zaterdag 22 december 2018

Het rampjaar van Edom

Zal het niet te dien dage zijn, spreekt de HEERE,
dat Ik de wijzen uit Edom en het verstand uit Ezaus gebergte zal doen vergaan?
Ook zullen uw helden, o Theman, versaagd zijn,
opdat een ieder uit Ezaus gebergte door den moord worde uitgeroeid.
Obadja : 8-9

Lodewijk XIV trekt bij het Tolhuis bij Lobith de Rijn over (12 juni 1672), door Adam Frans van der Meulen


Het Rampjaar 1672 wordt getypeert met de volgende spreuk: "het volk redeloos, de regering radeloos en het land reddeloos". Nee, het wordt geen lesje geschiedenis, maar toch vond ik deze spreuk een verrassende samenvatting van onze dagtekst.

Wikipedia vertelt over het Rampjaar 1672:
Het jaar 1672 staat in de Nederlandse geschiedenis bekend als het Rampjaar. Volgens een Nederlands gezegde was "het volk redeloos, de regering radeloos en het land reddeloos". In dit jaar begon de Hollandse Oorlog en werd de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden aangevallen door Engeland, Frankrijk en de bisdommen Münster en Keulen, onder het gezag van, respectievelijk Bernard von Galen en Maximiliaan Hendrik van Beieren.
Nota bene, de Tachtigjarige Oorlog was nog maar krap 30 jaar achter de rug… had het volk niets geleerd? Kon de regering het volk niet meer bij elkaar houden, terwijl ze zo dapper voor vrijheid en eenheid hadden gestreden? Was er geestelijk niets geleerd? Stevende het land dan eigenlijk al af op de oorlog die uiteindelijk Napoleon zou ontketenen, al moest dat nog een eeuw wachten? Ik wil er slechts één ding over zeggen: de Nadere Reformatie vond juist ook in deze 'interbellum' plaats, deze periode tussen twee oorlogen. En dat kan onmogelijk per ongeluk zijn geweest; daar had de HEERE een bedoeling mee. Met elke ramp wil de HEERE iets duidelijk maken. Ik zeg dit niet vanuit de hoogte, betweterig, maar om aan te geven dat ook het oordeel dat zich over Edom ging voltrekken niet tot doel had om het volk te vernietigen maar tot rede en vooral tot bekering te brengen! Niettemin liegt het oordeel er niet niet om.

Redeloos

Dat het oordeel over Edom, waarover God sprak, geen sprookje was, moest duidelijk zijn. Scherpe dingen zijn er al gezegd. Maar blijkbaar zonder succes. God zet met eerbied een 'tandje bij'. Hij begint zo: "Zal het niet zijn…" Hij laat Edom zelf de conclusie trekken. Geen strak, afgemeten, oordeel, maar een open deur: "Oordeel zelf maar… trek je conclusie… Ik maak geen grapje!"
Het verstand en het inzicht zal verdwijnen. Hoe moet je dan een land besturen, een oorlog voeren waarbij strategisch inzich onontbeerlijk is? Verstand-loos… rede-loos: de rede, het verstand, ontbreekt (is loos, weg). Probeer maar eens met een schip te varen waar het roer van stuk is; of een auto te besturen waarvan het stuur kapot is. Erger nog eigenlijk: de motor is stuk; het brein is defect.
En er was niemand, ook niet in 1672, die alle mensen bijeen vergaderde om één richting op te kijken, en één doel te bereiken. Er was geen visie. En dat is fataal voor een volk, een kerk, een gemeente! En dat was niet iets dat 'je overkomt', maar daar had de HEERE heel bewust een hand in! Lees maar: "Ik zal het verstand laten 'vergaan', laten ophouden."

Radeloos

Vers 9 zet de zelfde somberen toon voort. De helden, waar je toch hulp en inzicht van mag verwachten, zullen 'versaagd' zijn. De Kanttekeningen leggen uit: "Zoals bij u op dat moment geen verstand (inzicht) en geen raad (visie) zal zijn, zo zal er ook geen moed zijn!". Moed is de aanjager om ideeën en plannen om te zetten in daden. Maar als je de eerste schakel al weghaalt (het maken van die verlossende plannen), wat moet je dan gaan aanvangen? Maar mocht iemand nog van plan zijn om dan maar in het wilde weg wat te gaan proberen: ook de moed zal uitsterven! En juist bij de spits, de helden!
Theman… als je op het kaartje hier kijkt, zie je dat Theman in het hart van Edom lag. Zeg maar het regeringscentrum (zie Christipedia) Al moet je dan even de onderste woestijn wegdenken…
De regering van een land wordt ook vaak 'het hart van het volk' genoemd. Daar vanuit wordt het volk bestuurd, en worden de ideeën praktisch gemaakt om ze ten uitvoer te brengen.
Wel als God het 'centrale zenuwstelsel' van een land lam legt, dan is het zeker oppassen geblazen! Dan wordt je echt alles uit handen geslagen… doelbewust. Dus je eerste vraag moet dan zijn: "Heere, wat wilt U dat we doen zullen?" Daar wil de HEERE met Edom ook heen… maar gaat dat ook lukken? Valt het kwartje? Ezau was er de persoon niet naar om zich dingen te laten gezeggen. Hij was anarchist en dat vloekt met een God Die de regie in jouw leven wil overnemen. Sinds Genesis 3 zitten we niet meer zo in elkaar dat we enige fiducie hebben in anderen. En in God al helemaal niet, omdat we diepweg wel weten dat Hij alle recht heeft om ons te verstoten. Immers, dat hebben wij ook smadelijk met Hem gedaan? Als God zo was, zoals wij… dan is argwaan over Gods regie in ons leven heel begrijpelijk. Echter: God is de gans Andere! Hij is niet zoals wij… Is dat niet precies waar we met Kerst ons over beginnen te verwonderen… en het wordt richting Goede Vrijdag, Pasen en Hemelvaart alleen maar groter?
Werd de Messias door Jesaja niet aangekondigd met 'Zijn naam is 'Wonderlijke Raadsman'? Nou… probeer op dit moment dan even de vertaalslag voor jezelf te maken. Is Hij niet bij uitstek degene die jouw roerloze schip weer op koers kan brengen en houden?

Reddeloos

Het was niet het oordeel dat Edom reddeloos maakte. Het was niet de God, Die enorm vaak gewaarschuwd had. Het was de hardnekkige heerszucht en autonomie van Edom die hem fataal werd. De helden werden lam gelegd. En daarmee stonden de poorten van die schijnbaar onneembaar vesting van Edom wijd open! Vest op prinsen, op mensen en menselijke kracht, geen vertrouwen. Mocht je in termen van 'heersen', 'meerderheid' en 'macht' denken in de kerk… het zal je fataal worden. Want je zult niet altijd de meerderheid in je directe omgeving kunnen blijven behouden.
Zoals jou en mij wordt aangeraden om bestanden op je computer op een externe schijf te zetten, die je elders, buiten je woning, moet bewaren – en beter is om kwetsbare en belangrijke bestanden in 'the cloud' te zetten – zodat ze bij een ramp (brand of crash) behouden blijven, zo moet ook ons heil en onze zekerheid buiten ons en onze groep liggen.
Zekerheid van het geloof ligt niet veilig in mijn hart, mijn gevoel, mijn groep. Maar vast en zeker in Christus Jezus. Dus als Edom slechts vertrouwt op zijn eigen kracht, en die kracht wordt door God gebroken, dan is zijn ondergang nabij. En dan? Een rampjaar dient zich aan…
En als je 'Rampjaar' nu eens vertaalt  met 'Het Laatste Oordeel'… maak de vertaalslag dan eens: hoe zal het dan met je gaan? Waar ligt je veiligheid en houvast? Wordt het een 'rampjaar' of een 'jubeljaar' als Jezus terugkomt?

woensdag 12 december 2018

Als mensen op wie je vertrouwde een dolk in je rug steken

Al uw bondgenoten hebben u tot aan de landpale uitgeleid;
uw vredegenoten hebben u bedrogen, zij hebben u overmocht;
die uw brood eten, zullen een gezwel onder u zetten;
er is geen verstand in hem.
Obadja : 7



Er is niets zo min als wanneer makkers met wie je samenwerkte, je opeens in de steek laten. Ik heb dat in de aanloop naar 2004 (de vorming van de PKN) gemerkt. Nu moet ik zeggen dat het vertrouwen op vrienden ook niet altijd een goede zaak is. Je moet vooral vertrouwen op de HEERE en op de intuïtie en rationele ervaring die Hij geeft. Maar intermenselijk mag er in de christelijke gemeente toch sprake zijn van vertrouwen. Doe wat je belooft en verwacht dat ook van anderen met wie je samen op trekt.

Visie

Helaas heb ik de laatste jaren geconstateerd dat dat, tot in de kerk toe, nogal eens ontbreekt! Mijn ervaring is dat tot in de kerk toe mensen voorkomen die soms tweede agenda's hanteren en met je mee doen voor zover het past in hun eigen motief. Soms zeggen ze iets braafs, maar spreken ze niet uit wat het motief daar achter is. En afgaan op een gegeven woord blijkt dan toch voor tweeërlei uitleg vatbaar. Meermalen is zo'n 'misverstand' uit de weggeruimd en moest ik toch uitgaan van de goede bedoelingen; maar wanneer opnieuw conflicten over gegeven woorden ontstaan, brokkelt het vertrouwen af en zet zich om in een lijn los van de anderen.
De hele situatie maakte dat ik nog meer een zelfstandig denker werd en allergisch werd voor groepsdenkers. Dus de ervaring van het ontbreken aan vertrouwen maakt me niet zo zeer kopschuw, maar heeft me wel geleerd dat je zelfstandig sneller bij je doel komt dan met een logge groep van mensen die aan hun eenduidige woorden geheel verschillende daden paart en waarin afwijkende motieven op de achtergrond blijken te spelen.
Natuurlijk weet ik dat dit haaks staat op het gemeenschapsdenken dat eigenlijk bij de christelijke gemeente zo moeten horen. Maar we leven in de eindtijd, waarin de liefde verkilt en groepsdruk verstikkend kan gaan werken. Teveel mensen binnen de kerk zijn daar gevoelig voor en doen de dingen omdat anderen dat van hen verwachten. Burnouts zijn niet van lucht en frustraties stapelen zich op. We hobbelen verder op paden die we eigenlijk niet hadden willen inslaan en onze kinderen merken dat; die maken hun eigen keuzes!
Met een heldere visie voor de zaak van Christus uitkomen, met de vinger bij de teksten in de Bijbel, is blijkbaar een zaak van fiere eenlingen. En was dat eigenlijk in het verleden ook niet zo? Denk aan Bijbelfiguren als Jozef, Samuël en Johannes de Doper; aan reformatoren als Johannes Calvijn en Maarten Luther; aan theologen als Hendrik Huslij Viervant, Hermann Friedrich Kohlbrugge en zelfs een modern roomse theoloog als Antoine Bodar; aan verzetsstrijders als Willem van Oranje en Johannes Post.
Als eenling kun je, zonder compromissen met andersdenkenden, staan voor een heldere en zuivere visie. Wanneer je dat echter eerst moet afstemmen met kritische andersdenkenden (die ook nog eens een heel andere kant uit denken, of liever platgetreden paden willen bewandelen) in je gemeente, wordt het een afgeroomd en smakeloos betoog en mist het de fierheid van Petrus die op Jezus' commando over boord durft te stappen en onverschrokken de golven betreedt.

Verbond


Dat doet niets af van het feit dat je een verbond mag sluiten om iets gezamenlijks te ondernemen. Je hebt in het dagelijks leven op zich mensen nodig. Al ben ik er wel achter dat eendracht echt niet altijd macht maakt; om het simpele feit dat macht nergens toe leidt, dan enkel voor de korte termijn. Na jouw machtsperiode zal zich de tegenmacht hergroeperen en jou weer onderdrukken. Dat blijft een cirkel niet nooit heilzaam doorbroken kan worden.
Om een voorbeeld uit de Bijbel te geven over een verbond dat 'eendracht' en 'veiligheid' tot doel had, het volgende. Toen Abraham in het Beloofde Land zijn tenten opsloeg bij de eikenbossen van de clan van Mamre, sloot hij een verbond met hem en enkele andere heidense clans die daar woonden: Mamre, den Amoriet, broeder van Eskol, en broeder van Aner. Samen met hen is hij Kedor-Laomer achterna gegaan die Lot en de inwoners van Sodom hadden gekidnapt. Zij worden de 'bondgenoten' van Abram genoemd! Later zou hij van Efron, die daar vlakbij woonde, een stuk land kopen om er Sara te begraven (Machpela). Die plek daar bij Mamre was ook de plek waar de HEERE hem, samen met twee engelen, opzocht en Zijn verbond bevestigde door te beloven dat Izak zou worden geboren.
Wel, wat opa Abraham deed, deed Ezau ook. En diens nazaten eveneens. Ze waren echter zelfstandig, autonoom en zelfs anarchistisch. Ze maakten hun eigen veiligheid, hoog in de bergen. Waanden zich onaantastbaar, maar… sloten toch ook verbonden met omringende volgen, om sterk te staan bij eventuele grotere gevaren.

Verraad

Maar als je in termen van macht denkt en binnen die context bondgenoten zoekt, er zelfs een verbond mee sluit (dus tot de daad van verbinden komt), is het interessant om te zien wat voor figuren in dat verbond worden betrokken. Zijn dat meelopers met jou of zijn dat eveneens anarchistische solisten die niemand boven zich dulden (en zij die naast je staan, staan op zijn minst schuin ONDER je)?
Als we de dagtekst bekijken dan geldt voor Edom dat hij bondgenoten heeft getroffen die op zijn minst GEEN meelopers waren. Het waren zelfstandige types, maar blijkbaar dus ook types zoals ik aan het begin schreef: met een dubbele agenda of op zeker ook met een 'eigen' motief.
Edom had macht in zichzelf, ogenschijnlijk. Maar bouwde die macht uit middels het verbond met omringende clans. Zo leek het wel een wereldmacht zoals Rusland vandaag de dag. Een ogenschijnlijke grootmacht, die echter is opgedeeld in staten die in zichzelf niet identiek zijn. Het is van belang wie er aan het grote roer staat (de grote Roerganger, zoals Poetin en zijn voorgangers werden/worden genoemd) en hoe groot diens autoritaire macht is.
Zo gaat dat blijkbaar in de wereld, waarin macht de lijm vormt binnen een samenleving. Macht is een keiharde lijmsoort die bij daling van de temperatuur opeens bros blijkt te zijn. En dat is wat er bij Edom gaat gebeuren. Niet als een natuurlijk en logisch proces, maar getuige de tekst en de context juist een proces waarin God de hand heeft. Hij laat de bondgenoten van Edom opeens hun eigen pad trekken en daarmee steken ze Edom een dolk in de rug. Het verbond blijkt een rietstaf te zijn waarop je leunt, maar bij het breken van de staf schiet de scherpe schacht dwars door je hand. Auw!
Je bondgenoten lopen een stukje mee met je, tot aan hun (lands)grens en dan keren ze zich opeens om en vervolgen hun eigen pad. Je 'vredegenoten' blijken dus niet betrouwbaar; ze hebben je bedrogen en weten van de prins geen kwaad. En juist diegenen die 'jouw brood aten' (uit je hand aten) blijken te fungeren als een gezwel, een kankerachtige ziekte die opeens de kop opsteekt en je hele leven op zijn kop zet.
Even moest ik denken aan de Heere Jezus, over Wie David profetisch zingt in Psalm 41 vers 10: "Zelfs de man mijns vredes, op welken ik vertrouwde, die mijn brood at, heeft de verzenen tegen mij grotelijks verheven." Dat sloeg natuurlijk op Judas, die je op zich ook 'vredegenoot' kon noemen, maar de onvrede koos; die ging voor rijkdom op de korte termijn en daar hinderde Jezus hem nogal in! Vandaar die aversie. De Kanttekeningen merken bij 'de man des vredes' dan ook aan: "Dat is, mijn vredegenoot, bondgenoot, met wien ik in vrede leefde." Opmerkelijke link met onze tekst! Hier blijkt Judas dus op gelijke hoogte te staan met de Edomiet Herodes.


"Er is geen verstand in hem"; in Edom wel te verstaan! Het verstand ontbreekt hem om die ziekte aan te pakken. Hij wordt door God in één klap afhankelijk gemaakt. En dat is voor Edomieten geen prettig gevoel! Voor jou en mij wel? Is dat misschien van Gods wege de dolk in de rug? Die zag je niet aankomen, maar het is vooral de vraag: wat doe je nu? Buig je of recht je je rug… met dolk en al?!

maandag 10 december 2018

Zelfonderzoek

Hoe zijn Ezaus goederen nagespeurd, zijn verborgen schatten opgezocht!
Obadja : 6



Het Avondmaal is al weer ruim een week achter mij. De voorbereidingsweek dus nog een week langer. Maar gek… toen ik deze tekst las, moest ik direct aan dat zelfonderzoek in de week van Voorbereiding op het Avondmaal denken. Ik ga het uitleggen. 

Relatie tot Jeremia 49

Al eerder heb ik gezegd dat in Jeremia 49 soortgelijke dingen staan als hier in Obadja. Kijk maar:
7 Tegen Edom zegt de HEERE der heirscharen alzo: Is er dan geen wijsheid meer te Theman? Is de raad vergaan van de verstandigen? Is hunlieder wijsheid onnut geworden? (Obadja : 8 en 9)
8 Vliedt, wendt u, woont in diepe plaatsen, gij inwoners van Dedan! want Ik heb Ezau's verderf over hem gebracht, den tijd, dat Ik hem bezocht heb. (Obadja : 2)
9 Zo er wijnlezers tot u gekomen waren, zouden zij niet een nalezing hebben overgelaten? Zo er dieven bij nacht gekomen waren, zouden zij niet verdorven hebben zoveel hun genoeg ware? (Obadja : 5)
10 Maar Ik heb Ezau ontbloot, Ik heb zijn verborgene plaatsen ontdekt, dat hij zich niet zal kunnen versteken; zijn zaad is verstoord, ook zijn broeders, en zijn naburen, en hij is er niet meer. (Obadja : 6)
11 Laat uw wezen achter, en Ik zal hen in het leven behouden, en laat uw weduwen op Mij vertrouwen.
12 Want zo zegt de HEERE: Ziet, degenen, welker oordeel het niet is den beker te drinken, zullen ganselijk drinken; en zoudt gij enigszins onschuldig gehouden worden? Gij zult niet onschuldig worden gehouden, maar gij zult ganselijk drinken. (Obadja : 16)
13 Want Ik heb bij Mijzelven gezworen, spreekt de HEERE, dat Bozra worden zal tot een ontzetting, tot een smaadheid, tot een woestheid, en tot een vloek; en al haar steden zullen worden tot eeuwige woestheden.
14 Ik heb een gerucht gehoord van den HEERE, en er is een gezant geschikt onder de heidenen, om te zeggen: Vergadert u, en komt aan tegen haar, en maakt u op ten strijde. (Obadja : 1 en 3)
15 Want zie, Ik heb u klein gemaakt onder de heidenen, veracht onder de mensen.
16 Uw schrikkelijkheid heeft u bedrogen, en de trotsheid uws harten, gij, die woont in de kloven der steenrotsen, die u houdt op de hoogte der heuvelen! Al zoudt gij uw nest zo hoog maken als de arend, zo zal Ik u van daar nederstoten, spreekt de HEERE. (Obadja : 3 en 4)
17 Alzo zal Edom worden tot een ontzetting; al wie voorbij haar gaat, zal zich ontzetten, en fluiten over al haar plagen.
18 Gelijk de omkering van Sodom en Gomorra en haar naburen, zal het zijn, zegt de HEERE; niemand zal daar wonen, en geen mensenkind daarin verkeren.
19 Ziet, gelijk een leeuw van de verheffing der Jordaan, zal hij opkomen tegen de sterke woning; want Ik zal hem in een ogenblik daaruit doen lopen; en wie daartoe verkoren is, dien zal Ik tegen haar bestellen; want wie is Mij gelijk, en wie zou Mij dagvaarden, en wie is die herder, die voor Mijn aangezicht bestaan zou?
20 Daarom hoort des HEEREN raadslag, dien Hij over Edom heeft beraadslaagd, en Zijn gedachten, die Hij gedacht heeft over de inwoners van Theman: Zo de geringsten van de kudde hen niet zullen nedertrekken! Indien hij hunlieder woning niet boven hen zal verwoesten!
21 De aarde heeft gebeefd van het geluid huns vals, van het gekrijt, welks geluid gehoord is bij de Schelfzee.
22 Ziet, hij zal opkomen en snel vliegen, als een arend, en zijn vleugelen over Bozra uitbreiden; en het hart van Edoms helden zal te dien dage wezen, als het hart ener vrouw, die in nood is.

Plaatsen of schatten

Jeremia spreekt in relatie tot onze dagtekst niet over 'verborgen schatten' maar over 'verborgen plaatsen'. En eigenlijk staat dat er ook. Er wordt in de Kanttekeningen verteld dat dit hetzelfde woord is dat ook in Psalm 17 : 14 wordt gebruikt: "Met Uw hand van de lieden, o HEERE! van de lieden, die van de wereld zijn, welker deel in dit leven is, welker buik Gij vervult met Uw verborgen schat; de kinderen worden verzadigd, en zij laten hun overschot hun kinderkens achter." Dit zijn de enige twee plekken waar dit woord dus wordt vertaald met 'schatten' in plaats van 'plaatsen'.
Het zal vanwege het 'goederen' aan het begin van deze tekst zijn, dat gekozen is voor 'schatten'. Maar hoe het ook zij, er is sprake van het doorzoeken van schatten, bezittingen of vermeende bezittingen, waar dieven zo op belust zijn. En God gebruikt dus het beeld van een dief voor hoe Hij met dingen omgaat die mensen menen te bezitten.

Zelfonderzoek

Vandaar dat ik door deze tekst tot nadenken werd gezet over zelfonderzoek in de voorbereidingsweek op het Heilig Avondmaal. Want zoals bij Edom sprake was van het 'wegstoppen van schatten' (zodat ze niet konden worden geroofd) én van het 'verbergen van verborgen uithoeken van Edoms doen en laten' (zodat God Zich er niet mee zou kunnen bemoeien), zo vergaat het ook ons. Die dieven zou je kunnen vergelijke met de duivel en je eigen geweten: die doorzoeken je zogenaamde 'geestelijke bezittingen' om ze je ontroven of ze te devalueren tot iets waardeloos. En het doorzoeken door God Zelf van Edoms doen en laten (zijn verborgen plaatsen of daden) kun je goed vergelijke met Gods wet die ons schuldig stelt. Jij wordt geroepen om je doen en laten te doorzoeken, op zoek naar verborgen plaatsen die je achter probeert te houden; maar de wet heeft al lang het stempel 'zondig' gezet op al die plekken die jij denkt verborgen te kunnen houden.
Ooit stond ik voor een flatgebouw dat werd afgebroken. De voorgevels waren allemaal weggesloopt. Het behang hing in flarden naar beneden. De kamers waren holle ogen in een dood gezicht. Draden en leidingen hingen doelloos naar buiten. Een trieste aanblik. Maar ooit hadden in al die holle kamers mensen van vlees en bloed gewoond, die er zich veilig waanden. Ze stopten dingen in kasten, die moesten wegblijven van spiedende blikken. Ze waren zuinig op hun behang, hun tapijt, dat nu vervuild was met puin en stof. Ooit hadden er mensen gewoond die elkaar verzorgden, beminden, beschermden of juist uitscholden en kleineerden. Maar het gebeurde allemaal tussen vier muren en achter gesloten deuren. Geen pottenkijkers. Maar nu kijken we zo naar binnen…
Wij lijken op zo'n opengebroken woning. We dachten dat we allerlei dingen konden verbergen, maar voor dieven bestaan geen geheimen… zo ook niet voor God. Als Hij op de Jongste Dag Zijn sloopkogel door je levenshuis laat gaan (of op de dag van je dood), komt alles open en bloot te liggen. Het is dus ronduit krankzinnig om dat tot je dood toe vol te blijven houden.

Open en eerlijk

Hoe heerlijk is het om in een week van voorbereiding op het Avondmaal samen met de HEERE door je leven te wandelen en geen schat of uithoek in je hart voor Hem verborgen te houden. Wat is Edom slecht af! Wat is elk kerkmens met een vrome buitenkant, maar een trieste binnenkant, slecht af! Wat ben je goed af, als alles open en bloot ligt voor de HEERE. Het ligt al open voor Hem, hoor… maar dán ook met jouw toestemming. Dat maakt het verschil!
God zei tegen Abraham: "Wandel voor Mijn aangezicht en wees oprecht." Wel, dat had ook alles met Ezau te maken; Abraham was zijn opa. Hij heeft hem zelfs nog gekend (16 jaar lang). Hoe heerlijk is dat! Hoe sterk aan te bevelen.
Deed Abraham dat altijd even secuur? Nee, helaas niet. Om maar twee momenten te noemen waarop hij zijn schatten verborgen hield of zijn 'verborgen plaatsen' buiten beeld liet: toen hij tegen Farao en later tegen Abimelech zei dat Sara zijn zus was; en toen hij Hagar gebruikte om de realisatie van Gods belofte een handje te helpen. Het was allemaal niet fraai. De HEERE vergaf hem en nam de regie in zijn leven weer over. Hagar en Ismaël moesten worden weggestuurd. Abimelech en Farao werden gezegend dankzij Abrahams beleden zonde (hoe paradoxaal). 
En jij? En ik? Hoe staat het ermee tegenover de HEERE? De HEERE weet alles al lang… niets is verborgen voor Hem. Maar beschouw jij je eigen leven nog als een schat, angstvallig weggehouden bij God vandaan? Wie zijn leven zo zal denken te behouden, zal het verliezen. Maar als je je leven verliest aan Hem, zul je het juist gewinnen (behouden)! Een open leven voor God is een super relaxed en super rijk leven!

dinsdag 4 december 2018

Erger dan een verdorven crimineel

Zo er dieven, zo er nachtrovers tot u gekomen waren (hoe zijt gij uitgeroeid!),
zouden zij niet gestolen hebben zoveel hun genoeg ware?
Zo er wijnlezers tot u gekomen waren, zouden zij niet een nalezing hebben overgelaten?
Obadja : 5



Het is toch wel treurig als je gedrag wordt gespiegeld aan den topcrimineel en dat jij, als verbondskind, er dan nóg slechter vanaf komt! God gebruikt, om Ezau een spiegel voor te houden, twee beelden: de dief en de druivenplukker. Het ene beeld voor Ezau's daden; het andere voor Ezau's straf.

Ezau's daden

"Luister, Edom, een dief is een crimineel. Maar een goede dief houdt rekening met zijn collega's en laat, wanneer hij steelt, nog iets liggen voor wie na hem komt." Het is een krankzinnig beeld dat God hier bij monde van Obadja gebruikt. Hij vergelijkt Edom met een topcrimineel die nog meer 'fatsoen' in zijn lijf heeft dan Edom!
Er zijn inderdaad rovers gekomen, zo blijkt uit deze tekst. Wellicht dus heeft Edom het zelf meegemaakt, wat God hier beschrijft. Maar… zouden die dieven niet 'gewoon' alleen meenemen, zoveel als het hen genoeg leek? Dus ook dieven kennen het woord 'genoeg'. Ik weet niet of dat beeld tegenwoordig nog opgaat. Vanwege alarmsystemen moeten inbrekers snel handelen en grissen tot op de grens van het risico om gepakt te worden. Maar soms zie je bij Opsporing Verzocht inbrekers die met een ijzige kalmte hun slag slaan, alsof ze alle tijd hebben en alsof er geen gevaar bestaat om gepakt te worden. Ze gaan secuur en weldoordacht te werk. Laten veel dingen ongemoeid, die voor hen niet van waarde zijn. Doelgericht gaan ze op hun buit af. De gelegenheidsinbrekers grissen hun zakken vol, pakken wat je pakken kunt. Maar zelfs de meest gewetenloze inbreker gunt zich nog niet de tijd om alles tot aan het laatste voorwerp mee te kapen.
Toch wordt Edom met zo'n gewetenloze inbreker vergeleken die echt tot het allerlaatste object mee rooft en een totaal uitgekamde en leeggeroofde woning of winkel achterlaat. Het lijkt hem haast niet om de buit, maar om de totale vernietiging van iemands kapitaal te gaan.

Ezau's straf

Als je als verbondskind (broedervolk) zover gaat, zal de straf ook grenzeloos zijn. En ik vermoed dat dat gedrag niet enkel jegens omringende heidenvolken was, maar juist ook tegen Israël! Juist dát neemt de HEERE hier hoog op.
De straf wordt uitgeschilderd in de vorm van een druivenoogst. Ook daar wordt nauwkeurig gewerkt; elke druif is geld waard. Maar elke druivenplukker laat ook wel hier en daar een druif (druiventrosje) hangen. Of omdat die nog niet rijp is, óf omdat hij onder bladeren hangt en aan het gezicht is onttrokken.
Uit erbarmen om behoeftigen had God geboden dat er ook zo met de normale oogst moest worden gehandeld. Dan zouden armen achter de maaiers aan mogen lopen en overgebleven, gevallen aren op mogen rapen. Denk hierbij maar aan het verhaal van Ruth op de akker van Boaz.
Maar nu draait God de situatie om. Die druivenplukker zal vanwege erbarmen of vanwege onzorgvuldigheid nog hier en daar wat druiven laten hangen voor de zogenaamde 'nalezing' (de laatste zoektocht naar vergeten druiven). Maar de HEERE zal zo barmhartig niet met Edom omspringen, wanneer het oordeel over Edom zich voltrekt. Dat doet God niet om te laten zien hoe tiranniek Hij is, maar hoe erg, secuur en allesbeslissend het oordeel zal zijn. Dit is de laatste keer dat Edom door elkaar wordt geschud om tot bezinning te komen. Zou het baten?
Ik denk dat het oordeel dat de HEERE aanzegt aan slapende kerkmensen, hardnekkige zondaars in een vroom pak, betweterige dogmatici en karikatuur-tekenaars van God, weinig milder is. Elke zondag wordt ons het oordeel aangezegd. Elke zondag worden we door elkaar geschud. Maar zou het baten?

zaterdag 1 december 2018

Groter dan God zijn

Al verhieft gij u gelijk de arend, en al steldet gij uw nest tussen de sterren,
zo zal Ik u vandaar nederstoten, spreekt de HEERE.
Obadja : 4



Zeg eens: past dit beeld van de HEERE bij het beeld dat jij van Hem hebt? Voor velen in de kerk is God vandaag de dag iets ondefinieerbaars, iets óf ongrijpbaar gevaarlijks óf iets zoetsappigs. In kringen waarin een karikatuur van God als aldoor toornend wordt geschetst, is weinige plaats voor Gods liefde. Maar waar men evenzeer een karikatuur vanuit Gods liefelijkheid schetst, is eigenlijk geen plek voor Gods toorn. Je zou het een puur mannelijke visie en een puur vrouwelijk visie kunnen noemen.

Zoals vandaag de dag onze jongens een beetje meer meisje moeten zijn en onze meisjes een beetje meer jongen moeten zijn – de uitwissing van de sexuele verscheidenheid is hip – zo wil men juist het tegendeel met God. Hij moet óf tiran óf lieve oude opa zijn.
Het is om die reden dat ik vers 3 los van vers 4 wilde behandelen. Edom wordt aangesproken op zijn manhaftigheid. Maar God doet dat in Zijn liefde. Hij wil met liefdevolle vermaningen dit dwarse kind tot de orde roepen. Echter, Edom recht zijn rug. Ezau vertikt het om zich door Jacob te laten leiden. Dat is hem te min. Hij verheft zich… letterlijk!

Onder God uitkomen

Je hebt twee manier om los van God te komen. Je komt ze allebei in de Bijbel tegen. In Psalm 139 probeert de dichter ergens ene plek te vinden waar God níet is. En hij gaat daarin erg ver; tot in de hel toe! Maar waar hij ook zoekt, overal vindt hij Gods aanwezigheid. Dat vervult hem evenwel met bewondering (Psalm 139 : 7-12).

Waar zou ik heengaan voor Uw Geest en waar zou ik heenvlieden voor Uw aangezicht?
Zo ik opvoer ten hemel, Gij zijt daar; of bedde ik mij in de hel, zie, Gij zijt daar.
Nam ik vleugelen des dageraads, woonde ik aan het uiterste der zee;
Ook daar zou Uw hand mij geleiden, en Uw rechterhand zou mij houden.
Indien ik zeide: De duisternis zal mij immers bedekken; dan is de nacht een licht om mij.
Ook verduistert de duisternis voor U niet; maar de nacht licht als de dag; de duisternis is als het licht.
Of je nu heel hoog, tot aan de hemel, opstijgt, of juist diep wegduikt tot in de hel (het dodenrijk)… je ontloopt er God niet mee, als je verticaal afstand creëert. Als je datzelfde doet op horizontaal niveau, lukt het je evenmin: over de grote zee, hoe uitgestrekt ook, creëer je geen afstand tot God. De duisternis dan? Lukt het je om onzichtbaar voor God te zijn, als het pikkedonker is? Ach, hoewel ik geen hand voor ogen zie, voor God is het diepste duister even visueel doordringbaar als de klaarlichte dag! Het feit dat de dichter spreekt over 'Uw hand' die mij 'geleidt' en 'houdt', zegt iets over de zorg die hij erin ervaart. Hij is ervan onder de indruk.
Maar precies deze zelfde overwegingen heeft het verbondkind Ezau gedaan jegens God; echter niet uit bewondering voor Gods alomtegenwoordigheid, Zijn almacht en Zijn goedertierenheid. Nee, al die dingen benauwen hem juist. Hij vindt God maar betuttelend. Hij wil ruimte. Geen gekoekeloer op zijn vingers. Laat me vrij! En die vrijheidsdrang neemt absurde vormen aan. De absurde vormen van haat! Edom (want hoewel ik die namen door elkaar gebruik, zijn ze direct aan elkaar verbonden; Ezau is de stamvader van Edom, het volk dat een besneden vader had, maar waarschijnlijk geen besneden nazaten kende; hoewel de arabische volkeren de besnijdenis de laatste eeuwen weer hoogachten!) Nee, voor Edom is een intensieve zoektocht begonnen die in tegengestelde richting als Psalm 139 ging. Waar kan ik heen en leven zonder God? Hoe kom ik onder Hem uit?

Over God heersen

Zoals bij de torenbouw van Babel, gaat God ook hier met Edom om. Toen die toren van Babel iets groots moest worden, iets tot in de hemel, zei God tegen Zichzelf: "Kom, laten we daar beneden eens gaan kijken wat ze daar aan het prutsen zijn." En hier, op ijle hoogte, waant Edom zich veilig. Maar God lacht. "Al zou je met een adelaar meevliegen tot mijlenver boven de hoogte bergtop, al zou je net al een adelaar een nest op grote hoogte bouwen – niet op de hoogste bergtop, maar hoger, buiten de dampkring, tussen de sterren, lichtjaren ver – dan nog zit je diep onder mij. Ik duw je met mijn vingertop (en dan moet Ik echt nog heel diep bukken) zo roetsj naar beneden. Je tuimelt een onmetelijke afgrond in.
God niet boven je dulden … dan moet je op Zijn plek gaan zitten. Probeer het maar eens. Onbegonnen werk. Krankzinnig, als je je hersens zou gebruiken. Maar hoe velen blijven het proberen, zoals een slak probeert tegen de stijle wanden van een kilometersdiepe put te klimmen om eruit te komen. Onbegonnen werk, maar blijkbaar voor ons mensen sinds Genesis 3 een uitdaging van de bovenste plank. Krachtmeting. De mug en de olifant, die samen stampen, maar het is de mug die roept: wat stampen we lekker, hè? Als het niet zo hemeltergend zou zijn, zou je denken dat je naar een comedy zit te kijken.
De mens die over God wil heersen. Dat lijkt ons wel wat. Het moet hemels voelen, maar het is de hel geworden. Jacob was geen haar beter. Hij vocht met God, bij Pniël; nota bene vlak voor de ontmoeting met zijn broer Ezau! Maar hij vroeg om gezegend te worden. Hij koos de plek onder God. Ezau had veel, dacht hij. Die had niks geen bemoeienis nodig. Ik dop mijn eigen boontjes.
Edom! Laat je nog eenmaal tot bezinning brengen. God dienen betekent straks met Hem heersen! Lijkt je dat niet veel beter? Dat is toch veel beter dan door God met de top van Zijn vinger in het ravijn van de hel gestoten te worden? Ezau! Kom tot bezinning man! God is niet op je ondergang uit. Maar jij wel! Zie je dat dan niet? Ezau? Ben jij het? Ben ik het? Keer terug…

vrijdag 23 november 2018

Welke fortificatie hanteer jij?

"De trotsheid uws harten heeft u bedrogen; hij die daar woont in de kloven der steenrotsen,
in zijn hoge woning; die in zijn hart zegt: Wie zou mij ter aarde nederstoten?"
Obadja : 3

Massada was ook zo'n fortificatie in de bergen…


Even aarzelde ik of ik vers 4 er ook bij zou trekken, maar laat ik die nog even parkeren. Zou ik dat doen, dan zou ik me direct richten op het oordeel van God en zouden we schrijvend en lezend mooi op afstand blijven staan kijken!

Fortificatie

Het woord 'fortificatie' betekent letterlijk 'versterking', maar werd vroeger ook gebruikt voor 'versterkingskunst'. Op allerlei manieren kun je je verschansen en een stuk veiligheid inbouwen. Daar zijn speciale strategische bouwers voor nodig, die daar verstand van hebben.
Maar hoe ingenieus ook, in de middeleeuwen en in onze tijd… de Edomieten verstonden die kunst ook. Ze waren door God weggestuurd bij de veilige aartsvaderlijke nederzetting. Nou ja… Ezau was zelf regelmatig 'op stap'. Hij schuwde het gevaar niet, maar blijkbaar is er een moment gekomen waarop hij toch een eigen veiligheid wilde opbouwen. Wellicht door externe gevaren die hij niet zelf het hoofd kon bieden.
Een vesting maken is een kunst apart. Maar het is de vraag: waartegen bouw je een fort? Tegen vijandelijke indringers? Of tegen mensen die het goede met je voor hebben. Voor Ezau was er een begaanbare en veilige weg, als hij als meerdere, de mindere (Jacob) had willen dienen. Maar dat was hem te min. Hij had altijd zijn eigen boontjes gedopt. En die keer dat hij zijn honger niet snel genoeg gestild kon krijgen – en zijn broertje Jacob eten liet opscheppen – speet hem nog aldoor! Dat zou hem niet nog een keer overkomen!
God was voor Ezau eenzelfde wezen als zijn achterbakse broertje. God was iets voor kwezels die brekebeentjes waren; kwetsbare types die je altijd ophielden, als je door wilde gaan! Lastig. "Ik heb veel, broertje, maak je over mij geen zorgen…"
"Ik heb alles, broer…" De stem van Jacob stierf weg, nog voor het tot Ezau was doorgedrongen!

Verschansing

We komen Ezau's nazaten hier tegen, wonend in een fortificatie van de bovenste plank! En dat fort verschaft hen rust en een gevoel van veiligheid. In een kloof wonen, hoog in de rotsen, is misschien niet comfortabel voor ons 21e eeuwse westerlingen, maar voor een stam in de oudheid, levend te midden van grote gevaren en bedreigingen was het alles behalve onprettig! Dit was wat je nodig had!
Echter, dat veilige gevoel was omgeslagen in een hooghartig neerzien op de wereld om je heen. Hoe herkenbaar…
God noemt die houding van Edom 'trotsheid van uw hart'. En niet onterecht. Edom bralde, als een Goliath: "Wie zou mij ter aarde neerstoten?" En dat zeiden ze waarachtig niet slechts tegen hun broedervolk Israël! Dat zeiden ze ook niet tegen omringende heidenvolken, zoals de Egyptenaren of zo. Nee ze leefden als een God in de bergen… Wie doet me wat!
Maar God duidt dat hooghartige als 'bedrog' aan! En dat is wel even schrikken. Er blijken barsten te zitten in die fortificatie van het hart. Het was uit een stuk verdediging begonnen, uit verlangen naar 'normale, menselijke' veiligheid. Echter, waar het precies misging is soms moeilijk aan te wijzen, maar plots bevinden ze zich in het gebied van 'vijandschap tegen God'. En dat is een moeras van jawelste!

Achter de verschansing

Dit is natuurlijk lekker kijken, naar dat goddeloze Ezau's-volk! Wat zijn dat toch slechte mensen!
Maar… kennen wij orthodoxen, of zo je wilt refo's, misschien ook zulke fortificaties. Daarom beperkte ik me tot dit derde vers! Even stil blijven staan en nadenken: creeëren we met een Biblebelt misschien een fortificatie, hoog in de orthodoxe rotsen van ons land? En als we horen dat er ook Biblebelts in Finland of andere landen zijn, reageren we dan misschien niet in ons hart: "maar die van ons is beter"?
Fortificaties worden nog elke zondag opgebouwd, als de prediking plaatsvindt. Wanneer God de zondaar aanwijst als zondaar, maar de zondaar reageert: "Ja, we zijn allemaal zondaars… och och, het is toch wat!" Of hij reageert met: "Och nee, het wordt nooit wat met een mens… ook na bekering en wedergeboorte kan hij niets anders dan God haten en vertrappen…" Lekker veilig dat zondaarsbestaan daar hoog in de rotsen van je hoogmoedig gebouwde dogmatische veiligheid. Wie doet me wat? Immers, ik ben maar zondaar, dus wat wil je…
Wat wil je… Je? Wie? God? Nou, als Hij op de Jongste Dag – of de onverwachts verschenen dag van je dood – komt en je laat zien dat het slechts hoogmoed was en dat die veiligheid breekbaar kristalglas blijkt te zijn… wat zul jij dán zeggen? "Bergen en rotsen, waarin ik me zo veilig waande, verberg mij, door op me te vallen!" Op die dag zul je fortificatie begeren te maken, maar het materiaal zal je ontbreken. God blaast de paar grassprietjes weg, waaronder je je probeert te verstoppen.
Dus, houdt op met die verschansingen, zondag aan zondag, misschien wel dag aan dag… Want hoe je je ook verbergt, God ziet je en kent je motieven. Doe niet alsof je God voor de gek kunt houden met je zogenaamd veilige fortificatie. Maar… laat de HEERE je Burcht en je Toeverlaat zijn. De Rots waarop je veilig bent. Puur dankzij de Rots Christus, die wilde sterven voor verschansers in de geest van Ezau.

zaterdag 17 november 2018

Wie spreekt hier?

"Zie, Ik heb u klein gemaakt onder de heidenen; gij zijt zeer veracht."
Obadja : 2

Izak zegent Jacob, van Leinweber

Vroeger op de zondagsschool spaarden we voor plaatjes in een album met Bijbelse taferelen. De plaatjes vond ik niet heel erg mooi geschilderd. De naam Anton Robert Leinweber zei me toen nog niets. Dat hij best wel mooie schilderijen had gemaakt, wist ik niet. Op je verjaardag kon je een grote plaat krijgen, geschilderd door Harold Copping. Die vond ik veel mooier. Maar… terug naar het album met kleinere plaatjes: het plaatje van Izak die Jacob zegent.

Aan dat plaatje moest ik direct denken toen ik de tekst van vandaag las en overdacht: "De meerdere zal de mindere dienen…" De eerstgeboortezegen werd – op een overigens onterechte wijze – van Ezau afgepakt en aan Jacob gegeven. Je ziet Rebekka op het plaatje op de achtergrond, als een schimmig figuur staan; maar haar rol was alles behalve schimmig! Wat we aan Jacob toeschrijven, achterbaksheid en gewiekste bedriegerij, heeft hij waarschijnlijk dankzij zijn moeder in zijn genen zitten. En dat was niet schimmig, maar uiterst kraakhelder!
En toch… en toch… Er is ook het plan van God. Laten we daar eens goed naar kijken vanuit onze tekst. Als je iets klein maakt, was het voordien groter. Er is iemand die daar de hand in heeft gehad, aldus dit vers: ik.


Wie is ik?

Ik grijp nog even terug op het vorige vers, waarin ik – in navolging van de Kanttekeningen en enkele verklaarders – stelde dat die 'wij' betekende 'de profeet Obadja en zijn voorgangers'. De concrete grondtekst met engelse brokstukken-vertaling kun je hier bekijken. Je zou er dus zelfs van kunnen maken: "Wij hoorden mét de HEERE een gerucht…" Het deed mij nogal vreemd aan dat God gaat spreken door Obadja en vervolgens de profeet moet gaan weergeven "Wij hoorden … van de HEERE". Het zal mijn gebrek aan taalkennis wel zijn, maar het doet wat rommelig aan.
In Jeremia 49 : 14 kom je bijna dezelfde zin tegen: "Ik heb een gerucht gehoord van den HEERE, en er is een gezant geschikt onder de heidenen, om te zeggen: Vergadert u en komt aan tegen haar en maakt u op ten strijde."
Maar in vers 2 kun je je terecht afvragen: wie is die 'ik'? De Statenvertalers verklappen al, door Ik met een hoofdletter te schrijven, dat het de HEERE is. Maar het blijft toch wat wringen voor mijn gevoel. Laat ik het daarom toch even achterelkaar lezen en rustig bekijken: "Alzo zegt de Heere HEERE van Edom: Wij hebben een gerucht gehoord van den HEERE, en er is een gezant geschikt onder de heidenen: Staat op, en laat ons opstaan tegen hen ten strijde. Ziet, Ik heb u klein gemaakt onder de heidenen, gij zijt zeer veracht."
In dit vers licht de HEERE eigenlijk toe wat in het vorige vers plaatsvond. Er kwam wel iemand tegen Edom in opstand, maar achter die iemand stond een veel grotere Iemand: de HEERE! God heeft vernederd en wel om twee redenen. Een directe aanleiding is het optreden en de misstand van Edom jegens het broedervolk Israël. Het tweede is toch echt wel de onwillige houding van Edom jegens de HEERE, om zichzelf te handhaven en niet als 'meerdere' de 'mindere' te willen dienen!

Wie ben ik?

Klein gemaakt onder de heidenen… verachtelijk… is dat niet vaak ook de plaats en situatie van christenen in deze wereld? Veel mensen, ook sommige christenen zelf die erg vasthouden aan verworvenheden, zien dat als een onderdrukte situatie. Ze kijken terug naar de Gouden Eeuw van de kerk ons land, toen 'iedereen' naar de kerk ging, en christelijke normen en waarde wet en regel waren. Het aan de kant schuiven van die normen en waarden is in hun ogen een rebelie tegen God en daarmee scharen ze God aan hun kant. Maar is dat zo? Wat dat ook zo voor Edom?
De verschuiving in het nadeel van kinderen van het verbond (ook Edom was dat, krachtens de besnijdenis!) kan ook een actie van God Zelf zijn. Wat wil Hij ons daarmee zeggen, als dat zo is? En waar ligt dan de wortel van het kwaad? In de rebelie tegen God vanuit de heidenen of in de zonde van Gods verbondsvolk, dat Hem zo vaak vergeet?

dinsdag 13 november 2018

Een gerucht van God tegen broederhaat

"Het gezicht van Obadja. Alzo zegt de Heere HEERE van Edom: Wij hebben een gerucht gehoord van den HEERE, en er is een gezant geschikt onder de heidenen: Staat op, en laat ons opstaan tegen hen ten strijde."
Obadja : 1


Dieu apparaissant en songe à Abdias, Profetie van Obadja, verluchtigd door
Jean III d'Etampes ; Bibliotheque Municipale, Bourges, cathédrale Saint-Etienne;
bron: http://www2.culture.gouv.fr/Wave/savimage/enlumine/irht8/IRHT_146570-p.jpg


Te lang ben ik bezig geweest met andere schrijfsels. Ook wel enkele bijbelstudies, maar niet via mijn blogs. Hoog tijd op weer een nieuwe draad op te nemen. Bladerend door de Bijbel viel mijn oog op de voor mij tamelijk onbekende profetie van Obadja. Wat zal dit bijbelboek ons brengen? Laten we er open voor staan. Profetenboeken staan in onze moderne tijd niet meer zo erg in de belangstelling van bijbelkringen. Het feit dat ik dit Bijbelboek ook nog nooit goed heb bestudeerd onderstreept dat. Een goede trendbreuk dus…

Obadja is een dienaar van de HEERE; en dat is ook direct de betekenis van zijn naam: 'abad' is arbeiden of werk verrichten; 'Jah' is de afkorting van Jahweh, de HEERE. Voor ons gevoel 'uit het niets' spreekt God tot hem. We kennen diverse Obadja's, maar deze profeet is een grote onbekende.
Hij leefde zo'n beetje ten tijde van Jeremia en Daniël. Veel meer achtergrondinformatie is te lezen in een studie van Ger de Koning en van H. Rossier. Zeer aan te raden; ik ga daarom niet al die details copiëren, maar wil bij elk vers wat mediterend blijven staan.

Wij

Obadja maakt er een rare zin van; er wordt iets tegen Edom gezegd, terwijl hij ook zegt: "Wij hebben een gerucht gehoord…" Dat maakt het wat lastig. Maar bedenk maar dat Obadja dit zelf zegt; dus het 'wij' waarover hij spreekt doelt op hem en al de profeten. Net als al de profeten heeft ook Obadja 'gerucht' van God gehoord. In een visioen heeft de HEERE hem iets verteld. Ditmaal niet over Israël in eerste instantie, maar over het broedervolk Edom. Op christipedia.nl wordt daarover het volgende gezegd:

Obadja toont God als de soevereine God, die regeert over alles. Hij is de God die de belangen van zijn volk Israël behartigt. Het kwaad tegen zijn volk, de antisemitische houding van Edom blijft niet ongestraft. Hoogmoed komt voor de val. Leedvermaak over onheil van Israël komt hen duur te staan. 
Dat klopt wel? Edom kan toch niet 'antisemitisch' handelen? Het is zelf ook een semitisch (van Sem afstammend) volk. Edom is een tweeling-broedervolk van Jacob/Israël. Het probleem dat Obadja hier aan de kaak stelt, in aansluiting op eerdere profeten, zoals Amos en Ezechiël, maar ook Jeremia, is de zelfde jaloezie en wedijver als er tussen Kaïn en Abel was. En dat is voor de HEERE een groot kwaad!

Kwaad

Twee broedervolken behoren als broeders met elkaar op te trekken. En als dat wat lastig wordt, door wrijving, is dat nog geen vrijbrief om haatdragend te handelen. Dat was wel gebeurd. Edom had zich altijd arrogant gedragen jegens Israël. Denk aan Agag, aan Haman en ver na Obadja ook nog aan Herodes. Juist het optreden van die laatste (en van zijn opa, bij de kindermoord in Bethlehem), laten zien hoe minachtend Edom jegens Israël is. Als Edomieten ergens iets op zien lichten van Gods verkiezing van Jacob, boven Edom, steekt er een ergere haat de kop op dan antisemitisme, dat een haat is die bij de 'gojiem' de kop opsteekt. Juist het feit dat een broedervolk zich daaraan schuldig maakt, neemt de HEERE hoog op. Want ook dit broedervolk had een zegen van de HEERE gekregen, opgelegd door aartsvader Izak.
Obadja vertelt als het ware een nieuwtje tegen Edom: "Ik heb gehoord dat er een samenzwering tegen jullie is opgezet; diverse volken spannen samen om jullie ten val te brengen." Let erop dat hij spreekt over 'een gezant uit de heidenen'. Dus dit oordeel wordt niet door het in ballingschap afgevoerde Israël uitgevoerd. Maar God is niet afhankelijk van Zijn verbondsvolk. Hij regeert en zal Zijn almacht tonen. Met het verdwijnen van Israël meende Edom vrij spel te hebben. Hij had zich een breuk gelachen over het in puin veranderde Jeruzalem. "Zo broertje, daar lig je dan… Ik heb veel!" Bulderend van de lach was Ezau als het ware weer vertrokken. Maar hij had het antwoord van zijn tweelingbroer gemist: "Ik heb alles…"
In Israël werd Gods naam – en dus Gods eer – aangetast. En dat is bloedlink! Nu het land half leeg is geroofd, zet de HEERE andere pionnen op het schaakbord van de wereld. En Zijn zetten zijn trefzeker!

Doel

Nu kun je als nuchtere westerling denken: wat heb ik aan zo'n profetie? Het gaat niet over gelovigen; niet over Gods verbondsvolk… Maar dan is het nodig dat we één ding goed in gedachten houden: de HEERE gaat het hier opnemen voor Zichzelf, Zijn verbondsvolk én Zijn belofte van de Messias. Met name dat laatste moeten we niet vergeten. Terwijl Israël is weggevoerd vanwege de zonde en het God tergen met afgoderij, werkt de HEERE door aan Zijn plan.
En terwijl het verbondsvolk wordt gestraft voor zijn zonde, krijgt tweelingbroer Ezau ervan langs, omdat die zich verkneukelde over het feit dat Israël zo diep was gevallen. Dat leedvermaak schiet de HEERE als het ware in het verkeerde keelgat. De grond trilt, de vulkaan van het oordeel kan elk moment uitbarsten. Als het verbondsvolk al werd weggevoerd in de ballingschap, wat zal er dan met het broedervolk gebeuren?

donderdag 12 juli 2018

Het effect van de preek


Nawoord
Je loopt snel het risico om het verhaal van de martelaar Stefanus door te vertellen in plaats van na te denken over het effect van zijn preek. Het verhaal is boeiend, spannend, eng zelfs en toch heel vertroostend voor verdrukte gelovigen. Maar met zo’n verhaal blijf je steken in de eerste laag van het Bijbelgedeelte. Er gebeurt hier enorm veel door woorden. Er vinden gistende processen plaats in harten.
En juist daar wilde ik in deze bundel bij stilstaan.
Het effect bij Stefanus
De preek van Stefanus was zijn eerste officiële (althans in de Bijbel gepubliceerde) en tevens laatste preek. Hij zal al meerdere malen een stichtelijk woord bij zijn diaconale werk hebben gesproken. Het is waarschijnlijk dat hij dat in het openbaar deed. De weduwen van de Grieken kregen in het openbaar de kans om zijn hulp in te roepen. En of dat nu op het markt- of tempelplein gebeurde, of in een straat wat meer achteraf, er zijn mensen die hem hebben horen spreken. En dat zinde sommige orthodoxen niet.
Ze hebben hem op een bepaald moment geïnterrumpeerd en zijn met hem in debat gegaan. En waar Stefanus wellicht nog heeft gedacht dat hij een persoonlijk woord voor deze mensen mocht brengen, daar lag op de achtergrond bij deze mensen een geheel ander plan klaar. Ze probeerden hem klem te praten. De reden daarvoor was dat hij over Jezus sprak. Die ‘valse’ rabbi die al maanden dood was. Zij dachten van Hem af te zijn, maar Hij bleek voor deze ketters nog springlevend. De grote vraag is: hoe ga je met ‘ketters’ om?
Een rechtszaak was de eerste logische stap voor deze mensen. Maar nadat het Sanhedrin de aanklachten had gehoord gaven ze – overigens verrassend positief – Stefanus de kans om zich te verdedigen. Althans… ze vragen hem of het waar is waarvan hij wordt beschuldigd. Dat deden ze met Jezus niet. Misschien wel omdat Hij bleef zwijgen. Maar Stefanus gaat spreken.
Wie nu denkt dat Stefanus zich heel kwetsbaar opstelt bij zijn betoog, die vergist zich. Hij acht de ander niet bepaald uitnemender dan zichzelf. Hij zaagt planken van bepaald dik hout. En in zijn betoog zit, zo zagen we inmiddels duidelijk, een sterke opbouw.
Dat de ferme laatste woorden van zijn preek niet bolstrijkend waren mag duidelijk zijn, maar dat wil niet zeggen dat er geen liefde achter zijn woorden zat. Hoewel we eerlijk moeten zijn: we merken nergens bewogenheid in zijn stem. En eigenlijk merk ik dat bij geen van de apostelen, wanneer zij in debat gaan. Wij romantiseren graag en leggen er graag onze westerse emotie in. Maar daar merk je in deze woorden niets van.
Overigens betekent dat niet dat er geen bewogenheid in zijn hart was! Want die komt naar buiten als Stefanus naar buiten wordt gesleurd en gestenigd. Terwijl de stenen op zijn hoofd en lichaam beuken is zijn blik op de hemel gericht en roept hij duidelijk verstaanbaar voor iedereen: “Heere, reken hun deze zonde niet toe!” Dat bid je niet als je vol wrok zit!

Het effect bij het Sanhedrin
Deze rechtszaak verloopt heel raar, als je die vergelijkt met die van Jezus. Toen moest het Sanhedrin zo nodig eerst naar Pilatus, omdat zij zelf geen doodvonnis mochten uitvoeren. Nu is dat blijkbaar helemaal geen probleem meer!
Maar nog voordat Stefanus wordt gestenigd, gaat plots de hemel open en hij roept uit: “Ziet, ik zie de hemelen geopend, en den Zoon des mensen, staande ter rechter hand Gods.” Let op het tijdstip van deze open hemel. Die gaat niet pas open als hij buiten de stad op zijn knieën ligt, maar die gaat al open in de rechtszaal!
En die uitspraak is voor de mensen om Stefanus heen de druppel. Die ‘valse’ rabbi Jezus aan de rechterhand van God? Dit is totale blasfemie! Dit moet je als lezer wel heel goed beseffen. Dat die Joden tot deze conclusie komen is eigenlijk enorm vanzelfsprekend, nietwaar? Zij zaten vast in de loopgraaf van hun theologische dogmatiek. Nergens in de preek van Stefanus werd een nuancering van diens standpunt aangebracht. Dus stonden voor hen over en weer de hakken in het zand.
Als Stefanus daarom met deze niet te toetsen visionaire uitroep denkt hen omver te blazen, dan heeft hij het mis. Hij moet stoppen. Hij moet zwijgen. Hij moet nu echt zijn mond gaan houden. Hij moet dood, desnoods.
Ze kunnen het niet langer aanhoren en stoppen hun oren dicht. Toch moeten ze de handen van hun oren afgehaald hebben wanneer ze Stefanus beetpakken en de stad uit sleuren.
Heeft Stefanus gefaald? Had hij het beter anders kunnen aanpakken om deze verstokte en eigenzinnige dogmatisten erbij te kunnen houden? Had hij misschien beter kunnen spreken over de wetten van Mozes en waarderend moeten spreken over de ordinanties van Joodse geschriften en uitleggers? Had hij misschien meer moeten aansluiten bij wat deze mensen waardevol en goed vonden?
Want, wees eerlijk, als je mensen van je afstoot bij het spreken over Gods Woord en de boodschap van het Evangelie, kun je het dan niet beter anders aanpakken? De kans was groot geweest dat deze mensen waren weggelopen. Dan was Stefanus nog wel blijven leven, maar dan had hij hen nooit meer kunnen bereiken. De leden van het Sanhedrin hadden er dan hun nieuwe belijdenisgeschriften over geschreven: waar staan wij voor, tegenover deze vervloekte ketters? Dat had een ware loopgravenoorlog geworden, een richtingenstrijd met enorm veel slachtoffers en afhakers. Omdat niet iedereen in twee afgebakende kampen past!
Ik denk dat Stefanus het anders had kunnen doen, wanneer hij met deze actie probeerde te evangeliseren. Maar in het vorige hoofdstuk zagen we dat dat niet het geval was. Zijn juridisch betoog bestond uit een verslag van hun beider volks-geschiedenis. Een simpele opsomming van feiten, zonder de emotie van dogmatiek. Hij tekende hen Gods hart achter hun eigen geschiedenis. En dat hadden ze nergens in hun boekjes staan. Hun beeld van God was niet overeenkomstig die werkelijkheid. En dan leg je het altijd af in dogmatische geschillen. Dan volgt op het ene statement direct het andere. Het ene woord wordt door het andere onderuit gehaald. Maar zo gaat Stefanus niet te werk. Hij legt bloot dat hun godsdienst niet de dienst aan de levende God was, maar een politiek spel ten behoeve van hun eigen positie. En daarin is vandaag de dag nog niet veel veranderd!
Was Hitler bewogen met het volk, omdat dat door de Eerste Wereldoorlog in grote armoede terecht was gekomen? Of wilde hij het afgebroken werk afmaken en zichzelf in het middelpunt zetten? Wilde hij zelf een messias zijn, een superster? Is dat niet de drijfveer van veel groten der aarde vandaag de dag? Is dat niet de drijfveer van veel politici in de kleine politiek? Is dat niet de drijfveer van veel vooraanstaanden in kerk en gemeente? Ze hebben de mond vol van ‘zuiverheid’, maar ze geven met hun woorden en daden voortdurend blijk van dat ze God niet echt kennen zoals Hij is. En dat heeft ook effect op de mensen eromheen!

Het effect bij Saulus
Als er iemand intens heeft zitten luisteren en super geboeid heeft zitten kijken, dan was het Saulus wel. Saulus… de naam die hij voor zijn bekering droeg? Ook alweer zo’n statement dat je tot op de kansel hoort zeggen. Saulus of Saul was zijn hebreeuwse naam: zijn moeder was Jodin. Paulus was zijn griekse naam: zijn vader was griek. Toen hij de heidenwereld in ging deed hij dat onder zijn griekse naam. Maar dat heeft helemaal niets met zijn bekering te maken. Zoals Jan, een naar Amerika emigreerde boer, zijn naam daar als John schrijft en uitspreekt. Jan lijkt op Ian en dat zou kunnen suggereren dat hij uit Ierland zou komen.
Saulus vindt tijdens dit proces voortdurend bevestiging van zijn eigen nog groeiende visie op de joodse religie. Wat deze orthodoxen eruit kramen vormt hem in zijn ontwikkeling. Dit is een belangrijk element, dat we vandaag de dag ook goed moeten beseffen.
Dat Saulus hier getuige is van een moord wil hij niet zo duiden. Hij heeft later verteld dat hij ‘een behagen had’ in het uit de weg ruimen van deze oproerkraaier. In het verlengde daarvan had hij er eveneens een intens behagen in dat die rabbi Jezus indertijd was opgeruimd. Ik ben er haast van overtuigd dat hij daarbij ook getuige is geweest. Het is nog maar kort geleden! Hij was theologisch gevormd door Gamaliël die tijdens een spoedvergadering over de apostelen, die maar niet wilden zwijgen over Jezus, nota bene had gezegd: “Houdt af van deze mensen, en laat hen gaan; want indien deze raad, of dit werk uit mensen is, zo zal het gebroken worden. Maar indien het uit God is, zo kunt gij dat niet breken; opdat gij niet misschien bevonden wordt ook tegen God te strijden” (Hand. 5:38b-39).
Hij was een erudiet man en men hechtte veel waarde aan zijn inzicht. Ze volgden het direct op, terwijl even te voren hun harten nog barstten van nijd.
En nu gebeurt dat weer… Nu zijn die harten geëxplodeerd; en hoe?! Was de moord op Stefanus voor Saulus misschien het bewijs dat dit het werk van mensen moest zijn; immers… het is nu gebroken?!
Saulus heeft dus aan de voeten van Gamaliël niet alleen een stapel kennis meegekregen, maar ook een stuk levenservaring en levenswijsheid. Echter, dat laatste heeft hij als ballast overboord gegooid blijkbaar. Want later, wanneer hij zich verantwoordt (net als Stefanus!) voor het Joodse volk in Jeruzalem (Hand. 22), zegt hij: “Ik ben een Joods man, en te Tarsen in Cilicië geboren, opgevoed in deze stad, aan de voeten van Gamaliël onderwezen naar de bescheidenste wijze der vaderlijke wet, zijnde een ijveraar Gods, gelijkerwijs gij allen heden zijt, die dezen weg vervolgd heb tot den dood, bindende en in de gevangenissen overleverende beiden mannen en vrouwen. Gelijk mij ook de hogepriester getuige is, en de gehele raad der ouderlingen; van dewelke ik ook brieven genomen hebbende tot de broeders, ben naar Damaskus gereisd, om ook degenen, die daar waren, gebonden te brengen naar Jeruzalem, opdat zij gestraft zouden worden.”
Even verderop komt hij toch ook bij de ‘doorn’ in zijn vlees: “Heere, zij weten, dat ik in de gevangenis wierp, en in de synagogen geselde, die in U geloofden; en toen het bloed van Stefanus, Uw getuige, vergoten werd, dat ik daar ook bij stond, en mede een welbehagen had in zijn dood, en de klederen bewaarde dergenen, die hem doodden.” Het is hem kraakhelder bijgebleven en het pleitte na zijn bekering niet in zijn voordeel! Zelfs het behagen aan die dood torste hij als een last mee.
Eenmaal, na zijn overlijden, mocht hij die Stefanus ontmoeten in de heerlijkheid. De beide broeders in Christus mochten elkaar omhelzen voor Gods troon en Hem eenparig aanbidden tot in eeuwigheid! Wie had dat kunnen denken! Daar zorgde die ‘valse’ rabbi Jezus voor. Inderdaad heeft Saulus met eigen ogen gezien dat Jezus daar ter rechterhand van God stond!
Maar om nog even bij het punt dat ik wilde maken terug te komen: als we aldoor het Evangelie onder een stolp willen zetten en de kracht van het leven door de Geest willen intomen en uitblussen, zal dat onherroepelijk effect hebben op de jongere generatie. Denk daar eens over na!

Het effect bij ons
Want dan komen we toch tenslotte bij het effect dat de preek (of die nu van Stefanus is of van iemand anders) heeft op ons leven. In het geval van Stefanus zou je kunnen denken: dat is nutteloos geweest. Stefanus is vermoord en de volgelingen van Jezus werden alleen maar vervolgd. Had dat nou niet anders gekund? We lezen in Handelingen 11 een van de vruchten van Stefanus’ preek en dood: “Degenen nu, die verstrooid waren door de verdrukking, die over Stefanus geschied was, gingen het land door tot Fenicië toe, en Cyprus, en Antiochië, tot niemand het Woord sprekende, dan alleen tot de Joden. En er waren enige Cyprische en Cyreneïsche mannen uit hen, welken te Antiochië gekomen zijnde, spraken tot de Grieksen, verkondigende den Heere Jezus. En de hand des Heeren was met hen; en een groot getal geloofde, en bekeerde zich tot den Heere.”
De preek én de vervolging die daarop volgende hebben tot gevolg dat men overal heen vlucht én spreekt over de Heere Jezus. En de HEERE gebruikte dat en zegende het boven mate zeer!
Wat doet de preek van jou? Wat doet bijbelstudie met jou? Wat doet het lezen in  Gods Woord met je? Ga je het minutieus uitpluizen om er allerlei spitsvondigheden in te ontdekken? Ga je het nuanceren, wanneer het je dichterbij God wil brengen. Lees je er dingen naast die het Woord tot leven brengen en het leven met God in je doen opleven of lees je er dingen bij die je passief maken en voorwaardelijk naar de woorden van God leren luisteren? Wees eens eerlijk: welk effect neem je waar in je hart? In je handen? In je hoofd? In je voeten? In je woorden? Dat weet jij het allerbeste! Ik bid om een zegenrijk effect.

dinsdag 10 juli 2018

Met gestrekt been erin?


Hoofdstuk 17
Gij hardnekkigen en onbesnedenen van hart en oren,
gij wederstaat altijd den Heiligen Geest; gelijk uw vaders, alzo ook gij.
Wien van de profeten hebben uw vaders niet vervolgd?
En zij hebben gedood degenen,
die te voren verkondigd hebben de komst des Rechtvaardigen,
van Welken gijlieden nu verraders en moordenaars geworden zijt.
Gij, die de wet ontvangen hebt door bestellingen der engelen,
en hebt ze niet gehouden!
Handelingen 7 : 51-53
Het was verrassend dat de preek van afgelopen zondag over Stefanus ging; hij werd getekend als iemand ei duidelijk iets weg had van Jezus in Zijn koninklijke, profetische en priesterlijke ambt. Stefanus preekte profetisch, met een geestdrift en een kracht; hij sprak koninklijk over de HEERE en bad priesterlijk voor zijn vijanden. Naast de aanleiding tot deze geschiedenis (Handelingen 6) werd ook ook de afloop in hoofdstuk 7 gelezen en dus bepreekt. Ik kom daar later nog op terug, maar we richten ons in deze serie vooral op de preek zelf.
De toepassing van toen
Ik was al een paar dagen aan het nadenken over deze laatste verzen van de preek, waardoor het me zondag nog weer extra opviel hoe agressief Stefanus zijn preek eindigde in een snoeiharde toepassing.
Ik wil er allereerst met een gewone blik naar kijken. Een 21e eeuwse mensenblik wel te verstaan. Als je in gesprek gaat met mensen die je aanvallen op je standpunt, hoe doe je dat dan? Als zij het hardgrondig met jou oneens zijn, sla je ze dan om de oren met verwijten? Als mensen op een achterbakse manier proberen de boel te verzieken kan ik zeker fors uitvaren en zal een verwijt niet zomaar schuwen. Als er bewust of blind wordt aangestuurd op problemen, terwijl je al een paar keer geroepen hebt dat het proces niet goed gaat, zal zullen er uit mijn mond weinig vergoelijkende woorden wandelen. Misschien vind je dat fout en wil jij juist wel die vergoelijkende toon aanslaan of met zachte woorden bewust geslagen wonden helen, maar dat is niet mijn manier. Wat fout is moet niet goed worden genoemd; daar leer niemand van!
Anders wordt het als je mensen probeert te bewegen tot het geloof. Wanneer je in gesprek bent met buitenkerkelijken, heidenen of andersgelovigen, en je vertelt hoe goed het is om de HEERE te kennen en te dienen, maar je eindigt met “maar jij wil dat maar niet geloven; jou zegt dat allemaal niks! Jij recht je rug en laat God lekker roepen!”, dan weet bijna 100% zeker dat die persoon afhaakt.
En dit lijkt Stefanus hier toch te doen. Is het gek dat ze hem doodgooien met stenen? Wees nou eerlijk…

Wat gebeurt hier?
De vraag is of dát hier gebeurt na de preek van Stefanus. Daarom twee vragen:
  1. kwam de escalatie door de laatste regels van zijn preek of is de bom gebarsten nadat gaandeweg de gehele preek de spanning werd opgebouwd?
  2. Evangeliseert Stefanus hier of doet hij iets anders? En wat zegt ons dat vandaag?
Al meerdere keren heb ik opgemerkt dat Stefanus heel veel tussen de regels door zegt. Dingen die aan onze opmerking wellicht gemakkelijk ontschieten, maar die de theologen die hem aanhoren direct snappen, verbanden die zij perfect snappen. Dus we kunnen gerust stellen dat de aversie zich opbouwde gaandeweg zijn preek. Maar eerlijk is eerlijk, het fors brandende lont dat Stefanus aan het einde van zijn preek in dit gistende kruitvat stak kon niet anders dan een hevige ontploffing veroorzaken.
De tweede vraag is: evangeliseerde Stefanus hier. Waarom ik die vraag stel is omdat het nogal uitmaakt wat de context van zijn preek is. De escalatie die volgt doet ons de vraag stellen: had dit voorkomen kunnen worden of had de schade meer beperkt kunnen blijven? Waren deze bepaald niet zoetgevooisde woorden met tederheid of met toorn gekozen? Wanneer we stellen dat hij op een confrontatie wilde afstevenen, bewust (!), dan komt zijn voorbede in vers 60 erg dubieus over.
Allereerst kunnen we snel vaststellen dat Stefanus niet uit was op evangelisatie. Hij wilde zijn toehoorders niet bereiken met het evangelie, zoals onwetenden en ongelovigen moeten worden benaderd. Er zijn teveel predikanten die allerlei platgetreden paden bewandelen; dat is uiterst vermoeiend en doelloos. Maar je hebt ook predikanten die verschillende bekende dingen in herinnering roepen om je ermee aan het denken te zetten. Dat is niet vermoeiend maar juist heel gezond.
Als een predikant in zijn gemeente heel veel twijfel en voorwaardelijkheid hoort, zal hij bekende dingen in herinnering roepen die vanuit Gods Woord laten zien dat God welmenend uit is op ons behoud. Dat zijn bekende teksten, maar omdat ze zijn weggezakt – door dwaalleer of omdat ze bewust in het duister worden gehouden omdat bepaalde Simon de Tovenaars in de gemeente hun gewaardeerde positie in gevaar zien komen – moeten ze worden herhaald en in herinnering worden geroepen. Zo ontstaat een helder beeld van Wie en hoe de HEERE nu is.
Dit laatste is van toepassing op de preek van Stefanus. Hij heeft nergens iets nieuws verkondigt. Hij heeft een les oude volksgeschiedenis gegeven. En die les was voor de chauvinistische joden prima te volgen. Alleen de rankschikking en de accenten waren misschien nieuw of op zijn minst spannend en verrassend. Ze zaten als het ware op het puntje van hun stoel!
Dus… Stefanus gaat op een juridische manier te werk en verdedigt zich als beklaagde tegenover zijn aanklagers. Beter gezegd: hij verdedigt God en is daarmee een profetische pleiter. Hoewel hij het plaatje natuurlijk wel opeens dieprood inkleurt!
Maar… voor ze het goed en wel door hebben zitten de aanklagers in de beklaagdenbank. En dat is typisch het werk van een advocaat. Daarom mag Stefanus ook zíjn beschuldigingen uiten. Hij is er niet op uit dat ze het Evangelie gaan geloven door overtuiging, maar dat ze voor Christus zullen vallen Die ze zelf hebben veroordeeld. En… ze hebben er nooit spijt over betuigt. Het wordt dus hoog tijd. Of… ze blijven zich verharden.

Hoe luidt de beschuldiging?
Laten we eens op een rijtje zetten wat Stefanus hier naar voren brengt:
  1. jullie werken de Heiligen Geest altijd weer tegen;
  2. jullie zijn verraders en moordenaars van de Rechtvaardige geworden;
  3. jullie hebben wel de wet ontvangen, van de engelen (of van de leiders), maar jullie hebben je er niet aan gehouden.
Kort samengevat worden de toehoorders beschuldigd van ‘sabotage’, van ‘moord met voorbedachte rade’ en van ‘bewuste wetsovertreding op alle fronten’.
Nee, inderdaad dit klinkt niet als een zendingspreek of evangelisatieboodschap! Dit is klinkklare juridische taal. Maar was Stefanus daarvoor opgeleid? In zekere zin wel, ja. Want lees Handelingen 6 : 10, waar staat: “En zij (die aanklagers die nu in de beklaagdenbank zitten) konden niet wederstaan de wijsheid en den Geest, door Welken hij (Stefanus de beklaagde) sprak.”

Waarom een rechtszaak?
En mocht je nu denken: ja maar Stefanus gaat er nu een rechtszaak van maken; daar is toch de prediking niet voor bedoeld?! Mag ik je dan toch even wijzen op het vervolg van dat hoofdstuk? Ze kregen geen voet tussen de deur bij Stefanus, waarna zij zelf juridische stappen ondernamen die resulteerden in deze spoedvergadering van het Sanhedrin! En – net zoals bij Jezus – wanneer ze geen steekhoudende bezwaren kunnen inbrengen, dan kiezen zij voor de leugen: “Toen maakten (kozen) zij mannen uit, die zeiden: Wij hebben hem horen spreken lasterlijke woorden tegen Mozes en God. En zij beroerden het volk, en de ouderlingen en de Schriftgeleerden; en hem aanvallende grepen zij hem, en leidden hem voor den raad; en stelden valse getuigen, die zeiden: Deze mens houdt niet op lasterlijke woorden te spreken tegen deze heilige plaats en de wet.”

De rollen worden omgedraaid
Het zijn de belagers van Stefanus die een juridische weg zijn ingeslagen. In elke zichzelf respecterende rechtsstaat mag de beklaagde zich met goede en ware feiten verdedigen. Maar… wanneer de waarheid dit vereist, mogen ook aan het licht gekomen feiten worden ingebracht die de zaak in een ander daglicht stellen en wellicht ten nadele van de aanklagers gaan fungeren. Mits dit maar te maken heeft met de aanklacht tegen de beklaagde. En was dat het geval in deze kwestie? Ja. Zij beklaagden Stefanus ervan dat hij de wet van Mozes terzijde schoof. Dat hij grove dingen had gezegd over de heilige tempel van God en daarmee dus blasfemie had gepleegd.
Wanneer nu blijkt dat juist zijn belagers van die feiten zijn te beschuldigen, dan is het Stefanus’ plicht om de rechter daarop te wijzen. Want ook hij mocht blasfemie niet ongestraft laten. Dan zou hij inderdaad de wet niet serieus nemen.
Stefanus neemt – na de vraag van de hogepriester of het allemaal klopt – een flinke aanloop en lijkt er aan het einde van zijn ‘preek’ met gestrekt been in te gaan. Hij veegt zijn eigen straatje niet schoon en beweert niet “ik heb niks gedaan” of “dat heb ik helemaal niet gezegd”. Hij laat alles staan zo het stond, maar hij neemt zijn aanklagers mee naar de context van zijn woorden. Die context was hun eigen hardnekkigheid, hun onbekeerlijkheid en zelfhandhaving, alsmede hun denigrerende manier van godsdienst bedrijven: anderen naar beneden trappen om zichzelf op een voetstuk te zetten.
De wet op punten aanpassen, zodat je er zelf goed mee wegkomt. Maar daar is Stefanus niet van. God nog veel minder! Als jij je vroomheid wil aanwenden als prestige, dan moet je Gods wet naar je eigen hand gaan omvormen. Want Gods wet laat geen ruimte voor snoeverijen en protserigheid. Chauvinisme waar Joden en Hollanders zo goed in zijn, is God een gruwel. Hij kiest een volk uit maar niet opdat het zichzelf op de borst zou gaan kloppen en zeggen: “Maar wij zijn het volk van God!” of “Maar wij zijn gelukkig nog zuiver in de leer!”

Hoe luidt de verdediging?
Terug naar de rechtszaal. Als de rollen zijn omgekeerd verwacht je nu een verdediging van de beklaagde aanklagers. Maar zij doen dat anders. Zijn kiezen de fysieke verdediging. En dat wordt Stefanus fataal. Maar daarmee geven ze ook de waarheid van Stefanus’ beschuldiging aan. Dit deed Stefanus niet. Hij koos voor het gesprek, het betoog in woorden. Hij heeft eigenlijk altijd de regie in handen gehouden.
We moeten overigen hierbij opmerken dat Stefanus nergens zichzelf heeft vrijgepleit. Hij name het enkel op voor de zaak van Christus. En dat is wel een dingetje tegenwoordig. Wij nemen het nogal gemakkelijk op voor onszelf. Maar zo is Stafanus niet. En zo werkt de Geest ook niet. Zelfs als er geschillen in de kerk ontstaan hebben we de zaak van Christus te zoeken. Voor Hem en voor Zijn Woord moet het worden opgenomen. En eigen identiteitshang of richtingenstrijd moet nergens om de hoek komen kijken.
Daarom vond ik de scheiding in 2004 (bij de vorming van de PKN) volgens die regel gaan en kon ik mij met eer en geweten voegen bij hen die niet konden meegaan met het eigengemaakte bouwwerk dat ontstond. Echter stond ik afwijzend tegenover voorgangers en gemeenten te midden van deze achterblijvers die hun gelijk bij de wereldlijk rechter gingen halen, waar het de legitimiteit van zichzelf en de illegaliteit van de PKN betrof. Hier kwam het eigen gelijk om de hoek kijken. Evenzeer keurde ik het af dat PKN-gemeenten hun broeders en zusters die niet mee konden probeerden met de rechter achter zich het kerkelijk leven onmogelijk te maken door opeens met een groep randkerkelijken en geboorteleden een nieuwe gemeente op te richten. Of waar het overgrote deel van een gemeente niet mee ging, men opeens een nieuwe gemeente begon, terwijl een groot deel van hen reeds was geperforeerd naar een buurgemeente, wegens liggingsproblemen. Strijd tussen broeders en zusters is meer dan eens gemengd met eigen belang.
Terwijl de aanklagers tegen Stefanus – mogelijk naar aanleiding van een ‘stichtelijk woord’ dat hij ergens sprak – aanvankelijk een discussie begonnen over woorden tegen de ‘wet’ en tegen de ‘tempel’, zette Stefanus in zijn verdediging direct in met het Verbond van God, Zijn trouw aan Zijn volk, Zijn barmhartigheid en de ondankbaarheid en wreveligheid die dat volk Hem daarvoor terug gaf. Dát moet je tegen de borst stuiten. Niet dat mensen regeltjes niet opvolgen, maar dat mensen Gods welmenend aanbod buiten de deur willen houden met vroom klinkende woorden.
Stefanus sloeg met een enorme knuppel in het voze godsdienstige hoenderhok van zijn belagers. Een stofwolk vertelde dat het inderdaad voos en leeg was. Er zat geen leven in, maar het was dode orthodoxie. Wanneer hij ze daarin klem heeft, stort hun wereld, die ze zo zorgvuldig hadden opgebouwd, in. Dat hebben ze gaandeweg de preek voelen aankomen, maar dit werd de nekslag voor hun godsdienst! En daarom reageren ze door hun oren dicht te stoppen! Ze worden uitzinnig van deze waarheid! Dit kost hun hun gezicht.

De toepassing voor nu
Het is fascinerend om in deze rechtszaal toeschouwer te zijn. Het is een zinderende wedstrijd tussen twee strijdende partijen. Fascinerend om te zien hoe Stefanus – en achter hem de Heilige Geest, de paracleet – de rollen omkeert. Aangrijpend om te zien hoe de aanklagers, in de beklaagdenbank gedrukt, opstaan en een moord begaan op een rechtvaardige. Het is zelfs angstaanjagend, als in een horrorfilm, hoe deze godsdienstige vromen regelrechte duivels worden omdat hun ego is geknakt.
Stefanus is – en ook dat is fascinerend – niet uit het veld geslagen. Hij is zelfs in staat om te bidden voor zijn moordenaars. Hij zegt er overigens niet bij dat ‘zij niet weten wat ze doen’, zoals Jezus bad. Hij roept slechts priesterlijk om vergeving!
Maar als we zo ons vergapen aan deze geschiedenis, lopen we het risico buiten spel te blijven. Expres neem ik iets meer ruimte om op deze teksten in te gaan. Kan ik, kun jij, zomaar onbewogen blijven onder deze beschuldigingen? Ga ik wel met al deze zaken zuiver om? Ik herhaal nog even de aanklachten:
  1. jullie werken de Heiligen Geest altijd weer tegen;
  2. jullie zijn verraders en moordenaars van de Rechtvaardige geworden;
  3. jullie hebben wel de wet ontvangen, van de engelen (of van de leiders), maar jullie hebben je er niet aan gehouden.
Zou het kunnen zijn dat ik de Heilige Geest tegenwerk? Bedroef? Uitblus? Dat doe ik, wanneer ik Gods welmenend aanbod zowel als Zijn corrigerende woorden naast me neerleg. Want als ik Hem niet serieus neem, blijf ik buiten spel, maar ook buiten Zijn helende en inspirerende inwoning!
Ben ik een verrader van de Jezus, de Rechtvaardige? Een moordenaar? Het is allereerst zo dat je gaat zien dat niet alleen de Joden toen, maar ook ik nu met mijn zonden Hem aan het kruis heb gehecht. En elke zondag van vandaag en morgen zet daar nog eens een streep onder. Ook al liet Hij zich gewillig offeren, het had niet nodige geweest, als ik niet gezondigd had! En als ik Hem vandaag of morgen vergeet, waardeer ik Zijn offer en gave niet op de juiste wijze. Dat is zonde! Misschien vind je ‘verrader’ en ‘moordenaar’ heftige woorden. Maar… welke woorden zou jij er dan voor kiezen? Kies je niet heel snel woorden die jezelf ietsje positiever in deze afschilderen? En doe je dan niet precies hetzelfde als die overpriesters?
Dat brengt me bij het derde: wel de wet ontvangen, maar je er niet aan houden. “Ja, maar een mens kan de wet niet houden”, of “we zijn allemaal zondaars”, of “maar Jezus is toch voor de zonden gestorven?” Er zijn psalmdichters die zingen over ‘hoe lief heb ik Uw wet’. Soms snap ik ze niet… wat is hun intentie? Die wet veroordeelt mij toch? Ja, dat is waar. Maar waar komt die wet vandaan? Wie gaf mij die wet? Is het God de Vader Zelf niet die naar mij toekwam met Zijn Woord en wet? Niet om er mij daarmee in totale radeloosheid te storten, maar om te zien hoe nodig ik Zijn Zoon dagelijks heb?! In die wet en in Zijn Woord, waarin die wet staat opgetekend, spreekt Hij met mij! De wet is niet een dood ding dat op zichzelf staat, maar komt tot leven door de Geest: “…want de letter doodt, maar de Geest maakt levend” (2 Kor. 3:6b). Paulus zet daar een paar dingen in scherp perspectief tot elkaar. Hij zegt: de wet die verdoemt had al een enorme heerlijkheid in zich; kijk maar naar Mozes die een enorme glans op zijn gezicht had gekregen toen hij die wet in ontvangst nam (vers 7). Moet je eens nagaan hoe groot de heerlijkheid zal zijn die de Heilige Geest met Zich meebrengt (vers 8-9) als Hij mensen rechtvaardigt!
Misschien zijn we dat evenwicht in de kerk van 2018 een beetje kwijt. Helt de een naar de wet en helt de ander naar het evangelie. Maar beiden hellen langs Gods gulden middenweg en missen de essentie van Gods bedoeling! De spanning is eruit, de zeggingskracht is weggeëbt en het christelijk geloof verwordt tot een futloze manier van leven in plaats van een zaak van leven en dood.
Engelen gaven ons als het ware het volledige Woord dat in balans is. Maar bezien we het nog zoals het bedoeld was? Of zijn we een product geworden van het denken van onze tijd? En zitten we ten diepste helemaal niet meer zo ver van die overpriesters af; misschien aan de andere kant van het spectrum maar toch? Tot zover de toepassing op Stefanus’ preek.

vrijdag 6 juli 2018

De tempel versus de hemel


Hoofdstuk 16
En Salomo bouwde Hem een huis.
Maar de Allerhoogste woont niet in tempelen met handen gemaakt; gelijk de profeet zegt:
De hemel is Mij een troon, en de aarde een voetbank Mijner voeten. Hoedanig huis zult gij Mij bouwen, zegt de Heere,
of welke is de plaats Mijner ruste?
Heeft niet Mijn hand al deze dingen gemaakt?
Handelingen 7 : 47-50
De laatste woorden van Stefanus’ preek zijn uiterst scherp en ontkenenen een dodelijke escalatie. Maar vlak daarvoor daalt hij nog even heel diep af naar Gods wezen en woning. Diepe woorden die wellicht een ander eind van de preek doen verwachten!
God krijgt een tempel
God wil bij mensen wonen, zo zagen we in het vorige hoofdstuk. Maar… er is tegelijk ook een grote afstand tussen de heilige God en de zondige mens. Dat laat onze houding niet altijd duidelijk zien, maar dat laat God wel duidelijk merken en bekendmaken! Dus…
Nog even een vers terug: Salomo mag die tempel van God gaan bouwen. Een huis – en niet langer een tent – van Go(u)d. De mensen rond Stefanus hebben er nog de mond vol van. Ja, het is waar, de tempel die er nu staat is niet die van Salomo. Er is gehuild door de oude teruggekeerde ballingen, die de oude tempel nog in zijn glorietijd hadden meegemaakt. Maar deze tempel mag er ook wezen. Weliswaar een dubieus geschenk van Herodes, maar toch.
Het lijkt wel of Stefanus daarover zwijgt en slechts de aandacht op Salomo wil vestigen: die bouwde voor God een tempel! Dat is het grote verschil met Herodes… die bouwde om politieke redenen een tempel, maar Salomo bouwde een tempel ‘voor God’! Zijn hart was erbij betrokken!

God heeft geen tempel nodig
Die tempel… daar was nu juist dat dispuut over ontstaan tussen Stefanus en die Libertijnen, Cyreneërs, Alexandrijnen en diegenen die uit Cilicië en Klein-Azië afkomstig waren (Hand. 6:9). En eerlijk is eerlijk… Stefanus draait er niet omheen. Hij ontwijkt het thema ‘tempel’ niet, door een dikke preek te houden, maar het gevoelige onderwerp te mijden.
Echter, hij laat zich niet verleiden tot een discussie over de emotie rond die tempel. Die zou overloos zijn. Maar over de intentie achter die emotie! Hij maakt daarom een ferme nuancering. Het is allemaal mooi, zo’n tempel. Maar dat heeft God helemaal niet nodig. Hij heeft geen glitter en glamour nodig om Zich te profileren, zoals de afgoden.
Wij mensen hebben reflecties nodig om zelf zichtbaar te worden. We moeten ons onderscheiden met onze kleding, onze prestaties, onze kennis, onze auto of ons huis. Noem maar op. Statussymbolen noemen we dat. Symbolen, tastbare dingen waaraan je je status (grootheid) ontleent. Maar God is zo anders!
Nu kun je denken: maar God wilde toch Zelf in een tabernakel wonen? Alles in die tabernakel blonk en schitterde. Je zag er iets in terug van Zijn hemelse heerlijkheid. Ja, dat is waar. Maar het gaat er ook niet om dat God wel of niet in een tempel kan wonen. Het gaat erom (lees eens goed de Kanttekeningen) dat God Zich niet laat opsluiten in onze bekrompen wereld. Alsof Hij gebonden is aan Zijn huis.

Geen snoeverijen
Jeremia, ver voor Stefanus, moest het volk aanzeggen dat zij niet prat moesten gaan op Gods aanwezigheid. Jeremia moest het volk eigenlijk om dezelfde reden wakker schudden, als dat in Samuëls tijd was, toen Hofni en Pinehas dachten dat, wanneer de ark maar in het leger was, God ook wel bij hen zou zijn en zij onoverwinnelijk voor de vijand zouden zijn. Niets is minder waar!
Jeremia riep: “Vertrouwt niet op valse woorden, zeggende: Des HEEREN tempel, des HEEREN tempel, des HEEREN tempel, zijn deze!” Het volk bedreef ten diepste afgoderij met Gods huis. Ze zeiden: “Kijk, dit en dit en dit… zie je wel? Dat is allemaal het huis van de heilige God. Dus…” Ze kenden gewicht toe aan de zichtbare dingen en bouwden zo hun eigen gemaakte godsdienst op. Allemaal zicht- en tastbare dingen van God. Maar… God was eruit verdwenen!
Waak dus voor snoeverij binnen de kerk. Er is niets zo gevaarlijk als een valse gerustheid: “O, het komt allemaal wel goed”. Maar er is net zo veel gevaar in mensen die zwaar gewicht toekennen aan bijzaken in de kerk. Die hun godsdienstige status ontlenen aan zwaarwichtige dingen, maar die zijn ijdel zonder God!
Jeremia wees het volk keihard op hun hart: hoe staat je hart voor God? Je kunt bulken van vroomheid, maar als het is voor eigen imago dan is het doelloos!

Welke profeet zegt wat?
“Zoals de profeet zegt…” zegt Stefanus. Wie citeert hij? Hij lijkt te beginnen bij het gebed van Salomo, over wie hij daarnet zei: Salomo bouwde voor God een tempel. Toen die tempel klaar was, wijdde Salomo deze in met een enorm offerfeest.
Denk je eens in hoe het er in de stad moet hebben gestonken van dat verbrande vlees en dat vergoten bloed! Maar voor God was dat een heerlijk ruikend offer, want er zat een welmenend hart achter!
Salomo sloot deze plechtigheid af met een prachtig gebed (waaruit ook onze trouwtekst komt: “Dat Uw ogen open zijn, nacht en dag, over dit huis”, 1 Kon. 8:29a) en bidt: “Hoor Gij dan uit den hemel, uit de vaste plaats Uwer woning, en doe naar alles waarom die vreemde tot U roepen zal; opdat alle volken der aarde Uw Naam kennen, zo om U te vrezen, gelijk Uw volk Israël, als om te weten, dat Uw Naam genoemd wordt over dit huis, hetwelk ik gebouwd heb.” (2 Kron. 6:33).
Toch heeft Stefanus het niet over een koning, maar over een profeet. Weliswaar profeteert (verkondigt) Salomo hier, maar laten we kijken wat Stefanus citeert uit Jesaja: “Alzo zegt de HEERE: De hemel is Mijn troon en de aarde is de voetbank Mijner voeten; waar zou dat huis zijn, dat gijlieden Mij zoudt bouwen? En waar is de plaats Mijner rust?” (Jes. 66:1). God speelde de onschuld, alsof Hij niet wist waar Hij woonde. Maar volgens Stefanus had God ook gezegd: “Heeft niet Mijn hand al deze dingen gemaakt?”
Dat klopt want ook Jesaja gaat verder namens God in vers 2: “Want Mijn hand heeft al deze dingen gemaakt, en al deze dingen zijn geweest, spreekt de HEERE…” Als je denkt ‘ik ga God iets geven’ of ‘ik ga voor God iets presteren’, dan is steevast Zijn nuancering: “Ja, maar wat geef je Mij eigenlijk? Je geeft Mij toch gewoon iets van mijzelf terug? Denk nou niet dat jij iets groots presteert. Ik kijk niet naar je offer of je gave, maar naar je hart: hóe geef je?”

Het hart achter je daden
Het is in die zin opmerkelijk dat Stefanus de rest van dat tweede vers niet noemt: “…maar op dezen zal Ik zien, op den arme en verslagene van geest, en die voor Mijn woord beeft.” En ik geloof niet dat ik teveel zeg als ik beweer dat die discussieerders deze tekst wel uit hun hoofd kenden en die tekst prima konden afmaken! God ziet je hart achter je daad!
Ook Jezus had iets gezegd over Gods woning: “Maar Ik zeg u: Zweert ganselijk niet, noch bij den hemel, omdat hij is de troon Gods” (Matth. 5:34) en “En wie zweert bij den hemel, die zweert bij den troon Gods en bij Dien Die daarop zit.” (Matth. 23:22). Uit deze woorden van Jezus wordt duidelijk dat Hij Zich ergerde aan die lege en goedkope manier waarop zogenaamde vromen praatten over de hemel (en de hel)! Zweer er niet bij, als je niet beseft hóe betrouwbaar en heilig die plek en God Zelf zijn.
Dan kun je als vanzelf de vraag stellen: mag je dan wel zomaar zweren bij de tempel? Ik denk dat je dat wel kunt doorvertalen: als je niet werkelijk beseft hoe heilig Gods huis is, omdat Hij er woont, dan besef je niet wat je zegt. Dan staat dat vrome praten eigenlijk gelijk aan blasfemie en vloeken.

De hemel
Ook in deze zinnen van Stefanus’ preek moeten we constateren dat hij enorm veel tussen de regels zegt. De kracht van zijn preek zit misschien wel juist in de dingen die hij niet zegt, maar trefzeker bedoelt! Soms dacht ik: waarom zegt hij het niet onomwonden, zoals hij dat in de laatste woorden zal doen? Toch vermoed ik dat hij het met een reden deed. Tussen de regels stond de boodschap die een oprecht hart had verbroken, maar die een onoprecht hart verhardt!
Stefanus wist wie hij voor zich had. Hij wist dat hun kennis op topniveau was, al konden ze hem niet weerstaan vanwege “de wijsheid en den Geest, door Welken hij sprak” (Hand. 6:10). Hier staan niet twee mensen tegenover elkaar, maar hier staat satan grimmig en gemelijk tegenover God, Die hij maar niet kan verslaan! Als die mensen voor Stefanus misschien dan nog niet al het ‘tussen de regels verzwegene’ konden aanvullen, satan in ieder geval wel! Dit woord had deze mensen moeten verbreken, maar Stefanus werd hier gebruikt om opnieuw de satan de -veroordelen, als voorschot op de totale en eeuwige -verdoemenis.
Maar als Stefanus het over de hemel heeft is het tot slot toch wel goed om daarover ons beeld even scherp te stellen. Hoeveel preken horen wij over de hemel? Hoeveel boeken lezen wij daarover? En hoeveel tijd brengen wij in ons aardse bestaan door met de overdenking van de hemel? Of zijn we druk met dit aardse bestaan? Of hoe een mens nog eens zalig kan worden? Of wat Gods volk zegt over God en over de bekering van mensen? Of wat wij vinden van hoe een christelijke levensstijl eruit zou moeten zien? Zijn we misschien wel heel druk bezig met Jezus en Gods liefde en vriendschap? Zijn we druk met praisen, opwekking en rust in God te midden van een stressvol leven? Er is zoveel religiositeit in en rond de kerk, maar zijn we ook bezig met onze eind-bestemming?
Elke reiziger, zeker voorafgaand aan een vakantietrip, is bezig met de doelen die hij wil bereiken en de dingen die hij wil gaan bezichtigen. Het reisdoel is belangrijk omdat dat nauw verwant is aan de beleving die je wilt gaan ervaren. Dat gevoel trekt ons dus naar het doel. De indrukken, de sfeer en beelden die je wilt gaan opsnuiven zijn de kostbare herinneringen die je na afloop mee naar huis wilt nemen. Daar wil je dan op gaan teren. Die vergelijking gaat in zekere zin wat mank. Omdat de hemel niet een reisdoel is waar je tijdelijk wat indrukken wilt gaan opdoen om ze mee te nemen naar huis. De hemel ís je thuis. En als het je thuis is, dan is het nodig daar veel over na te denken. Wat trekt mij daar, of beter: Wie trekt mij daar? Waarom zou ik er willen zijn? Wat ga ik daar hebben, dat ik nu nog niet heb? Dat is verbonden aan ‘heimwee’ (wee naar heim, ofwel pijnlijk verlangen naar huis)!
Vervolgens is dat de plek waar Iemand is: de HEERE. Wij gaan daar Jezus zien, jawel. Maar het draaide in Zijn leven nooit om Hemzelf! Hij wilde mensen met Zijn Vader verzoenen. Als mensen zich dus blijven blindstaren op Jezus Christus en nooit eens goed gaan bedenken Wie God de Vader is voor hen, dan klopt er iets niet! Wij verlangen er niet naar Jezus, althans niet ‘alleen’ naar Jezus. Wij verlangen er naar onze Vader Die in de hemelen woont.
Wij gaan er zien hóe Hij is, hóe Hij in Zijn huis wordt gediend en aanbeden. We gaan meedoen met engelen en zaligen. En dan buigen we niet voor een hooggeplaatst Persoon, maar we buigen in liefde voor en intense verbondenheid met Gods Vaderhart. Zijn en ons hart zijn aan elkaar verbonden.
Kijk, het beeld van Jezus en Zijn bruid roept de associatie op dat God de Vader onze Schoonvader is. Dat is veel te veel afstandelijk. Daar gaat het bijbelse beeld van Christus en Zijn bruid dus mank. Ook het beeld van Vader en Zoon gaat wat mank, omdat we, voor we het weten, de Vader loskoppelen van de Zoon. Ze zijn een op een manier die we dán pas zullen bevatten. Dit krijgen we nu nog niet klein. En juist daarom is het zo nodig om niet stil te blijven staan (ook al mag je je dat best regelmatig in herinnering brengen, om je des te meer aan de HEERE te verbinden) bij het offer van Gods Zoon, maar verder te komen naar het doel van dat offer: Gods Vaderhart. Waar dat hart ‘klopt’ is de hemel. Waar we dicht bij Hem zijn, doen wij de diepste impressies op van de hemel. Hem verheerlijken (hoewel Hij al volmaakt heerlijk is) is het heerlijkste dat er bestaat. Maar dat vind je niet heerlijk, wanneer je het hier op aarde prima naar je zin hebt. Of wanneer je alleen maar kan praten over de Bijbel en de komma’s en de punten in delen van teksten. Dan schiet je enorm voorbij aan het echte doel van je bestaan. De hemel is je oorsprong: daar ben je bedacht en gecreëerd door God, ook al deed Hij dat fysiek in de baarmoeder van je moeder. De hemel is ook je bestemming. Daar klopt het hart van je Schepper, de Vader Die de minuten staat af te tellen tot je eindelijk thuis komt. Hij verlangt ernaar en dat verlangen zou wederkerig moeten zijn. Is het daarom teveel gevraagd om meer in de hemel te ‘wandelen’ (Fil. 3:20)?