vrijdag 5 juni 2015

Ik verlang zo naar de morgen

Mijn ziel wacht op den HEERE, meer dan de wachters op den morgen; de wachters op den morgen.
Psalm 130 : 6

Isaäc da Costa schreef een dichtbundel in 1848 met de titel 'Wachter, wat is er van de nacht'. Hij had die titel geleend van Jesaja, uit zijn 'Last van Duma' (hoofdstuk 21). Het is een lang gedicht over de tijd van toen, die overigens best lijkt op die van vandaag! Waar het mij om gaat is het diepe verlangen van de dichter (zowel die van Psalm 130 als Da Costa) naar de Jongste Dag.


Verlangen in de nacht

De nacht kan prettig zijn. Rust, stilte, geen oorverdovend licht. Een gemakkelijke entourage voor meditatie en inkeer. Toch kan in geestelijk opzicht de nacht vooral aangrijpend benauwend zijn. Zeker de nacht van zonde en onheil. Sta me toe dat ik een paar van die oude versregels van Da Costa citeer en sla niet om vanwege de oude taal!

Van 't geen de rotsgrond was, waar Neêrlands Staat meê stond:
Het met der Heeren Heer betracht geloofsverbond?
Zal 't baten?
zoo het volk (de kleinen met de grooten)
Der Vaadren erfenis laatdunkend blijft verstoten, -
Ach! in wat school gevormd, wat leering opgevoed!
Van schriften, druipende van walgend slijk en bloed!
Van dagblaân, uitgeleerd in waarheids schijn of lastring,
Hun feuilleton gericht op zede- en zielsverbastring, -
Van schouwtooneelen, steeds tot lager peil gedaald!
Van gruwelen vertoond! van walglijkheên verhaald!
Hoe? is voor 't lichaam reeds in aanleg, bouw, en krachten,
Wat in den stroom zijns bloeds de voedingstoffen brachten
Door menging en gehalt bestemmend? zoo onthoud
Dan ook des menschen geest geen spijs, die voedt!
Geef zout,
Geen gif! geef brood, geen drank, gestookt in helledampen!
Zomaar een fragment dat de duisternis die Da Costa's nacht weergeeft. Wij leven in een wereld die langzamerhand verziekt. Soms zelfs niet eens meer atheïstische is maar pervers en hedonistisch. Een maalstroom waar, als je je verstand gebruikt, je allerlei kwade elementen in ziet, maar je kunt er niets aan veranderen. Wat moet je, wat vraagt God van je.
Het is opmerkelijk dat ik juist in deze dagen 1 Korinthe 5 vers 9-10 las: "Ik heb u geschreven in den brief, dat gij u niet zoudt vermengen met de hoereerders; doch niet geheellijk met de hoereerders dezer wereld, of met de gierigaards, of met de rovers, of met de afgodendienaars; want anders zoudt gij moeten uit de wereld gaan." Je biezen pakken, zoals dat vroeger wel is gedaan, en ergens anders in de wereld opnieuw beginnen is niet de bedoeling. We leven te midden van een krom en verdraaid geslacht. En laten we niet te zeer zeggen dat die verdraaidheid en kromheid ook in ons eigen hart zitten; dat is wel zo, maar dat troost de mens die juist de beklemming van de nacht ervaart niet! Zie maar eens onder ogen hoe onze tijd eruit ziet. En dan tóch de roeping er te blijven en te getuigen van de hoop die in je is.
Dat is ook juist een aspect dat bij de Avondmaalstafel aan de orde komt: Zijn dood gedenken en verkondigen totdat Hij komt. Hoe houd je dat vol? Daar zijn nogal wat Avondmaalstafels voor nodig, nietwaar. Juist daarom wordt ook de tafel aangericht. De weg zou anders teveel zijn voor je!

Verlangen naar de morgen

Kniezen en treuren over de duisternis van deze eeuw motiveert niet om staande te blijven. Er is iets hogers en beters, waarom we staande blijven. Er staat nog een belofte uit. Da Costa zingt erover als hij aan de wachter vraag: Wachter, wat is er van de nacht?
De Wachter antwoordt: Hoort het woord des Heeren Heeren!
De dag breekt aan, dat ziet! een Koning zal regeeren,

Een Rots, een Schuilplaats voor den hoogen waterstroom!
En Hy zal zijn een Scheute uit d' afgehouwen boom
Van Jesse, die den troon van David zal bekleeden
En richten Jacobs huis met heilgerechtigheden.
Hem staren als hun Hoop de verre Heidnen aan.
Met d' adem van zijn mond zal Hy de boosheid slaan,
Het jok verbrijzelen van 's werelds aartstirannen,
De Macht der duisternis in 't eeuwig duister bannen,
En vestigen op aard zijn eeuwig koninkrijk

Van Waarheid, Recht, en Rust. Daar zal geen ongelijk
Noch haat zijn. Ephraïm zal Juda niet benijden,
Geen volkren meer elkaêr, geen wolf het lam bestrijden.
Aan alle plaatsen zal Gods kennis zijn en vreê,
En overdekken de aarde als wateren der zee.
Een nieuw Jerusalem gaat van den Hemel dalen,
Van waar op al wat leeft de Heerlijkheid zal stralen;
Een meer-dan-Paradijs, van uit den Liefdestroom
Der hemelen gedrenkt,
- met d' eeuwgen Levensboom,
Wiens blaadren voor altoos der volkren smart genezen!
God zelf zal daar het Licht, zal daar de Tempel wezen,
Wel zeker dat die nacht voorbij zal gaan. Als dit fragment eindigt met die woorden uit Openbaringen dat God Zelf het Licht zal zijn, waardoor geen zon meer nodig is. Dat Licht zal ook de zonde en het onrecht verdrijven.
Wat kun je daarnaar verlangen. Wees op je hoede, dat je de wereld niet wilt ontvluchten om van de ellende (of dat nu fysiek, sociaal of psychisch is) verlost te zijn. Zolang God roept, roept Hij ons om bewust en scherp te zijn. Levend en vooral niet clichéematig! Al die valkuilen in je hart, gemengd wellicht met zelfmedelijden, creëren niet de juiste gestalte.

Wat is het goed aan de tafel des HEEREN alles weer in de juiste proporties gezet te krijgen. En om het verlangen naar die grote Dag zal gaande te houden. Omdat we niet in eerste instantie verlossing uit het aardse gewoel verwachten, maar onze HEERE en Heiland en Zijn Koninkrijk. Dan zal alles zijn zoals Hij het bedoelde. En reken er maar op dat dat hier op aarde nooit zal worden bereikt. Het zal ons bevattingsvermogen ver te boven gaan. Dat is het wat Jezus verwierf; daar zag het in Genesis 3, net na de zondeval niet naar uit! Maar even daarna, toen God Adam en Eva opzocht gloorde er al iets van de morgen.
Wachter Adam, Wachtster Eva, wat is er van de nacht? Hoelang duurt het nog? Toen Kaïn werd geboren, dacht ze al dat het zover was. En toen de Messias in de volheid des tijds kwam, dachten de gelovigen ook dat de profeten hadden voorzegd dat nu dat nieuwe Koninkrijk zou worden gemanifesteerd. Maar nog is het de tijd niet. Nog is het genadetijd.

Wachter, wat is er van de nacht? Ik verlang zo naar de morgen. Meer nog dan de wachter op de morgen; zij zien uit naar het licht, zodat de spanning en de angst voor onzichtbare vijanden in het nachtelijk duister zal wegvallen en het licht helder aan het licht brengt wat zich op de grond beweegt.
Als hét Licht aanbreekt zal er geen angst meer zijn voor vijanden. Er zal niets binnenkomen in de Stad Gods, dat verontreinigt of verontreinigd is. Dat betekent dat ook wij eerst gereinigd moeten zijn. Hoe zit het… heb je je bruiloftskleed al aan? Zijn de lampen brandend? Is er olie van de Geest in je lamp? Want de Bruidegom komt er aan! Maar misschien toch nog eerst zondag een maaltijd met al de Zijnen aan Zijn tafel? Of komt Hij nu toch eindelijk…

Geen opmerkingen:

Een reactie posten