donderdag 21 juni 2018

God wil bij mensen wonen


Hoofdstuk 15
De tabernakel der getuigenis was onder onze vaderen in de woestijn, gelijk geordineerd had Hij, Die tot Mozes zeide,
dat hij denzelven maken zou naar de afbeelding, die hij gezien had;
Welken ook onze vaders ontvangen hebbende,
met Jozua gebracht hebben in het land, dat de heidenen bezaten,
die God verdreven heeft van het aangezicht onzer vaderen,
tot de dagen van David toe;
Dewelke voor God genade gevonden heeft,
en begeerd heeft te vinden een woonstede voor den God Jakobs.
En Salomo bouwde Hem een huis.
Handelingen 7 : 44-47
O ja, Stefanus had lelijke dingen gezegd over de tempel. Stefanus?
Ze beschuldigden hem ervan, terwijl Jezus het had gezegd!
Bij verstek werd Jezus dus eigenlijk veroordeeld in Stefanus.
Maar… had Stefanus dan een hekel aan de tempel? Bijzonder is dat hij juist in zijn preek bijzondere aandacht heeft voor het huis van God.
Een paar jaar geleden bracht het bekende koor ‘Vox Jubilans’ uit Waddinxveen een bijzondere bewerking uit van Psalm 5. De bewerking was gemaakt door André van Vliet en geweldig getoonzet. De climax zat hem in het laatste vers, dat in de normale zetting van de psalm werd gezongen, maar in kracht opbouwend, zodat de rillingen je over de rug lopen bij de laatste regel:

’t Rechtvaardig volk zult Gij belonen,
Terwijl Gij, HEER, hen overdekt,
Hun tot een veilig schild verstrekt.
Gij zult goedgunstig hen bekronen,
Ja, bij hen wonen.

Wonderlijk genoeg staand die woorden niet in de onberijmde tekst! Daar blijft God als het ware nog op afstand, maar in de berijming komt Hij zelfs bij Zijn volk wonen. En – misschien ligt het aan mij – dat aspect krijgt vooral een diepere dimensie bij de wederkomst. Dan zal God definitief bij Zijn volk wonen, op een manier die zelfs het Paradijs te boven gaat!

Huis van Go(u)d
Op de zondagsschool kon je vroeger punten sparen en die inleveren. In een van de hoogste klassen koos ik boekje met de titel ‘Huis van Go(u)d’. Op het omslag staat ook het woord ‘Welkom’… dat vond ik toen al bijzonder. Welkom in Gods huis! De titel was in goud gedrukt en de u van Goud was outline gemaakt, waardoor je dus zowel ‘God’ als ‘Goud’ kon lezen.
Het is inmiddels in heel wat talen vertaald en nog steeds te koop bij de Zakbijbelbond. Het boekje vertelt over de tempel en is mooi geïllustreerd: “De tabernakel, het heiligdom van het volk van Israël vóór de tempel, met inbegrip van de afzonderlijke onderdelen, worden in woord en beeld gebracht en toegelicht in het licht van de Bijbel. Een prachtige brochure over de geestelijke betekenis van de tabernakel, voorzien van full colour foto’s van een model van de tabernakel, dat vervaardigd is door een goudsmid. Leerzaam en praktisch voor jong en oud. Kan ook uitstekend gebruikt worden voor evangelisatie.”
Juist bij deze tabernakel zet Stefanus in en laat zien dat God opdracht gaf tot het maken van een huis voor Hem. Hijzelf maakte daarvoor de ontwerptekening en de al eerder genoemde Bezaleël en Oholiab werden door God begiftigd met Zijn Geest en waren in staat dit kunstwerk te maken conform het ontwerp. God wilde wonen bij mensen en Hij maakte voor Zichzelf een huis, maar schakelde daar mensen bij in! Het hele volk wordt er zelfs bij betrokken door hun giften en praktische inzet!

God wil bij mensen wonen
Over dat mysterie gaat de kinderbijbel die we op dit moment met onze kinderen lezen: ‘God wil bij mensen wonen’. Een sterke titel met een bezondere vertelwijze.
Laat dat wonder eens op je inwerken. De heilige God die in de onbeschrijfelijk grootse en heerlijke hemel woont, gaat wonen in een kleine tent. Zeker, het blonk er enorm van goud en er was van alles te zien, dat iets vertelde over God Zelf. Maar het is toch in geen verhouding met de heerlijkheid die God in de hemel heeft?
Stefanus gaat weer in de wij-vorm verder: “De tabernakel was te midden van onze voorvaderen in de woestijn. Zo had God het geïnstrueerd aan Mozes, conform de afbeelding (werktekening) die Hij aan Mozes had laten zien op de berg. Onze voorvaderen hebben die tabernakel ook gekregen; wat een wonder! En Jozua bracht die tabernakel mee in het land dat voorheen door heidenen werd bewoond. Die werden verdreven door God en Hij gaf dat land in ‘betere handen’ zo leek het: de handen van onze voorvaderen!”
Ik interpreteer de toonzetting van Stefanus een beetje, maar dat is wel zo’n beetje de strekking van zijn woorden! Die heidenen met hun eigengemaakte goden werden uit de weg geruimd en God wilde er een beter land van maken, door er Zijn volk in de laten wonen. Zijn volk zou toch een betere godsdienst moeten kennen, nietwaar? Stefanus maakt geen toepassing op zijn woorden. Ik vermoed dat hij die toepassing overlaat aan zijn luisteraars die slim genoeg waren.
Hij slaat ook de hele periode van de richters over; zelfs Saul wordt niet genoemd. Een boekwerk vol met zwarte bladzijden. Nee, hij steekt in een keer door naar David, de man naar Gods hart. Die kreeg er zin in om een huis voor God te bouwen.
Zelf woonde hij in een prachtig paleis. Hij was een herders jongen geweest en was niet veel luxe gewend. Hij was aan het hof gekomen bij Saul; daar was waarschijnlijk meer luxe. Hij was opgetrokken met Jonathan, een boerenzoon die vroeger op de boerderij in Gibea ook niet veel goud en glitter gewend was. Maar beide jongens waren godvrezend en ze wisten dat de tabernakel er nog steeds was, bij Samuël.
Die tent kenden ze, al zal die er waarschijnlijk niet meer zo hebben uitgezien als die eerste. De algemene mening is dat er inmiddels een ‘tijdelijk houten gebouwtje’ was met de entourage van de tabernakel. Dat gebouwtje kon ook gemakkelijk worden afgebroken en verplaatst; daarom vinden we dat heiligdom nu eens in Gilgal, dan weer in Silo, in Nob en vervolgens in Gibeon. Dat was enige jaren geleden voor mij wel een verrassing; ik had er nooit zo bij stilgestaan. Ik geef graag een fragment weer van christipedia.nl hierover:

Sinds Saul al de bewoners van de priester-stad Nob (1 Sam. 22: 19) liet ombrengen, verliezen wij het vaste spoor van het vervoerbare heiligdom uit het oog. Wel bericht de Kroniekschrijver dat het te Gibeon gestaan heeft, totdat de tempel van Salomo gereed was en dat Salomo en het volk aldaar plachten te offeren op het door Bezaleël vervaardigde, koperen Brandofferaltaar (2 Kron. 1:3-6, 13;
1 Kron. 21: 29).
Onder Eli, Samuël, David en Salomo zijn Tabernakel en Ark gescheiden geweest, misschien als teken van het ongenoegen van de Heer daarover, dat het volk van het Verbond niet leefde naar Zijn Wet.
David bracht de Ark in de stad van David “op haar plaats”, in het binnenste van de tent, welke hij daartoe had opgeslagen
(2 Sam. 6:17): “Toen zij de ark van de HEERE [de stad] binnenbrachten, zetten zij die op zijn plaats, midden in de tent die David ervoor gespannen had. En David bracht brandoffers voor het aangezicht van de HEERE, en dankoffers. (HSV)
Bedoeld wordt zonder twijfel een andere tent dan de Mozaïsche Tabernakel; de handeling van David is alleen goed te begrijpen, wanneer de Mozaïsche Tabernakel destijds niet meer bestond. Deze Davidische hut bedoelde de koning toen hij tot Nathan sprak hetgeen wij lezen in 2 Sam. 7: 2; zij komt sedertdien herhaaldelijk in de geschiedenis voor (zie 2 Sam. 15: 25; 1 Kon. 1:39; 2: 28v; vgl . 1:50vv.; 3: 15) en werd later met haar toebehoren en met de Bondsark uit de stad Davids in de tempel van Salomo gebracht en daar bewaard. Ook de Kroniekschrijver maakt meermalen melding van deze Davidische Tabernakel (1 Kron. 16: 1; 6: 32; 9: 21; 23:32; 2 Kron. 5: 5). Een nadere omschrijving hebben wij van Davids tabernakel niet. Toch verdienen enkele -bijzonderheden de aandacht.
Vooreerst, dat David in 2 Sam. 7: 2 van zijn tent dezelfde uitdrukking bezigt, waarmede in de beschrijving van de Mozaïsche Tabernakel de afzonderlijk tapijten aangeduid worden (Statenvert, gordijnen); ten tweede, dat in het woord van God tot Nathan, 2 Sam. 7:6, de Godswoning met twee woorden (tent en woning) aangeduid wordt, welke in de beschrijving van de Mozaïsche Tabernakel de gewone uitdrukkingen zijn voor het geitenharen en het byssus-dekkleed (alleen of met inbegrip van het houten getimmerte), evenals zij ook in Ps. 78:60 van het heiligdom te Silo gebruikt worden. Ten derde zij herinnerd, dat Nathan geen onderscheid maakt tussen de Davidische en de Mozaïsche tent. Men kan uit een en ander afleiden, dat beide grote overeenkomst met elkaar zullen gehad hebben, te meer daar David zijn tent niet inrichtte volgens eigen goeddunken maar volgens de overgeleverde traditie. Hij zal ze ook wel rijk versierd hebben, waarmede 2 Sam. 7: 2 niet in tegenspraak is.
Toen Salomo’s tempel voltooid was, kregen de overblijfsels van de tabernakel een plaats in één van de zijvertrekken van de tempel (1 Kon. 8 :4, 2 Kron. 5 :5).
De door Mozes opgerichte tabernakel was eenvoudiger dan de door Salomo -gebouwde tempel, die Gods tentwoning als heiligdom verving. De tempel week op allerlei punten van de Tabernakel af.

De toekomst
Het is vooral de profeet Ezechiël die iets heeft geschreven over Gods aanwezigheid in de toekomst. Die aanwezigheid wordt ook ‘tabernakel’ genoemd, zeg maar Zijn woning of aanwezigheid bij de mensen. Israël zal weer in het Beloofde Land worden verenigd tot één volk, onder één Herder (de grote Zoon van David) en Gods tabernakel zal voor altijd bij hen zijn (hoor je daar diezelfde woorden uit Psalm 5 weer terug? Zou de berijmer dit in gedachten hebben gehad?
“Ik zal met hen een verbond van vrede sluiten. Het zal een eeuwig verbond met hen zijn, Ik zal hun [een plaats] geven en hen talrijk maken, en Ik zal Mijn heiligdom in hun midden zetten tot in eeuwigheid. Mijn tabernakel zal bij hen zijn, Ik zal een God voor hen zijn en zíj zullen een volk voor Mij zijn. Dan zullen de heidenvolken weten dat Ik de HEERE ben, Die Israël heiligt, wanneer Mijn heiligdom voor eeuwig in hun midden zal zijn.
(Ezechiël 37 : 26-28, HSV)
In Hebreeën 8 en 9 gaat het ook over de tabernakel als beeld van de hemel. Dat was de plek waar Christus binnenging met Zijn Eigen bloed. Het is juist deze tabernakel waarin Stefanus zo meteen een inblik krijgt. Even schoof God het voorhangsel van het Heilige der Heilige weg en zag Stefanus de troon van God. Niet de ark waarop God op aarde woonde, maar de hemelse troon van God.

Slotopmerking
David wilde een blijvend huis voor God maken, maar hij mocht dat niet. Zijn zoon, de vrede-koning, mocht dat wel. En toch gaat Stefanus in het volgende gedeelte in op het feit dat God niet gebonden is aan een plek, waar Hij zou wonen. De eerste tabernakel was 30 el lang en 10 el breed, maar Salomo bouwde een tempel die tweemaal zo groot was: 60 el bij 20 el! En nog was dat voor God maar een klein hutje (het woord hebreeuwse tabernakel kan ook worden vertaald met hut). Niettemin moet je je erover verwonderen dat God tóch bij mensen wil wonen. Als we daarvan meer doordrongen zouden zijn en ook leven in het besef dat Hij bij ons woont, dan zouden we ook een intenser en dieper leven kennen. Dan zijn we ons ook meer bewust dat Hij erbij is in onze zorgen en ellende. Maar ook in de gesteggel in de kerk en het gediscussieer over details die niet relevant zijn. Het gekke is: hoewel we geen tabernakel meer kennen, toch ís Hij bij ons. Waar twee of drie in Zijn Naam bij elkaar zijn, ís Hij er ook! Elke kerkdienst en elke bijbelstudieavond. Ja zelfs in onze binnenkamer. Hoe relevant is dit besef in onze gemeenten en ons persoonlijk leven? Juist met het zinderende verlangen naar Zijn eeuwigblijvende aanwezigheid?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten