Hoofdstuk 16
En Salomo bouwde Hem een huis.
Maar de Allerhoogste woont niet in tempelen met handen
gemaakt; gelijk de profeet zegt:
De hemel is Mij een troon, en de aarde een voetbank Mijner
voeten. Hoedanig huis zult gij Mij bouwen, zegt de Heere,
of welke is de plaats Mijner ruste?
of welke is de plaats Mijner ruste?
Heeft niet Mijn hand al deze dingen gemaakt?
Handelingen 7 : 47-50
De laatste woorden van Stefanus’ preek zijn uiterst scherp en ontkenenen een dodelijke escalatie. Maar vlak daarvoor daalt hij nog even heel
diep af naar Gods wezen en woning. Diepe woorden die wellicht een ander eind
van de preek doen verwachten!
God krijgt een tempel
God wil bij mensen wonen, zo zagen we in het vorige
hoofdstuk. Maar… er is tegelijk ook een grote afstand tussen de heilige God en
de zondige mens. Dat laat onze houding niet altijd duidelijk zien, maar dat
laat God wel duidelijk merken en bekendmaken! Dus…
Nog even een vers terug: Salomo mag die tempel van God gaan
bouwen. Een huis – en niet langer een tent – van Go(u)d. De mensen rond
Stefanus hebben er nog de mond vol van. Ja, het is waar, de tempel die er nu
staat is niet die van Salomo. Er is gehuild door de oude teruggekeerde
ballingen, die de oude tempel nog in zijn glorietijd hadden meegemaakt. Maar
deze tempel mag er ook wezen. Weliswaar een dubieus geschenk van Herodes, maar
toch.
Het lijkt wel of Stefanus daarover zwijgt en slechts de aandacht
op Salomo wil vestigen: die bouwde voor God een tempel! Dat is het grote
verschil met Herodes… die bouwde om politieke redenen een tempel, maar Salomo
bouwde een tempel ‘voor God’! Zijn hart was erbij betrokken!
God heeft geen tempel nodig
Die tempel… daar was nu juist dat dispuut over ontstaan
tussen Stefanus en die Libertijnen, Cyreneërs, Alexandrijnen en diegenen die
uit Cilicië en Klein-Azië afkomstig waren (Hand. 6:9). En eerlijk is eerlijk…
Stefanus draait er niet omheen. Hij ontwijkt het thema ‘tempel’ niet, door een
dikke preek te houden, maar het gevoelige onderwerp te mijden.
Echter, hij laat zich niet verleiden tot een discussie over de
emotie rond die tempel. Die zou overloos zijn. Maar over de intentie achter die
emotie! Hij maakt daarom een ferme nuancering. Het is allemaal mooi, zo’n
tempel. Maar dat heeft God helemaal niet nodig. Hij heeft geen glitter en
glamour nodig om Zich te profileren, zoals de afgoden.
Wij mensen hebben reflecties nodig om zelf zichtbaar te worden.
We moeten ons onderscheiden met onze kleding, onze prestaties, onze kennis,
onze auto of ons huis. Noem maar op. Statussymbolen noemen we dat. Symbolen,
tastbare dingen waaraan je je status (grootheid) ontleent. Maar God is zo
anders!
Nu kun je denken: maar God wilde toch Zelf in een tabernakel
wonen? Alles in die tabernakel blonk en schitterde. Je zag er iets in terug van
Zijn hemelse heerlijkheid. Ja, dat is waar. Maar het gaat er ook niet om dat
God wel of niet in een tempel kan wonen. Het gaat erom (lees eens goed de
Kanttekeningen) dat God Zich niet laat opsluiten in onze bekrompen wereld.
Alsof Hij gebonden is aan Zijn huis.
Geen snoeverijen
Jeremia, ver voor Stefanus, moest het volk aanzeggen dat
zij niet prat moesten gaan op Gods aanwezigheid. Jeremia moest het volk
eigenlijk om dezelfde reden wakker schudden, als dat in Samuëls tijd was, toen
Hofni en Pinehas dachten dat, wanneer de ark maar in het leger was, God ook wel
bij hen zou zijn en zij onoverwinnelijk voor de vijand zouden zijn. Niets is
minder waar!
Jeremia riep: “Vertrouwt niet op valse
woorden, zeggende: Des HEEREN tempel, des HEEREN tempel, des HEEREN tempel,
zijn deze!” Het volk bedreef ten diepste afgoderij met Gods huis. Ze
zeiden: “Kijk, dit en dit en dit… zie je wel? Dat is allemaal het huis van de
heilige God. Dus…” Ze kenden gewicht toe aan de zichtbare dingen en bouwden zo
hun eigen gemaakte godsdienst op. Allemaal zicht- en tastbare dingen van God.
Maar… God was eruit verdwenen!
Waak dus voor snoeverij binnen de kerk. Er is niets zo gevaarlijk
als een valse gerustheid: “O, het komt allemaal wel goed”. Maar er is net zo
veel gevaar in mensen die zwaar gewicht toekennen aan bijzaken in de kerk. Die
hun godsdienstige status ontlenen aan zwaarwichtige dingen, maar die zijn ijdel
zonder God!
Jeremia wees het volk keihard op hun hart: hoe staat je hart voor
God? Je kunt bulken van vroomheid, maar als het is voor eigen imago dan is het
doelloos!
Welke profeet zegt wat?
“Zoals de profeet zegt…” zegt Stefanus. Wie citeert hij?
Hij lijkt te beginnen bij het gebed van Salomo, over wie hij daarnet zei:
Salomo bouwde voor God een tempel. Toen die tempel klaar was, wijdde Salomo
deze in met een enorm offerfeest.
Denk je eens in hoe het er in de stad moet hebben gestonken van
dat verbrande vlees en dat vergoten bloed! Maar voor God was dat een heerlijk
ruikend offer, want er zat een welmenend hart achter!
Salomo sloot deze plechtigheid af met een prachtig gebed (waaruit
ook onze trouwtekst komt: “Dat Uw ogen open zijn, nacht
en dag, over dit huis”, 1 Kon. 8:29a) en bidt: “Hoor
Gij dan uit den hemel, uit de vaste plaats Uwer
woning, en doe naar alles waarom die vreemde tot U roepen zal; opdat alle
volken der aarde Uw Naam kennen, zo om U te vrezen, gelijk Uw volk Israël, als om te weten, dat Uw Naam genoemd wordt over dit
huis, hetwelk ik gebouwd heb.” (2 Kron. 6:33).
Toch heeft Stefanus het niet over een koning, maar over een
profeet. Weliswaar profeteert (verkondigt) Salomo hier, maar laten we kijken
wat Stefanus citeert uit Jesaja: “Alzo zegt de HEERE: De hemel is Mijn troon en de aarde is de voetbank
Mijner voeten; waar zou dat huis zijn, dat gijlieden Mij zoudt bouwen? En
waar is de plaats Mijner rust?” (Jes. 66:1). God speelde de onschuld,
alsof Hij niet wist waar Hij woonde. Maar volgens Stefanus had God ook gezegd: “Heeft niet Mijn hand al deze dingen gemaakt?”
Dat klopt want ook Jesaja gaat verder namens God in vers 2: “Want Mijn hand heeft al deze dingen gemaakt, en al deze
dingen zijn geweest, spreekt de HEERE…” Als je denkt ‘ik ga God iets
geven’ of ‘ik ga voor God iets presteren’, dan is steevast Zijn nuancering:
“Ja, maar wat geef je Mij eigenlijk? Je geeft Mij toch gewoon iets van mijzelf
terug? Denk nou niet dat jij iets groots presteert. Ik kijk niet naar je offer
of je gave, maar naar je hart: hóe geef je?”
Het hart achter je daden
Het is in die zin opmerkelijk dat Stefanus de rest van
dat tweede vers niet noemt: “…maar op dezen zal Ik
zien, op den arme en verslagene van geest, en die voor Mijn woord beeft.”
En ik geloof niet dat ik teveel zeg als ik beweer dat die discussieerders deze
tekst wel uit hun hoofd kenden en die tekst prima konden afmaken! God ziet je
hart achter je daad!
Ook Jezus had iets gezegd over Gods woning: “Maar Ik zeg u: Zweert ganselijk niet, noch bij den hemel,
omdat hij is de troon Gods” (Matth. 5:34) en “En
wie zweert bij den hemel, die zweert bij den troon Gods en bij Dien Die daarop
zit.” (Matth. 23:22). Uit deze woorden van Jezus wordt duidelijk dat Hij
Zich ergerde aan die lege en goedkope manier waarop zogenaamde vromen praatten
over de hemel (en de hel)! Zweer er niet bij, als je niet beseft hóe
betrouwbaar en heilig die plek en God Zelf zijn.
Dan kun je als vanzelf de vraag stellen: mag je dan wel zomaar
zweren bij de tempel? Ik denk dat je dat wel kunt doorvertalen: als je niet
werkelijk beseft hoe heilig Gods huis is, omdat Hij er woont, dan besef je niet
wat je zegt. Dan staat dat vrome praten eigenlijk gelijk aan blasfemie en
vloeken.
De hemel
Ook in deze zinnen van Stefanus’ preek moeten we
constateren dat hij enorm veel tussen de regels zegt. De kracht van zijn preek
zit misschien wel juist in de dingen die hij niet zegt, maar trefzeker bedoelt!
Soms dacht ik: waarom zegt hij het niet onomwonden, zoals hij dat in de laatste
woorden zal doen? Toch vermoed ik dat hij het met een reden deed. Tussen de
regels stond de boodschap die een oprecht hart had verbroken, maar die een
onoprecht hart verhardt!
Stefanus wist wie hij voor zich had. Hij wist dat hun kennis op
topniveau was, al konden ze hem niet weerstaan vanwege “de
wijsheid en den Geest, door Welken hij sprak” (Hand. 6:10). Hier staan
niet twee mensen tegenover elkaar, maar hier staat satan grimmig en gemelijk
tegenover God, Die hij maar niet kan verslaan! Als die mensen voor Stefanus
misschien dan nog niet al het ‘tussen de regels verzwegene’ konden aanvullen,
satan in ieder geval wel! Dit woord had deze mensen moeten verbreken, maar
Stefanus werd hier gebruikt om opnieuw de satan de -veroordelen, als voorschot
op de totale en eeuwige -verdoemenis.
Maar als Stefanus het over de hemel heeft is het tot slot toch
wel goed om daarover ons beeld even scherp te stellen. Hoeveel preken horen wij
over de hemel? Hoeveel boeken lezen wij daarover? En hoeveel tijd brengen wij
in ons aardse bestaan door met de overdenking van de hemel? Of zijn we druk met
dit aardse bestaan? Of hoe een mens nog eens zalig kan worden? Of wat Gods volk
zegt over God en over de bekering van mensen? Of wat wij vinden van hoe een
christelijke levensstijl eruit zou moeten zien? Zijn we misschien wel heel druk
bezig met Jezus en Gods liefde en vriendschap? Zijn we druk met praisen,
opwekking en rust in God te midden van een stressvol leven? Er is zoveel
religiositeit in en rond de kerk, maar zijn we ook bezig met onze
eind-bestemming?
Elke reiziger, zeker voorafgaand aan een vakantietrip, is bezig
met de doelen die hij wil bereiken en de dingen die hij wil gaan bezichtigen.
Het reisdoel is belangrijk omdat dat nauw verwant is aan de beleving die je
wilt gaan ervaren. Dat gevoel trekt ons dus naar het doel. De indrukken, de
sfeer en beelden die je wilt gaan opsnuiven zijn de kostbare herinneringen die
je na afloop mee naar huis wilt nemen. Daar wil je dan op gaan teren. Die
vergelijking gaat in zekere zin wat mank. Omdat de hemel niet een reisdoel is
waar je tijdelijk wat indrukken wilt gaan opdoen om ze mee te nemen naar huis.
De hemel ís je thuis. En als het je thuis is, dan is het nodig daar veel over
na te denken. Wat trekt mij daar, of beter: Wie trekt mij daar? Waarom zou ik
er willen zijn? Wat ga ik daar hebben, dat ik nu nog niet heb? Dat is verbonden
aan ‘heimwee’ (wee naar heim, ofwel pijnlijk verlangen naar huis)!
Vervolgens is dat de plek waar Iemand is: de HEERE. Wij gaan daar
Jezus zien, jawel. Maar het draaide in Zijn leven nooit om Hemzelf! Hij wilde
mensen met Zijn Vader verzoenen. Als mensen zich dus blijven blindstaren op
Jezus Christus en nooit eens goed gaan bedenken Wie God de Vader is voor hen,
dan klopt er iets niet! Wij verlangen er niet naar Jezus, althans niet ‘alleen’
naar Jezus. Wij verlangen er naar onze Vader Die in de hemelen woont.
Wij gaan er zien hóe Hij is, hóe Hij in Zijn huis wordt gediend
en aanbeden. We gaan meedoen met engelen en zaligen. En dan buigen we niet voor
een hooggeplaatst Persoon, maar we buigen in liefde voor en intense verbondenheid met Gods
Vaderhart. Zijn en ons hart zijn aan elkaar verbonden.
Kijk, het beeld van Jezus en Zijn bruid roept de associatie
op dat God de Vader onze Schoonvader is. Dat is veel te veel afstandelijk. Daar
gaat het bijbelse beeld van Christus en Zijn bruid dus mank. Ook het beeld van
Vader en Zoon gaat wat mank, omdat we, voor we het weten, de Vader loskoppelen
van de Zoon. Ze zijn een op een manier die we dán pas zullen bevatten. Dit
krijgen we nu nog niet klein. En juist daarom is het zo nodig om niet stil te
blijven staan (ook al mag je je dat best regelmatig in herinnering brengen, om
je des te meer aan de HEERE te verbinden) bij het offer van Gods Zoon, maar
verder te komen naar het doel van dat offer: Gods Vaderhart. Waar dat hart
‘klopt’ is de hemel. Waar we dicht bij Hem zijn, doen wij de diepste impressies
op van de hemel. Hem verheerlijken (hoewel Hij al volmaakt heerlijk is) is het
heerlijkste dat er bestaat. Maar dat vind je niet heerlijk, wanneer je het hier
op aarde prima naar je zin hebt. Of wanneer je alleen maar kan praten over de
Bijbel en de komma’s en de punten in delen van teksten. Dan schiet je enorm
voorbij aan het echte doel van je bestaan. De hemel is je oorsprong: daar ben
je bedacht en gecreëerd door God, ook al deed Hij dat fysiek in de baarmoeder
van je moeder. De hemel is ook je bestemming. Daar klopt het hart van je
Schepper, de Vader Die de minuten staat af te tellen tot je eindelijk thuis
komt. Hij verlangt ernaar en dat verlangen zou wederkerig moeten zijn. Is het
daarom teveel gevraagd om meer in de hemel te ‘wandelen’ (Fil. 3:20)?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten