“En dit is het oordeel, dat het licht in de wereld gekomen is, en de
mensen hebben de duisternis liever gehad dan het licht; want hun werken waren
boos.”
Johannes 3 : 19
Kwam Nicodémus verder
niet meer aan het woord? Of is het vers van vandaag een antwoord op zijn vraag
die niet is opgeschreven? Het lijkt namelijk alsof de Heere Jezus hier een
gedachtesprongetje maakt, door over het oordeel te beginnen. Alsof iets Hem
juist dit punt nader heeft doen uitleggen. De Bijbelverklaring van Dächsel legt
hier kort de vinger bij en vermoedt hier een verwonderde vraag van Nicodémus.
Hoe is het mogelijk?
Had Nicodémus eerder in het gesprek gevraagd aan Jezus: “Hoe
is dat toch mogelijk, dat wedergeboren worden?”, nu lijkt hij zich verwonderd af te
vragen: “Hoe is het toch mogelijk dat mensen nog steeds niet tot geloof komen?”
“Vroeger verwonderde zich Nikodemus dat de mens moest worden wedergeboren en kon hij niet denken, hoe dat moest plaats hebben. Begrijpen wij hem juist, dan heeft hij zich nu verwonderd hoe een mens niet wedergeboren kan worden en heeft zijn ziel gevraagd hoe het mogelijk was, dat er toch zodanigen waren, die niet geloven en daarom al geoordeeld zijn. Daarop geeft de Heere hem in het volgende antwoord. En dit is het door de ongelovige zelf gevelde oordeel, waarvan Ik zo-even sprak (vs. 17 v.). Daarin bestaat het, dat in Mij, de nu verschenen Messias het licht persoonlijk in de wereld gekomen is, om het uiterste tot hun redding te doen, het licht dat reeds in het begin van de schepping in een bepaalde betrekking tot de mensen stond en hen ook toen nog probeerde te verlichten, toen zij zich aan de duisternis hadden overgegeven (Hoofdstuk 1: 4 v. ). En de mensen hebben in plaats van zich aan de genadige werking van het licht over te geven, de duisternis, d. i. hun vervreemding van God, hun valse door het eigen hart verzonnen vrijheid en haar met de dienst van de wereld en het vlees overeenstemmende grondstellingen, liever gehad dan het licht. Voor het licht trokken zij zich schuw en snel, ja met een dadelijk scherp uitgedrukten afkeer terug, want hun werken waren boos en omdat zij wel voelden dat deze door het licht werden geopenbaard en veroordeeld en zij ze dan moesten opgeven, als zij gemeenschap wilden hebben met het licht, gaven zij liever deze gemeenschap prijs dan die werken van hen.”
Ik weet, het is niet van doorslaggevend gewicht of dit nu
werkelijk zo heeft plaatsgevonden, maar ik werd wel getroffen door deze
geruisloze vraag van Nicodémus en dat zou ons aller vraag moeten zijn: Wat moet
de HEERE nog meer doen? Hoe is het toch mogelijk dat er nog zoveel mensen
onbekeerd in deze wereld rondlopen, en… wat is het nog veel onbegrijpelijker
dat er nog zoveel mensen jaar in jaar uit onbekeerd in de kerk zitten? Hoe is
het mogelijk dat de nodiging tot de Avondmaalstafel zó indringend en
laagdrempelig was gisteren en nog steeds dezelfde mensen blijven zitten? Hoe is
het mogelijk dat, als we horen wat het verlangen van de HEERE Zelf is, dat wij er
achteloos langsheen leven met quasi vrome clichées die allen zijn terug te
voeren op een ongelovig ‘ja-maar’. De eerlijk-onbekeerde afblijver staat op één
lijn met de man zonder bruiloftskleed.
Terug naar onze tekst: hoe is het mogelijk? Waarom blijven
mensen wie ze zijn? Wat weerhoudt hen ervan om tot geloof te komen, terwijl het
hen zo indringend wordt verkondigd en zo dicht aan het hart wordt gelegd?
Ik moet nog wel even een nuancering aanbrengen voor slechte
lezers. Het is niet zo dat alle avondmaalmijders per definitie onbekeerd zijn,
zoals ook niet alle avondmaalgangers per definitie bekeerd zijn (al mag je dat
laatste natuurlijk wel verwachten!). Dat laatste bewijst de gelijkenis van de
Koninklijke bruiloft wel in de persoon van de man zonder bruiloftskleed. Inderdaad
zitten in het ‘kamp’ van avondmaalmijders ook kleingelovigen die het maar niet
voor mogelijk kunnen houden dat de HEERE hén roept. Zou je ze ‘mensen mét
bruiloftskleed maar vóór de drempel van de feestzaal’ kunnen noemen? Ik moet wel
zeggen dat ik dat maar moeilijk een plaats kan geven, omdat het de HEERE zo
tekort doet; maar de HEERE oordeelt daar vast anders over. Toch blijf ik hopen
en bidden dat het geloof zo mag doorbreken dat zij ook tot ruimte komen. En dan
niet zo dat ze terugkijken en in hun lange vertwijfeling een bevestiging zien
dat de HEERE je soms lang laat wachten (want dat is de grootste leugen die
wordt verspreid door schijngelovigen onder kleingelovigen), maar dat ze met
schaamte terugdenken aan al die tijd dat ze de HEERE hebben laten wachten en
daardoor anderen des te meer aanmoedigen om hun twijfel en ongelovigheid af te
leggen en te staan naar zekerheid!
Helaas is het mogelijk!
Wat weerhoudt mensen ervan om tot geloof te komen? Jezus’
oordeel en antwoord is snoeihard en vlijmscherp. De reden waarom mensen –
terwijl ze het Licht zien schijnen – de duisternis blijven verkiezen ligt in
het feit dat hun werken boos zijn. Tot het Licht komen, Jezus de Koning van je
hart laten zijn, is alles uit handen geven.
Je mag al van ‘geluk’ spreken dat Adam en Eva tevoorschijn
kwamen na de zondeval. Blijkbaar is Gods machtswoord toch nog effectiever dan
wij denken. Wat hen betreft waren ze gewoon blijven zitten, wachten tot God
weer verdween; dan konden ze zichzelf blijven en doorgaan op de weg die ze
waren ingeslagen. Ze moeten aan alles gemerkt hebben dat het fout zat met wat
ze deden. Ze móeten haarfijn aangevoeld hebben dat ze God zo niet onder ogen
konden komen en dat dat onherroepelijk gevolgen zou hebben voor hun status in
het Paradijs.
Toch denk ik dat zij niet wisten wat ‘schuldbelijdenis’ was.
Dat kenden ze niet. Ze kenden nu wel het verschil tussen goed en kwaad en
waren, volgens de woorden van de satan, aan God gelijk (maar slechts op dát
niveau: het kennen van kwaad en goed). Maar schuldbelijdenis was hen niet ingeschapen;
ze kenden het niet. Dat hoefde ook niet, want ze waren in ware gerechtigheid en
heiligheid geschapen; daar zat nergens een logeerkamertje voor schuldbelijdenis
in. Je ziet dat direct al in hun reacties: dat wijzen naar de ander.
Ook is het zo dat de slang gelijk had gekregen. Hij had
gezegd “Je zult de dood niet sterven, maar als God zijn, kennende het goed en
het kwaad”. Inderdaad, ze waren niet gestorven; Gods woorden bleken dus loze
dreigingen, nietwaar? Zie je hoe listig satan is? Hij krijgt af en toe ‘gelijk’
in wat hij beweert en dat lijkt te bevestigen dat hij de waarheid spreekt.
Haarfijn ontrafelt Jezus het probleem van verstokt ongeloof:
sinds de zondeval hebben de mensen het duister liever dan het Licht, want hun
werken zijn boos. Die werken passen totaal niet bij het Licht. Het houdt dus
niet op met ‘komen tot het Licht’. Het kan niet blijven bij ‘komen zoals je
bent’. Het moet er ook van komen dat je ‘niet blijft wie je bent’. Je werken
moeten anders worden.
En zelfs na ontvangen genade zijn onze dagelijkse zonden nog pijlen van satan die je te binnen brengen: “Zie je nou wel dat het allemaal niks voorstelt, dat geloof van jou? Moet je kijken wat je allemaal denkt, begeert, voelt, zegt en doet! Zeg nou zelf…” Er is echter één verschil met het ongeloof waar Jezus hier op doelt. En dat ligt in het feit wat je zonden met je doen. Vind je het prima zo of smart het je dat je de HEERE verdriet doet en niet voldoet aan het beeld dat Hij van je wil maken? Vullen de zonden je met schaamte en brengen ze je tot dat nieuwe, dat je er bij de schepping niet bij kreeg: schuldbelijdenis.
Durf jij je zonden in het licht van Gods heiligheid neer te leggen? Om ze eeuwig kwijt te raken in het zondengraf dat Jezus heeft gedolven voor de zonden van al Gods kinderen? Hoe is het mogelijk… dat is waarachtig een goeie vraag, maar dan zo: Hoe is het mogelijk dat ik ondanks zoveel genade nog zoveel zonde doe? Hoe is het mogelijk dat de HEERE niet moe wordt van het zonden vergeven? Hoe is het mogelijk dat Jezus’ offer tien werelden van zondaars zou kunnen zaligen? Die verwondering zal blijven en zal de aanbidding doen aanzwellen in het volle licht voor Gods troon: “Gij zijt waardig te ontvangen alle eer, aanbidding en dank tot in alle eeuwigheid!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten