"Zie, Ik heb u klein gemaakt onder de heidenen; gij zijt zeer veracht."
Obadja : 2
Izak zegent Jacob, van Leinweber |
Vroeger op de zondagsschool spaarden we voor plaatjes in een album met Bijbelse taferelen. De plaatjes vond ik niet heel erg mooi geschilderd. De naam Anton Robert Leinweber zei me toen nog niets. Dat hij best wel mooie schilderijen had gemaakt, wist ik niet. Op je verjaardag kon je een grote plaat krijgen, geschilderd door Harold Copping. Die vond ik veel mooier. Maar… terug naar het album met kleinere plaatjes: het plaatje van Izak die Jacob zegent.
Aan dat plaatje moest ik direct denken toen ik de tekst van vandaag las en overdacht: "De meerdere zal de mindere dienen…" De eerstgeboortezegen werd – op een overigens onterechte wijze – van Ezau afgepakt en aan Jacob gegeven. Je ziet Rebekka op het plaatje op de achtergrond, als een schimmig figuur staan; maar haar rol was alles behalve schimmig! Wat we aan Jacob toeschrijven, achterbaksheid en gewiekste bedriegerij, heeft hij waarschijnlijk dankzij zijn moeder in zijn genen zitten. En dat was niet schimmig, maar uiterst kraakhelder!
En toch… en toch… Er is ook het plan van God. Laten we daar eens goed naar kijken vanuit onze tekst. Als je iets klein maakt, was het voordien groter. Er is iemand die daar de hand in heeft gehad, aldus dit vers: ik.
Wie is ik?
Ik grijp nog even terug op het vorige vers, waarin ik – in navolging van de Kanttekeningen en enkele verklaarders – stelde dat die 'wij' betekende 'de profeet Obadja en zijn voorgangers'. De concrete grondtekst met engelse brokstukken-vertaling kun je hier bekijken. Je zou er dus zelfs van kunnen maken: "Wij hoorden mét de HEERE een gerucht…" Het deed mij nogal vreemd aan dat God gaat spreken door Obadja en vervolgens de profeet moet gaan weergeven "Wij hoorden … van de HEERE". Het zal mijn gebrek aan taalkennis wel zijn, maar het doet wat rommelig aan.In Jeremia 49 : 14 kom je bijna dezelfde zin tegen: "Ik heb een gerucht gehoord van den HEERE, en er is een gezant geschikt onder de heidenen, om te zeggen: Vergadert u en komt aan tegen haar en maakt u op ten strijde."
Maar in vers 2 kun je je terecht afvragen: wie is die 'ik'? De Statenvertalers verklappen al, door Ik met een hoofdletter te schrijven, dat het de HEERE is. Maar het blijft toch wat wringen voor mijn gevoel. Laat ik het daarom toch even achterelkaar lezen en rustig bekijken: "Alzo zegt de Heere HEERE van Edom: Wij hebben een gerucht
gehoord van den HEERE, en er is een gezant geschikt onder de heidenen:
Staat op, en laat ons opstaan tegen hen ten strijde. Ziet, Ik heb u klein gemaakt onder de heidenen, gij zijt zeer veracht."
In dit vers licht de HEERE eigenlijk toe wat in het vorige vers plaatsvond. Er kwam wel iemand tegen Edom in opstand, maar achter die iemand stond een veel grotere Iemand: de HEERE! God heeft vernederd en wel om twee redenen. Een directe aanleiding is het optreden en de misstand van Edom jegens het broedervolk Israël. Het tweede is toch echt wel de onwillige houding van Edom jegens de HEERE, om zichzelf te handhaven en niet als 'meerdere' de 'mindere' te willen dienen!Wie ben ik?
Klein gemaakt onder de heidenen… verachtelijk… is dat niet vaak ook de plaats en situatie van christenen in deze wereld? Veel mensen, ook sommige christenen zelf die erg vasthouden aan verworvenheden, zien dat als een onderdrukte situatie. Ze kijken terug naar de Gouden Eeuw van de kerk ons land, toen 'iedereen' naar de kerk ging, en christelijke normen en waarde wet en regel waren. Het aan de kant schuiven van die normen en waarden is in hun ogen een rebelie tegen God en daarmee scharen ze God aan hun kant. Maar is dat zo? Wat dat ook zo voor Edom?De verschuiving in het nadeel van kinderen van het verbond (ook Edom was dat, krachtens de besnijdenis!) kan ook een actie van God Zelf zijn. Wat wil Hij ons daarmee zeggen, als dat zo is? En waar ligt dan de wortel van het kwaad? In de rebelie tegen God vanuit de heidenen of in de zonde van Gods verbondsvolk, dat Hem zo vaak vergeet?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten