woensdag 7 september 2016

Hoe Jozef een aartsvader werd

"En Jozef zag van Efraïm kinderen, van het derde gelid; ook werden de zonen van Machir, den zoon van Manasse, op Jozefs knieën geboren."
Genesis 50 : 23

Als je van de mensen in de dagtekst een foto zou maken, zou je vier generaties zien. Op de foto hierboven staan ook vier generaties: allen met de naam Johannes Hermanus Gunning; overgrootvader was predikant, zoon J.H. Gunning jr (rechts) werd ook predikant en later professor in de theologie; zoon J.H. Gunning JHzn (links) werd o.a. predikant in de Sint Jan te Gouda; diens zoon, de dopeling die bij overgrootvader op zijn knieën ligt – eveneens een J.H. – werd echter belastingambtenaar; maar diens zoon werd ook weer predikant. Bron: RefDag

Je kunt deze tekst als een feitelijke mededeling beschouwen, maar toch is er meer over te zeggen. Dat doen de Kanttekeningen ook en het is wel aardig om die als leidraad voor onze overdenking te gebruiken. Kinderen krijgen en je kleinkinderen zien opgroeien is een zegen. Zelf sta ik op het punt om voor de eerste keer opa te worden en ik probeer me in de denken hoe dat zal zijn.

Grootouder worden is één kant van de zaak; dan is het jouw 'bloed' dat je verder ziet stromen. De andere kant van de zaak is dat jouw kinderen nu gaan beginnen te ervaren, wat jij al enige tijd achter je hebt liggen. Hun leven gaat zich nog verder verzelfstandigen. Zij zijn naast jouw kinderen nu ook de ouders van jouw kleinkinderen. In de moderne westerse samenleving staan grootouders meestal aan de zijlijn (of ze fungeren als goedkope oppas in de plaats van hun werkende kinderen) en maken op afstand de ontwikkeling van hun kleinkinderen mee. Opa's en oma's moeten zich vooral niet te zeer bemoeien met de opvoeding van hun kleinkinderen, want anders ontstaat er polarisatie.
Maar vroeger was dat anders; in Jozefs tijd – zo blijkt uit de dagtekst – was opa Jozef er voluit bij betrokken. Jozef kan met recht een aartsvader worden genoemd. En soms denk ik: zijn we in het moderne westen misschien iets heel waardevols kwijt geraakt? En wel zo: zijn grootouders nog in staat om net als Jozef (en Jacob en Izak en Abraham) werkelijk iets te betekenen in het leven van kinderen en (achter)kleinkinderen? Dat gaat verder dan alleen cadeautjes geven, spelletjes doen en verwachten dat de kleinkinderen keurig bij je op visite komen. Aartsvader en -moeder zijn betekent een uitstraling hebben die door Gods Geest wordt gegeven en gebruikt, waarlangs niet jij maar de HEERE iets kan uitwerken in het leven van de volgende generaties. Dat zijn pittige gedachten die ik ook over mijn eigen leven moet leggen. Een spiegel, een realiteit die verootmoediging uitwerkt.

Geboren uit jouw kinderen

De tekst spreekt over 'het derde gelid' en over kinderen van Jozefs kleinzoon Machir (achterkleinkinderen dus). In de Kanttekeningen wordt opgemerkt: "Hebr. kinderen der derden; dat is, kinderen tot in het derde gelid; dat is, kinderen van kindskinderen. Zie van dergelijken zegen Job 42:16. Ps. 128:6. Hier begint vervuld te worden de profetie van Jakob, Gen. 48:19.
Je kunt ook denken aan de Tien Geboden waarin wordt opgemerkt dat de HEERE de zonde der vaderen bezoekt (of dat de zonde effect heeft) tot in "het derde en vierde geslacht dergenen die Mij haten". Daar heeft het een geladen betekenis. Bij Job is het vooral de zegen, wanneer hij – na al zijn kinderen te zijn kwijtgeraakt – zelfs nog zijn achterkleinkinderen heeft mogen zien. Dezelfde zegen die ook in Psalm 128 wordt beloofd.
Je achterkleinkinderen mogen zien is meer dan een bereikte status: het maakt je al kleiner en de vreugde en dankbaarheid zijn voor God. Die kinderen te zien geboren worden is het bewijs van Gods zegen over jouw leven. Genade wordt zichtbaar en tastbaar!
Er is nog iets dat me opvalt in de tekst. Er lijkt zich – of ik moet mij vergissen – een soort tegenstelling of wedijver te voltrekken in de verschillende bewoordingen over enerzijds Manasse en anderzijds Efraïm. Wedijver is misschien niet het juiste woord, maar wellicht gradatieverschil. Efraïm wordt als eerste genoemd, hoewel hij van deze twee de jongste was; Manasse was de eerstgeborene aldus Genesis 48 : 14. Efraïm is vooropgezet en de zegen van vader Jacob wordt zichtbaar in het feit dat Jozef ook van Efraïm kinderen mocht zien in het derde gelid (achterkleinkinderen, de kleinkinderen van Efraïm). Ik haal even Numeri 26 erbij (en ook 1 Kronieken 7 biedt zo'n aardig overzicht):
28 De zonen van Jozef, naar hun geslachten, waren Manasse en Efraïm.
29 De zonen van Manasse waren: van Machir het geslacht der Machirieten; Machir nu gewon Gilead; van Gilead was het geslacht der Gileadieten.
30 Dit zijn de zonen van Gilead: van Jezer het geslacht der Jezerieten; van Helek het geslacht der Helekieten.
31 En van Asriël het geslacht der Asriëlieten; en van Sechem het geslacht der Sechemieten;
32 En van Semida het geslacht der Semidaieten; en van Hefer het geslacht der Heferieten.
33 Doch Zelafead, de zoon van Hefer, had geen zonen, maar dochters; en de namen der dochteren van Zelafead waren: Machla en Noa, Hogla, Milka en Tirza.
34 Dat zijn de geslachten van Manasse: en hun getelden waren twee en vijftig duizend en zevenhonderd.
35 Dit zijn de zonen van Efraïm, naar hun geslachten: van Sutelah het geslacht der Sutelahieten; van Becher het geslacht der Becherieten; van Tahan het geslacht der Tahanieten.
36 En dit zijn de zonen van Sutelah; van Eran het geslacht der Eranieten.
37 Dat zijn de geslachten der zonen van Efraïm, naar hun getelden: twee en dertig duizend en vijfhonderd. Dat zijn de zonen van Jozef, naar hun geslachten.
Efraïm kreeg minstens drie zonen: Sutélah, Becher en Tahan. In 1 Kronieken 7 wordt direct de lijn voorgezet met Sutélah, telkens 1 zoon. Sutélah kreeg volgens Numeri een zoon Eran en volgens 1 Kronieken 7 ook nog een zoon Bered. Met die nazaten van Bered loopt het niet zo goed af; niettemin ontvingen ze wel een duidelijk zegen van Jozua, dat ze de Filistijnen zouden overwinnen. Het vreemde was namelijk dat Manasse en Efraïm aanvankelijk 1 lot kregen toen het land Kanaän werd verdeeld. Het gebied werd al snel te klein en ook de zegen van vader Jacob kwam hierdoor onder druk te staan. Ze kwamen daarom bij Jozua (die ook een nazaat van Efraïm was) die hen zegende en het gebergte bij Gath ook gaf, belovend dat ze onoverwinnelijk zouden zijn voor de filistijnen. Maar dat is wel beproefd geworden. Terug naar de tekst: Jozef heeft deze Eran en waarschijnlijk ook Bered dus nog zien geboren worden en opgroeien. Hij heeft ze vast ook op schoot gehad als tastbare bewijzen van Gods goedheid en trouw.
Nu naar Manasse. Hoewel hij de eerstgeborene was, werd hij toch op de tweede plaats gezet. Niettemin had Jacob gezegd: "Ik weet het, mijn zoon! ik weet het; hij (Manasse) zal ook tot een volk worden, en hij zal ook groot worden; maar nochtans zal zijn kleinste broeder groter worden dan hij, en zijn zaad zal een volle menigte van volkeren worden." Die zegen heeft Jozef, die bij die zegening aanwezig was, bewaarheid zien worden toen Manasse (klein)kinderen kreeg. Enkel Machir wordt genoemd, als kind van Manasse. Hij kreeg een zoon Gilead. Jozef heeft Gilead dus nog gezien; sterker nog, hij heeft een bijzondere band met hem gehad (hij werd op Jozefs knieën geboren; daarover straks). Gilead bracht een groot volk voort dat uiteenviel in de nazaten van zijn kinderen: Jezer, Helek, Asriël, Sechem, Semida, Hefer. Die laatste had een zoon die enkel dochters had; daar lezen we over in Numeri 26, wanneer zij eigenlijk geen erfdeel ontvangen, bij de verdeling van het land Kanaän.

Geboren op jouw knieën

Een merkwaardige uitdrukking. Jozefs moeder had die term ook al in haar mond genomen, toen ze onvruchtbaar bleek. Ze had tegen Jacob gezegd (wij westerlingen zouden dat nooit kunnen begrijpen): "Neem mijn slavin Bilha dan, als je mij niet zwanger kunt maken! Dan moet zijn maar op mijn knieën baren". Net letterlijk natuurlijk, maar toch. Zie je die Bilha staan, terwijl haar meesters dit koud en chagrijnig zegt? Ze moet er direct een beeld bij hebben gehad. Dat betekende geslachtsgemeenschap met naar heer, maar ook de moeite en pijn van de bevalling ten behoeve van het genot van haar meesteres. Dan en Naftali zijn dus het product van Rachels jaloezie richting haar zus Lea. Des te opmerkelijker is dat juist Jozef deze term ook weer gebruikt.
De Kanttekeningen leggen bij deze term uit: "Dat is, die Jozef in hun eerste jonkheid met blijdschap en vermaking placht op zijn schoot te zetten, en daarmede te spelen, gelijk men met de kleine kinderkens gemeenlijk doet." Op je knieën tekent het beeld dus van op schoot nemen en liefde geven. Dat is wel typisch het beeld van een ouder of zelfs een grootouder. Maar er zit meer in, als je kijkt naar Rachel: bezit of in ieder geval een verbinding die gelijkwaardig is aan ouder-kind. Daarnaast inderdaad ook de intieme relatie. Over Jezus wordt gezegd dat Hij de Zoon van de Vader was, altijd in de schoot des Vaders verkerend en de vermaking was van Zijn Vader. Dat is meer dan alleen een spelletje samen doen met opa: 'ik zie ik zie wat jij niet ziet' of 'hobbelpaard, hobbelpaard… gat in de weg'. Opa, of in Jozefs geval overgrootvader, keek naar het kleine kind en zag er Gods betrouwbaarheid in. Hij knuffelde het kind en liefkoosde zo Gods bewezen trouw aan Zijn belofte! Tegelijk een dankgebed als dankoffer opzendend naar God de Vader: "Heere, het is écht. Wie is aan U gelijk?!"

Zouden we nog steeds zo naar onze kinderen, klein- en achterkleinkinderen kunnen kijken? Zouden we nog steeds zó betrokken kunnen zijn op onze nazaten? Of gaat dat niet meer lukken? Ik geloof – de emancipatie van de jongeren ten spijt – dat de HEERE nog steeds zo kan werken en grote wonderen kan doen. Het gebed en de hartelijke geestelijke betrokkenheid op onze nazaten kan het keiharde modernisme en de emancipatie- en expansiedrang van het westers maatschappelijk denken doen barsten als een gestage waterdruppel een keisteen. Dit goddeloze tijdperk van wetteloosheid kan ons wel voorschrijven wat moet moeten vinden, voelen en doen, maar kan ons nooit de rijkdom van het leven met de HEERE ontnemen. Als Jezus door een dichte deur kan binnenkomen bij Zijn jongeren, dan kan Hij dat vandaag de dag ook bij elke jongere! Laat hen in die zin maar op jouw 'knieën geboren' zijn; ik bedoel: laat ze maar op jouw ziel liggen en neem ze mee in je gebed, probeer ze te bereiken en laat ze merken dat je voor hen bidt; dat hun eeuwig heil jouw persoonlijk aan het hart gaat. Dat is aartsvader en -moeder zijn in de 21e eeuw! En misschien mag je net als Jozef Gods trouw tastbaar zien worden in hen, terwijl ze op 'jouw schoot' zitten. Dan mag je een diep vermaak hebben, door hen heen in God Die machtig is harten te treffen en door te gaan met Zijn zaligmakend werk.

  1. Wat vind je van de hiervoor genoemde visie op geestelijk aartsvader- en -moederschap? Hoe zou jij dat praktisch kunnen maken en wie zou jouw geestelijke betrokkenheid op dit moment het hardste nodig hebben?
  2. Zou je die kennis en ervaring ook op andere opa's en oma's kunnen overbrengen? Zie je ook dingen misgaan in de relatie grootouders-kleinkinderen? Wat zou je daaraan kunnen doen?
  3. Hoe zou je hier ook gestalte aan kunnen geven, ondanks dat je geen kinderen hebt of zelfs niet getrouwd bent?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten