maandag 18 juni 2018

Kunstenaar versus kunstenaar


Hoofdstuk 14
En God keerde Zich, en gaf hen over, dat zij het heir des hemels dienden,
gelijk geschreven is in het boek der profeten:
Hebt gij ook slachtofferen en offeranden Mij opgeofferd,
veertig jaren in de woestijn, gij huis Israëls?
Ja, gij hebt opgenomen den tabernakel van Moloch,
en het gesternte van uw god Remfan, de afbeeldingen,
die gij gemaakt hebt, om die te aanbidden;
en Ik zal u overvoeren op gene zijde van Babylon.
De tabernakel der getuigenis was onder onze vaderen in de woestijn,
gelijk geordineerd had Hij, Die tot Mozes zeide,
dat hij denzelven maken zou naar de afbeelding, die hij gezien had;
Handelingen 7 : 42-44
Je eigengemaakte beeld aanbidden heeft iets aandoenlijks, zo zagen we in het vorige hoofdstuk. Het sterrenstelsel aanbidden, dat niet door jou is gemaakt, is nog wel wat anders! Het heelal heeft altijd al een -bijzondere aantrekkingskracht op mensen. Het is door God gemaakt… en toch vindt God die eigenzinnige godsdienst complete afgoderij!
Fake godsdienst
Wat hebben de Israëlieten die veertig jaar in de woestijn gedaan? Ik had er als kind toch altijd het beeld bij van: moeizaam door het zand sjokken, voor straf. Ook dacht ik dat het volk netjes de offerdienst uitvoeren die God had geboden aan Mozes. Maar hoe schokkend is het om te lezen dat God een vraag stelt: “Hebben jullie ook slachtoffers en allerlei opoffering aan Mij gebracht?” Alsof Hij wilde zeggen: “Heb je ooit wel eens wat laten zien aan Mij dat op -gehoorzaamheid leek? Praat me er niet van! Nooit!” Dat is toch wel een harde boodschap voor het volk. De vraag is: zegt Stefanus dit, doordat hij de historie zelf inkleurt, of omdat de Heilige Geest dit zegt? Dan zou dat dus terug te vinden moeten zijn in het Oude Testament.
Het zijn de onthutsende woorden aan het einde van Psalm 95: “Veertig jaren heb Ik verdriet gehad aan dit geslacht, en heb gezegd: Zij zijn een volk, dwalende van hart, en zij kennen Mijn wegen niet. Daarom heb Ik in Mijn toorn gezworen: Zo zij in Mijn rust zullen ingaan!” Om zo maar één voorbeeld te noemen. Maar Stefanus spreekt niet over de Psalmen, maar over de Profeten! Eigenlijk legt hij hier een link naar Amos 5 : 21-23, waar Amos in een even venijnige woordenstroom moet zeggen namens de HEERE: “Ik haat, Ik versmaad uw feesten, en Ik mag uw verbodsdagen niet rieken. Want ofschoon gij Mij brandofferen offert, mitsgaders uw spijsofferen, Ik heb er toch geen welgevallen aan; en het dankoffer van uw vette beesten mag Ik niet aanzien. Doe het getier uwer liederen van Mij weg; ook mag Ik uw luiten spel niet horen.”
En die woorden kende de luisteraars van Stefanus. Dat waren vervelende woorden. Want je kunt wel zeggen dat dat allemaal vroeger is gebeurd en dat jij daar geen deel aan hebt. Maar zo denkt een Jood niet. Hij is één met zijn volk en één met zijn historie. Dit soort vervelende situaties zijn een zwarte bladzijde in het boek van toen én van vandaag!
Dat Stefanus juist dit element aanhaalt in zijn preek, steekt zijn hoorders. Want ze voelen perfect aan hoe hij dat bedoelt. Meer nog dan wij, vermoed ik. Want let er maar eens op dat hij hier niet spreekt in de wij-vorm, maar in de zij-vorm: “En God keerde Zich, en gaf hen over, dat zij het heir des hemels dienden…” Hij doet dus, alsof hij er ook even niet bijhoort en alsof het ook niet over zijn luisteraars gaat. Zou daar misschien juist de angel voor hen zitten? Luisterden zij tussen de regels?

Afgodendienst
Kijk, als je niet beter weet en je nooit anders gewend bent geweest, is het niet zo vreemd wanner je afgoden dient. Wie God nooit heeft gekend of persoonlijk ontmoet, weet niet beter. Als je opgroeit in een dorp of stam waar Moloch, of Remfan, wordt aanbeden, denk je dat dat allemaal klopt; je denkt zelfs dat jij de juiste god aanbidt!
Maar toen ik als kind een bijbelverhaal hoorde over het volk Israël dat de afgoden ging dienen, vond ik dat raar. Het zal het verhaal van Jerobeam zijn geweest, die zijn volk verbood naar Jeruzalem te gaan en gebood om God slechts in Dan en Bethel te dienen bij de gouden kalveren! Toen dacht ik: dat is raar! Al die mensen hebben God, de God van Abraham, Izak en Jacob, gekend en gediend en nu opeens komt er een koning die zegt dat die gouden kalveren God zijn.
Of die keer dat het verhaal ging over Achab die het volk verbood in de God van het Verbond te geloven en gebood om Baäl te dienen. Een god van vreemde volken, vijanden van Israël zelfs! Opeens moest het volk allemaal vergeten Wie God was en doen alsof… ja doen alsof Baäl nu God was. Ik snapte niet dat je nooit meer aan God dacht en dat je nooit eens dacht: “Wat doe ik eigenlijk? Wat doen we met zijn allen? Dit is toch allemaal nep?” Die mensen keken toch naar dat beeld van Baäl? Die wisten toch wel dat dat beeld nooit bewoog en nooit van zijn plek kwam? Die wisten toch gewoon dat het allemaal nep was?
Of, andere verhalen, die priesters of medicijnmannen of druïden van heidenstammen. Die zijn toch op een keer begonnen met die vreemde godsdienst? Want als je helemaal teruggaat in de tijd kom je bij Noach en zijn zonen, die allen precies wisten Wie God was. Ooit is er dus iemand begonnen om wat anders te gaan doen en geloven! Dat snapte ik dus als kind al niet. En ik vond het zo gaaf aan God dat Hij er al van eeuwigheid was! Al leverde mij dat weer andere vragen en raadsels op, waar ik niet zomaar een antwoord op wist. Dat wel. Maar toch…

Wie zijn die afgoden?
Stefanus heeft het over Moloch en Remfan. Of eigenlijk over ‘het gesternte van uw god Remfan’. God is in gesprek met Zijn volk en praat in de jij- en jullie-vorm: ‘uw god’, ‘die gij gemaakt heb’ en ‘die gij opgenomen hebt’. Misschien ben je nieuwsgierig wie die goden zijn. Op internet vind je tal van artikelen over wie die goden zijn en ik waag me daar toch niet aan. De schrijvers spreken elkaar nogal tegen en… het leidt ons af van de boodschap. Moloch komen we in de Bijbel tegen. Men beweert dat hij als een kalf-mens wordt afgebeeld. Dat element ‘kalf’ moet je goed onthouden. Vaak vertelt men dat het een groot beeld van koper was, met een enorme oven erin. Een beeld met uitgestoken armen waarin kinderen werden gelegd. En de priesters roffelden dan keihard op hun trommels om de ouders niet te laten horen hoe de kinderen krijsend verbrandden.
Remfan wordt hier eigenlijk genoemd als ‘het gesternte van Remfan’. Hoewel daar dus een beeld stond dat mensen hadden gemaakt, symboliseerde dat beeld iets van de zon. In die twee goden zelfs zou de zon worden aanbeden als een alles-verzengende oven. Het zou kunnen.
Ook kom ik op internet een aantal sites tegen die over symbolen schrijven. Met name christelijke symbolen die wij nu nog kennen en ‘aanbidden’. Bijvoorbeeld het kruis en de vis (ichthus), maar ook hebben wij speciale gevoelens bij de hexagon, de zogenaamde Davidsster. Sommige overgeestelijke evangelischen en ‘orthodoxen’ waarschuwen ons om zulke symbolen met een heidense origine te gebruiken. Het kruis is volgens hen niet een positief teken, maar het tegenovergestelde van het geloof. Het is het teken van de vloek! En de vis is een verwijzing naar de vis-god Dagon, die iets te maken zou hebben met Nimrod, de bouwer van Babel (Babylon). En dat is in het verband van onze tekst wel interessant. Ook de Davidsster is een occult teken. Maar toch… de HEERE leert ons niet in de symbolen te roemen, maar in de betekende zaak! Wij roemen niet in brood of wijn, maar wij heffen onze harten in de hemel om Hem te aanbidden Die in deze tekenen ons nabijkomt en laat zien en proeven Wie Hij is, Wie Zijn Zoon is en wat Hij voor ons heeft gedaan. We blijven dus niet hangen in symbolen, maar steken af naar de diepte: de betekende, eigenlijke, zaak!

Wat zijn die afgoden?
Toch noemt Stefanus deze goden om er iets mee te zeggen. Wat zijn die goden? Al de goden van de heidenen zijn ijdelheid, zingt Psalm 96:

Al d’ afgoon zijn slechts ijdelheden,
Maar God, Die van ons wordt beleden,
Is ‘t, Die de heemlen heeft gesticht
En voor Zijn Goddlijk Aangezicht,
Zet eer met majesteit haar treden.

Dat zegt de HEERE om Zijn volk gerust te stellen. Naast dat het de waarheid is, steekt Hij hen een hart onder de riem door hen te laten zien dat die goden helemaal niets kunnen doen! Wees maar gerust, ze stellen niets voor. Ze zijn van hout gemaakt, mooi versierd met goud, zilver en gekleurde stenen en verfstoffen. Maar iemand heeft ze ooit zelf bedacht, ontworpen en -gemaakt! God noemt ze in de tekst een afbeelding die jullie hebben gemaakt om te aanbidden. Men wilde iets tastbaars van God hebben. Daarom hebben ze kunstig ontworpen beelden gemaakt naar een eigen interpretatie, afbeelding en ontwerp.
Een vers verder gaat het over de tabernakel die Mozes moest laten maken. Ook daar noemt de HEERE een ‘ontwerp’; dat was de afbeelding die God liet zien aan Mozes, op de berg Sinaï. God maakte een werktekening: kijk zo moet je het laten maken. En Ik heb twee mannen met Mijn Heilige Geest vervuld; die kunnen dat precies zo uitvoeren: Bezaleël en Oholiab waren door God Zelf uitgekozen als uitvoerders. En zij hebben het ook keurig en perfect uitgevoerd. Mij lukt dat nooit, iets natekenen, precies volgens het voorbeeld. Mijn vrouw kan dat altijd wel heel goed. Bij mij wringt het meestal. Ik teken liever iets zelf uit mijn hoofd, zonder voorbeeld. Maar deze twee mannen maakten het dus wel precies zo, zoals God het bedoeld had! En God was er blij mee, want Hij liet merken dat Hij er Zelf in wilde wonen. Dus was het goed!

Kunstenaar versus kunstenaar
De HEERE stelt Zich dus als Kunstenaar tegenover die kunstenaars die die afgodsbeelden zelf hadden gemaakt. Hij is de grote Kunstenaar Die de hemel en de aarde heeft geschapen. Hij liet een tabernakel bouwen, maar nergens was een afbeelding van Hemzelf te zien!
Als iemand een portret van jou maakt dan ben je benieuwd hoe het is geworden. Klopt het schilderij of de tekening met het beeld dat jij van jezelf hebt? Lijkt het? Vaak valt het tegen, maar dat ligt niet altijd aan de kunstenaar.
Echter, nu gingen die menselijke, -heidense, -kunstenaars wel een beeld van God maken. God heeft gezien wat ze ervan gemaakt hadden. Wat ze accentueerden aan Hem of juist weg lieten. Wat ze scheef trokken of opblaasden. Zeker weten dat God Zich nooit heeft herkend in die beelden die er van Hem zijn gemaakt.
Is dat trouwens ook niet een puntje van aandacht bij het beeld dat wij verbaal van Hem maken? Zijn wij in staat een volledig en volmaakt beeld van Hem met woorden te schetsen? Schiet dat niet altijd tekort? Is Hij in woorden te vangen? Zou het kunnen zijn dat de HEERE Zich ook niet herkent in het beeld dat wij, dat predikers, leraars en ouders, van Hem maken? Moet Hij zeggen: “Dat beeld dat jij van Mij maakt is maar een eigengemaakt ontwerp en niet de werkelijkheid van Wie Ik ben! Je bent een eigengeschapen karikatuur van Mij aan het aanbidden! Maar Mij heb je geen offer en geen opoffering gegeven!”
Misschien is het geen Moloch- of Remfanbeeld, maar aanbid je een of andere oudvader, een theoloog, een voorganger of een ander ‘voorbeeldfiguur’.

Karikatuur en oordeel
God dreigt met een nieuwe ballingschap ‘op gene zijde van Babylonië’. De andere kant van Babel? De kant van de grote hoer uit Openbaringen? Het kamp van satan? Definitief? Ja, dat is het risico dat je loopt als je niet genoeg hebt aan het beeld dat God Zelf heeft uitgetekend in Zijn Woord en vooral in Zijn Zoon, daar aan het kruis!
Er komt een einde aan Gods geduld. De Geest bedroeven doet Hem terugtrekken. De Geest uitblussen doet Hem verdwijnen en naar elders vertrekken. Naar Noord-Korea, naar Kenia, naar Saoedi-Arabië, naar Ghana, naar China naar Afghanistan of naar Somalië. Dwars door de vervolgingen van Al-Shabaab, een of andere overheid, Kim Jong-un, Taliban of IS. Wie zal het zeggen? Welke kunstenaar volg jij?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten