woensdag 11 november 2015

Alles tegen, zo het lijkt

De Samaritaanse vrouw had tegen dat Samaritaan was én vrouw was;
en toch stapt Jezus over die grenzen, om haar te redden!
 
"Zo zeide dan de Samaritaanse vrouw tot Hem: Hoe begeert Gij, Die een Jood zijt, van mij te drinken, die een Samaritaanse vrouw ben? Want de Joden houden geen gemeenschap met de Samaritanen."
Johannes 4 : 9 


Dat had ze al best snel gezien: dat er een Jood voor haar zat. Het liefst had ze Hem doodgewenst; in ieder geval zou het haar een plezier gedaan hebben als Hij Zijn mond had dichtgehouden. Maar, o Godswonder van genade, Hij bleef zitten en zweeg niet! Zoals Jezus zweeg toen Zijn Eigen naam en positie in het geding was bij Pilatus, bij Herodes maar vooral op Golgotha, zo spreekt Hij juist hier. Laat het even op je inwerken!


Afstand Jood-Samaritaan

Nou, jij en ik verheugen ons in dit wonderlijke handelen van de Heiland, maar de vrouw is zich er allerminst van bewust. Haar nukkige houding en uiterst gereserveerde woordkeus laten zien dat ze liefst zo snel mogelijk van deze plaats weg zou gaan. En Johannes voegt er nog even het feit aan toe – alsof we dat nog niet wisten – dat Joden en Samaritanen zich verhouden als water en vuur. Gemeenschap houden strekt zich blijkbaar zelfs zóver uit dat ze ook niet met elkaar converseren. Maar ondanks dat ontstaat er toch een – aanvankelijk misschien wat geforceerd, vanuit de vrouw gezien – gesprek.
Er zijn twee dingen die bij me bovenkomen. Waar kwam die haat vandaan en wat vertelt Gods woord erover? Het tweede is: wat is de rol van Johannes in deze formulering? Op dat laatste zal ik bij punt 3 ingaan. Over het feit en de oorsprong van die haat lezen we iets in de Kanttekeningen, die ons verwijzen naar Lukas 9 : 53, de geschiedenis dat Jezus met Zijn discipelen opnieuw door Samaria reist en geen onderdak krijgt. We lezen in de Kanttekeningen bij vers 53, "En zij ontvingen Hem niet, omdat Zijn aangezicht was als reizende naar Jeruzalem":
‘Jeruzalem’: Namelijk om daar de godsdienst te plegen, hetwelk de Samaritanen juist deden op den berg Gerizim, Joh. 4:20; Josef. Antiq. lib. 11, cap. 8 Flavius Josefus, Joodse Oudheden, 11e boek, 8ste hoofdstuk, waaruit grote haat en vijandschap tussen de Joden en Samaritanen ontstond; Joh. 4:9.
Op Wikipedia lezen we veel interessante gegevens over de Samaritanen; waard om eens rustig te lezen. Maar wat ik er voor dit moment uit wil halen is dit:
In 722 v. Chr. werd een deel van de inwoners van het noordelijke koninkrijk Israël (ook wel Samaria genoemd) door de Assyriërs weggevoerd; de Assyriërs brachten andere kolonisten voor hen in de plaats. De noordelijke Israëlieten vermengden zich met deze nieuwkomers en hieruit ontstonden de Samaritanen.

Zij werden echter niet door de zuidelijke Israëlieten van het koninkrijk Juda geaccepteerd omdat zij de gemengde Samaritanen niet als echte Israëlieten beschouwden en de Samaritanen naar hun mening niet het zuivere Israëlitische geloof navolgden.

Toen de zuidelijke Israëlieten op hun beurt ook in gedwongen ballingschap gingen (de Babylonische ballingschap) waaruit ze in tegenstelling tot het gedeporteerde deel van de noordelijke Israëlieten wel terugkeerden en vervolgens de door de Babyloniërs verwoeste tempel in Jeruzalem wilden herbouwen, deden de Samaritanen een verzoek om te mogen meehelpen hetgeen de zuidelijke Israëlieten (vanaf toentertijd Joden genaamd) afwezen. De Samaritanen moesten genoegen nemen met hun eigen tempel in het heuvelland van Samaria op de berg Gerizim, die volgens de Israëlieten van het zuiden niet geldig was.
Rond de tijd van Jezus Christus aan het begin van de jaartelling werden de Samaritanen door de Joden nog steeds als tweederangsburgers en dito gelovigen behandeld. Daarom antwoordde Jezus volgens het Evangelie volgens Lucas in het Nieuwe Testament op de vraag van een rechtsgeleerde "wie is mijn naaste?" met de gelijkenis van de Barmhartige Samaritaan. 
Het geeft aan hoe hardnekkig dit conflict dus was. En… dat dit ook daadwerkelijk een hindernis was die alleen door Jezus kon worden overbrugd. De vrouw had het nooit gewild. Zelfs de discipelen zouden geen contact hebben gezocht.


Afstand man-vrouw

Er is echter nóg een scheiding die de afstand tussen de vrouw en Jezus groter maakt. We zagen al dat de vrouw liefst zo snel mogelijk wilde weglopen. Misschien is het enige dat haar niet doet wegrennen, haar bijzondere interesse in mannen. En zeker mannen die haar onderzoekend aankijken en proberen aan te spreken. Wellicht dat ze zelfs dacht dat Hij haar aansprak vanwege haar (sensuele/uitdagende) uitstraling; in ieder geval was er iets in haar dat bij sommige mannen iets losmaakte. Maar niets is minder waar.
Niet dat Jezus geen gezonde afstand bewaart tot vrouwen; zij behoorden als huwelijkspartner niet tot Zijn opdracht hier op aarde; Hij zoch slechts Zijn geestelijke bruid. Hoewel Hij als mens uit een vrouw geboren was en op haar schoot was gevoed, zou Hij nooit nauwe omgang met een vrouw kunnen hebben; want Hij is God.
Maar waar het de uitbreiding en verdieping van Zijn Koninkrijk betreft, laat Hij rustig een Maria aan Zijn voeten zitten om onderwijs te ontvangen. Laat Hij rustig een zondares zijn voeten zalven. Laat Hij rustig een Maria Magdalena, een Johanna, een Salome, een Maria, Hem volgen op Zijn weg door Israël heen. Ja, Hij laat het toe dat ze Hem daar zo zien hangen aan het kruis.
De afstand man-vrouw was voor de vrouw wel een hindernis, maar voor Jezus niet. Hij spreekt haar tegen alle ongeschreven regels aan. En haar stadsgenoten zullen Hem er later eeuwig dankbaar voor zijn! Er is ook niemand in de buurt die ethisch roet in het eten kan gooien. Jezus snijdt haar de pas niet af en drijft haar niet in een hoek. Ze staat daar bij de put in volle vrijheid om te gaan, maar… ze gaat niet en houdt voetje voor voetje het gesprek gaande.

Afstand voldongen feit?

Valt het je ook op hoe statisch Johannes hierover schrijft? Alsof het hem niets doet. Hij stelt in onze dagtekst eigenlijk heel klinisch vast dat Joden (let op de volgorde) geen gemeenschap met de Samaritanen (onder)houden. Hij wijst wel het eerst naar zijn eigen volk, de Joden die zich volgens hem dus superieur gedragen, maar legt zich vervolgens zonder enige reserve neer bij het feit dat contact tussen zijn en haar volk gewoonweg onmogelijk is. Zo is dat nu eenmaal. Je zou van deze discipel die Jezus liefhad toch wel iets anders verwachten, niet? Tja, ook kinderen van God kunnen niet altijd met iedereen door één deur.
Daarnet noemde ik Lukas 9 al; lees eens wat Johannes daar in vers 54, samen met zijn broer, roept (nota bene vlak na het voorval van de verheerlijking van Jezus op de berg!):

"Als nu Zijn discipelen, Jakobus en Johannes, dat zagen, zeiden zij: Heere, wilt Gij, dat wij zeggen, dat vuur van den hemel nederdale, en dezen verslinde, gelijk ook Elias gedaan heeft?"
Jezus is furieus over deze uitspraak. Zo deed Elia dat in zijn tijd niet; zijn ze nu helemaal! Ze moeten hun Bijbel nog maar eens beter lezen, voordat zij echte Boanerges (zonen des donders) kunnen zijn in hun prediking (lees de Kanttekeningen bij deze naam in Markus 3 : 17). "Gij weet niet van hoedanigen geest gij zijt. Want de Zoon des mensen is niet gekomen om der mensen zielen te verderven, maar om te behouden." En dat doet Hij ook hier in Johannes 4.
Ik blijf het onderwijl vreemd vinden dat Johannes zelf in zijn evangelie niet rept over dit voorval. Schaamde hij zich ervoor? Maar dan had hij toch ook wel iets anders kunnen schrijven in onze dagtekst? Of lag daar toch nog een stukje oude mens?
Al met al hadden die twee barrières er wel voor kunnen zorgen dat deze vrouw bleef liggen in haar zonden en een totaal verkeerd beeld van God behield. Hoe zou de Jongste Dag er dán voor haar hebben uitgezien? En voor haar stadsgenoten, niet te vergeten!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten