en hem overdreven tolerant behandeld. Hij had meerdere malen met hem gesproken, had hem horen preken en had niet ingestemd met zijn dood toen hij voor Kajafas en het tribunaal was geleid.
Terwijl hij deze feiten overwoog en naar Nicodemus’ vaderlijke toespraak luisterde, begon Saulus’ woede weer op te laaien. ‘Vertel eens, meester,’ zei hij geërgerd, ‘beweerde de Galileeër niet de Zoon van de Allerhoogste te zijn?’
Nicodemus wachtte een poos voor hij antwoord gaf en zei toen rustig: ‘Hij maakte geen aanspraak op zichzelf, Saulus. Hij noemde God de bron van alle aardse macht.’ 
Saulus hoefde niet van Nicodemus te horen wat Jezus allemaal had verkondigd. Hij kende de woorden van Jezus bijna net zo goed als de woorden van Mozes. De afgelopen jaren had hij veel uiteenzettingen en discussies gehoord over de woorden van Jezus. Vol afkeer had hij die zelfingenomen fanatiekelingen horen beweren dat zij los waren van de wet en verlost waren door enkel in Jezus te geloven. Die mensen waren schenders van de wet. De heilige Thora was alles voor Saulus. Het rijke Woord was iets om steeds dieper in te spitten, tot je oud en grijs was. Er kon dagelijks nieuwe vreugde uit worden geput. Er was geen hoger doel in het leven dan de studie van en bezinning op het Boek. Hoewel Saulus wist dat alleen God zelf volmaakt was en geen mens die staat ooit zou kunnen bereiken, was het zijn levensdoel om alle 613 geboden en voorschriften van de wet te vervullen. Onmogelijk of niet, met minder zou hij geen genoegen nemen. Om volledig Joods te zijn, was het niet voldoende je simpelweg Joods te voelen of te gedragen. Daarvoor was een plechtige naleving van de wetten, voorschriften, feesten en tradities noodzakelijk. Die stonden dan ook gegraveerd in Saulus’ ziel. Hoe ouder hij werd, hoe meer hij van de wet ging houden. Het bestuderen van de Schrift inspireerde hem en gaf hem een voldoening die zijn menselijke verlangens onderdrukte; hij had geen behoefte aan aardse rijkdom of een gezin – laat staan dal hij er tijd voor had."

De grote valkuil voor kerkmensen is dat er weinig vragen worden gesteld; men volgt dan slaafs en gedachteloos. Eens sprak mijn vrouw iemand uit het gevolg van ds. Mallan. Deze persoon beweerde dat zij slechts lazen wat deze dominee had goedgekeurd en dat zij slechts deden wat hij had geaccordeerd. "Het lijkt de paus wel," ontviel mijn vrouw. Misschien is dit een extreem voorbeeld, maar ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat nogal wat kerkmensen ook zo hun godsdienst vormgeven: copy-paste van oudvaders, secteleiders, voormannen, reformatoren. Laat ik er dit van zeggen: als onze reformatoren ook zo'n copy-paste-gedrag hadden was er nooit een Reformatie gekomen! Zij leerden zelf te lezen, zelf te onderzoeken, zelf te overdenken en zelf te concluderen. En zeker, dat mag in groepsverband worden gedaan, om elkaar op te scherpen en aan te sporen. Maar laten we niet zomaar klakkeloos alles overnemen wat bepaalde leiders roepen. Het hoeft nog niet direct fout te zijn. Dwalingen beginnen niet altijd bij foute uitspraken, maar bij verkeerde interpretaties van die uitspraken. Keer telkens weer terug naar de Schrift en kijk of er staat wat er wordt gezegd. Wij weten… het waren die mensen die aarzelend afstand begonnen te nemen van wat de andere 'men' concludeerde.

Ik ken…

Zelf een mening hebben is voor veel fijnslijpers een gevaarlijk ding. Vooral voor hen die – net als Saulus – aanzien hebben gecreëerd door hun foutloos citeren van oudvaders is een eigen mening of een snappen wat er geciteerd worden eng; zelf moeten vliegen, zonder de vleugels van anderen boezemt angst in. Daarmee zeg ik niet al alle oudvaders fout zijn en dat we geen reformatoren mogen citeren. Integendeel. Maar snappen we ook wat we lezen en citeren? Of bootsen we alleen maar klanken na? Hoe helder zijn onze citaten? En gaan deze misschien in ons brein een eigen leven leiden? Het was Saulus die hier voor zijn bekering zo prat op ging; hoe ergerde hij zich aan Nicodémus, die in zijn ogen zo weifelend, halfslachtig was en niet concreet in zijn bewoordingen.
"Als mijn haar zo wit is als dat van Nicodemus, dacht Saulus, zal ik niet zo besluiteloos zijn en onzeker over mijn verbond met God. Ik zal leven en sterven met de wet en ik zal het Woord en de wet alle dagen van mijn leven in mijn hart dragen."
Misschien moeten we in Johannes 3 wel vaststellen dat Nicodémus verder was op de goede weg, dan hij zelf voor mogelijk hield. Het gesprek met Jezus heeft zeker wat uitgewerkt. En we kunnen er wel zeker van zijn dat Nicodémus en McCheyne hetzelfde konden zingen:
Maar toen mij GODS GEEST aan mijzelf ontdekt.
Toen werd in mijn ziele de vreze gewekt.
Toen voelde ik wat eisen GODS HEILIGHEID deed.
En daar werd al mijn deugd een verwerpelijk kleed.


En toen vluchte ik tot JEZUS! want HIJ heeft mij gered!
HIJ heeft mij verlost van het vonnis der wet.
Mijn heil en mijn vrede en mijn leven werd HIJ.
Ik boog mijn hoofd en geloofd:en mijn GOD sprak mij vrij.


Nu ken ik die waarheid zo diep als gewis.
Dat CHRISTUS alleen mijn gerechtigheid is.

Nu tart ik de dood en verwin ik het graf.
Nu neemt mij geen satan de zegekroon af.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten