vrijdag 1 september 2017

Begreep Jezus de vraag van Judas eigenlijk wel?

“Jezus antwoordde en zeide tot hem: Zo iemand Mij liefheeft, die zal Mijn woord bewaren; en Mijn Vader zal hem liefhebben, en Wij zullen tot hem komen en zullen woning bij hem maken.”
Johannes 14 : 23
 
Hoogsensitieve en hoogbegaafde mensen hebben oog voor detail, vragen door, denken zwart/wit en leggen de lat hoog; waarschijnlijk was Judas de Goede zo iemand en hadden hij een Johannes een bijzondere geloofs-click

Die Judas! Stelt hij een vraag en krijgt hij eigenlijk hetzelfde te horen, als Jezus net vóór die vraag al heeft gezegd. Soms krijg je een antwoord op een vraag, of een voorstel dat op een bepaalde manier is verwoord, waarbij je je afvraagt: “Heb je m’n vraag wel begrepen?” En ik moet eerlijk zeggen dat ik dat bij Jezus’ antwoorden heel vaak heb: is dit nu het antwoord op de vraag die is gesteld? De invalshoek die Jezus bij Zijn antwoorden kiest, is zeker niet een voor de hand liggende!
Bij een normaal mens zou ik hebben gezegd: “Hebben we het wel over hetzelfde?” of “Je snapt mijn vraag niet.” Maar bij Jezus ga ik toch maar eens goed kijken wát Hij zegt. Want het kan niet zo zijn dat Hij mijn (of Judas’) vraag niet heeft begrepen. Zijn antwoorden zijn niet onze (verwachtte) antwoorden. Daarom ga ik dit antwoord leggen naast vers 21, waar Jezus ogenschijnlijk dezelfde dingen zegt. En we gaan kijken wat dit antwoord Judas – én de discipelen alsmede ons – leert.

Goed luisteren

Allereerst moet ik zeggen dat Judas voor mijn gevoel de enige is die goed heeft geluisterd. Hij ziet al luisterend de verbanden, de lijnen in Jezus’ verhaal. Zijn vraag is dus opgekomen uit een lijn die hij ontdekte, maar niet geheel begreep. Je wordt door het woord ‘openbaren’ misschien op een verkeerd been gezet (als zou Judas een vraag stellen over Jezus’ woorden in vers 21), maar Judas grijpt eigenlijk terug op wat Jezus al een zin of vijf eerder zei. Kijk maar, we luisteren naar Jezus’ woorden vanaf vers 15:
"Indien gij Mij liefhebt, zo bewaart Mijn geboden. En Ik zal den Vader bidden, en Hij zal u een anderen Trooster geven, opdat Hij bij u blijve in der eeuwigheid; namelijk den Geest der waarheid, Welken de wereld niet kan ontvangen; want zij ziet Hem niet, en kent Hem niet; maar gij kent Hem; want Hij blijft bij ulieden, en zal in u zijn. Ik zal u geen wezen laten; Ik kom weder tot u. Nog een kleinen tijd, en de wereld zal Mij niet meer zien; maar gij zult Mij zien; want Ik leef, en gij zult leven. In dien dag zult gij bekennen, dat Ik in Mijn Vader ben, en gij in Mij, en Ik in u. Die Mijn geboden heeft, en dezelve bewaart, die is het, die Mij liefheeft; en die Mij liefheeft, zal van Mijn Vader geliefd worden; en Ik zal hem liefhebben, en Ik zal Mijzelven aan hem openbaren.”

Judas luisterde scherp en legde de verbinding tussen het ‘openbaren’ en ‘de wereld kent Mij niet’. Hij voelde de spanning in het ‘de wereld zal Mij niet meer zien, maar gij zult Mij zien’. Hij voelde aan dat er een scheiding gaat komen tussen hen en de wereld. Maar wat hield dat precies in en hoe zou dat dan gaan? Er op de achtergrond van Judas’ vraag vermoed ik zelfs die woorden van Jezus, nog een zin eerder: dat “de Wereld de Heilige Geest níet kan ontvangen” maar dat Hij in Zijn jongeren wél blijft wonen. Dat was voor hem iets wonderlijks. Iedereen kon Jezus toch zien? Gaat er nu dus een scheiding plaatsvinden in een ‘andere dimensie’?
Eerder al had Jezus zo’n zelfde soort scheiding gemaakt, tussen de wereld en de discipelen, toen Hij besloot voortaan in gelijkenissen te spreken en het enkel in de intieme kring van de discipelen toe te lichten. Maar als Jezus nu dus zegt weg te gaan, hoe gaat Hij die exclusieve uitleg dan realiseren? Snap je dat Judas hier iets heel duidelijk ‘aanvoelt’, maar de praktische invulling daarvan nog niet bevat. Luisterde iedereen maar zo scherp. Dan zouden veel preken een beter resultaat in de gemeente hebben. En … zaten maar meer preken zo in elkaar, als Jezus’ preken, dan zouden er misschien ook wel meer goede Judassen in de gemeente opstaan, die vragen stellen over dingen die ze aanvoelen, vermoeden, maar nog niet geheel doorgronden. Die begerig zijn in te zien in de geheimen van God, net als de engelen! Die bidden met de dichter van Psalm 119: “maak mij verstandig, opdat ik Uw geboden lere", en “Ik ben Uw knecht, maak mij verstandig, en ik zal Uw getuigenissen kennen” en “O HEERE! … maak mij verstandig naar Uw woord”. Dan zit je toch op het puntje van je stoel, bij zo’n preek? Dan kun je het toch niet hebben dat mensen slapen tijdens de dienst of direct na de dienst beginnen over het weer of over die of die? Dan kun je het ook niet hebben, als predikanten een preek maken van opgestapelde waarheden, zonder dat daar werkelijk leven in zit!

Tweemaal hetzelfde?

Nu naar die twee ogenschijnlijk dezelfde teksten:
Vers 21: “Die Mijn geboden heeft, en dezelve bewaart, die is het, die Mij liefheeft; en die Mij liefheeft, zal van Mijn Vader geliefd worden; en Ik zal hem liefhebben, en Ik zal Mijzelven aan hem openbaren.”Vers 23: “Zo iemand Mij liefheeft, die zal Mijn woord bewaren; en Mijn Vader zal hem liefhebben, en Wij zullen tot hem komen, en zullen woning bij hem maken.”

Zelf vind ik vers 23 een stuk duidelijker, ook naar alle remonstrantse denkers toe, dan vers 21. Want in vers 23 vloeit het bewaren van Gods Woord voort uit het liefhebben van God Zelf. In beide gevallen wordt de link dus gelegd tussen liefhebben en bewaren. En dat woord ‘bewaren’ is een nogal omstreden begrip.
Het woord kun je uitleggen vanuit de grondtekst als het ‘bewaken’ van een gevangene, of ‘conserveren’ van een kostbaar object. Dan zijn we vooral bezig met het afschermen van dat te beschermen object! Gods Woord wordt dan iets dat streng bewaakt moet worden, afgeschermd met allerlei regeltjes die als een hermetische kluisdeur moeten fungeren.
Je kunt het ook vertalen met ‘reserveren’. Dan loop je het gevaar anderen buiten te sluiten en je reserveert, conserveert of exclusiviseert het zelfs voor een bepaald publiek, waardoor het wel een heel bezitterig gebeuren wordt. Gods Woord wordt dan exclusief voor intimi.
Echter, je kunt het ook opvatten als ‘onderhouden’, dus in de praktijk brengen en er serieus én actief mee omgaan. Wel, het lijkt me duidelijk dat Jezus de liefde tot Hem graag geassocieerd wil zien met het ‘tot uitvoering brengen’ en ‘koesteren’ ja, zelfs ‘liefhebben’ van Zijn geboden, Zijn Woord. Daar heb je smaak in, als je tenminste van Hem houdt! Liefde tot Hem is dus ook liefde tot wat bij Hem vandaan komt: Zijn Woord.

Het verschil in de bovengenoemde twee teksten zit hem vooral in het einde van de teksten: "Ik zal Mijzelven aan hem openbaren.” en “Wij zullen tot hem komen, en zullen woning bij hem maken.” Er zit dus een link tussen ‘openbaren’ en ‘woning maken’. In vers 21 sprak Jezus nog over dat Hij Zichzelf ging openbaren, maar in vers 23 doen én de Vader én de Zoon (en eigenlijk ook, het hele Bijbelgedeelte bijeenhoudend, de Heilige Geest) iets. Ze gaan ‘woning maken’ bij of in die persoon die Hem liefheeft. Dat is, volgens Strong, metaforisch gesproken over de Drieënige God, “Die een enorm gezegende invloed uitoefent op de zielen van de gelovigen”. Woningmaken, residentie oprichten, een woonplaats creëren, heeft ook iets ‘blijvends’. In het Oude Testament zou dat denk ik zijn omschreven als ‘tabernakelen’, blijven wonen. Hoe heerlijk is dat, dat God in je blijft wonen (en dat de Heilige Geest in je blijft wonen, vers 16 en 17); dat is een voorproefje van de hemel, zoals Psalm 5 dat bezingt:
’t Rechtvaardig volk zult Gij belonen,
Terwijl Gij, HEER, hen overdekt,
Hun tot een veilig schild verstrekt.
Gij zult goedgunstig hen bekronen,
Ja, bij hen wonen.

Vraag en antwoord?

Is het antwoord van Jezus dus een antwoord op Judas’ vraag? Wel, we hebben gezien dat Judas’ vraag niet in eerste instantie opkwam uit Jezus’ laatste woorden in vers 22, maar op de dingen die Hij al eerder heeft gezegd. Er is dus geloof en liefde voor nodig om die inwoning van Jezus in je hart te ontvangen. De wereld, heeft die niet, want ze kunnen ten diepste met die inwoning ook niet uit de voeten. Als God in je hart woont, moet alles eruit. Wil je niet alles eruit gooien, dan is er ook geen ruimte voor Hem.
Maar Judas wijst op nóg iets: dat heel specifieke ‘jullie wel’ maar ‘de wereld niet’! In de komende verzen gaat Jezus daar dieper op in en ja, Judas krijgt een prachtig antwoord op zijn vraag. Zal Judas het begrepen hebben? De Bijbel zwijgt erover.

Het is opmerkelijk dat we Johannes zo expliciet een denker en gevoelsmens noemen en over Judas meestal zwijgen. Ik wil toch graag dit scheefgetrokken beeld rechttrekken en Judas een scherpe luisteraar, hoogsensitief en misschien wel hoogbegaafd, noemen. En Johannes heeft dit wel opgeschreven, maar op dat moment toch net even iets minder door gehad. Ik denk wel dat deze twee ‘hoogbegaafden’ een click met elkaar hebben gehad; dat zie je vaker. Zet twee hoogbegaafden in een grote groep en ze vinden elkaar, vaak zonder veel woorden…
God verbindt harten door Zijn liefde aan Zichzelf en hij verbindt ook harten onderling aan elkaar. Harten die elkaar aanvoelen, elkaar opscherpen, dezelfde soort vragen stellen en dezelfde verrukking, beleving en sensitiviteit kennen met betrekking tot de HEERE en Zijn Woord. Noem het ‘gemeenschap der heiligen’ in een misschien voor de grote massa te kleine, te enge, context. Ik denk dat God daar anders tegenaan kijkt. Die ‘buitenbeentjes’ worden vaak gillend gek in de grote massa van een gemeente, maar blijven er toch bij gehouden door dat gouden gevoelsdraadje dat hen met die ander(en) verbindt. Je zou willen dat de grote massa dat ook zag, begreep en koesterde.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten