"Nu dan, vreest niet! Ik zal u en uw kleine kinderen onderhouden."
Genesis 50 : 21a
Genesis 50 : 21a
Mooie woorden over de HEERE en Zijn barmhartigheid impliceren nog niet altijd mooie daden van mensen. Jozef kan alles wel mooi op een rijtje hebben – met zijn betoog over Gods plan – en dat ook nog bewogen uitleggen, maar onderwijl kan hij vanuit zijn positie rustig zijn broers uitbuiten of wegjagen. Niet dat ik dat van Jozef verwacht en ik denk ook dat de broers – na Jozefs woorden niet zulke dingen hebben gedacht – maar waar ik op doel is dat woorden met daden gepaard moeten gaan. Daar komt het op aan.
"Toon mij uw geloof uit uw werken, en ik zal u uit mijn werken mijn geloof tonen," zo daagde Jacobus zijn lezers uit. Over die woorden is nogal wat verschil van inzicht. Je kunt er een wedijver in lezen waarbij beiden hun geloof uit hun daden bewijzen. Maar andere uitleggers wijzen erop dat het woord 'uit' in de eerste zin moet worden vertaald met 'zonder'. Dan betekent het: bewijs jij je geloof maar zónder daden, ík zal het bewijzen vanuit mijn daden. Hoe het ook zij, de uitkomst is natuurlijk dat we wel mooie vrome en theologisch/bevindelijk zeer doorwrochten zegswijzen kunnen bezigen, maar dat neemt nog niet weg dat geloof zonder werken dood is. Hoe mooi er ook wordt gepraat. Evenzeer is het waar dat we verloren gaan wanneer we alleen maar mooie werken hebben en geen geloof in Jezus Christus.
Geloven zonder vrees
Terug naar de tekst. Opnieuw benadrukt Jozef dat de broers niet moeten vrezen. Hun woorden ademen klaarblijkelijk angst en vrees uit. Dat wegwuiven van vrees is typisch een karaktertrek van de HEERE; hoewel Hij vrees inboezemt. Dat ligt niet in eerste instantie aan Hem, maar aan onze breuk met Hem. Kijk maar naar Adam en Eva. Toen God naderde (hoeveel tijd heeft er gezeten tussen het eten en de ontmoeting met God?) schrokken ze. Ze duiken niet weg, wanneer ze ontdekken dat ze naakt zijn (dan lossen ze hun probleem enkel op door de aanblik op hun schaamte aan elkaar te onttrekken), maar wanneer God nadert (dan verstoppen ze zich). Hem kunnen ze niet onder ogen komen en ook hun provisorische ondergoed biedt niet voldoende bescherming.Er zitten ook bij deze ontmoeting tussen de broers en Jozef twee kanten aan die vrees. Hun vrees komt voort uit angst voor de straf of de verdervende reactie van hem die ze onder ogen komen. En hun vrees wordt ook aangejaagd door de spanning die ontstaat vanuit het besef dat ze hier eigenlijk niet mogen komen. De toegang was dicht; althans in hun optiek. Daar konden zij vanuit zichzelf geen enkele verandering in brengen. Zij konden Jozef niet tot barmhartigheid bewegen. In hoeverre niet ergens diepweg toch die drang in hun verootmoediging zat weet ik niet; God weet het. Maar… het stelt ons vooral de vraag: proberen wij die vrees weg te redeneren? Of proberen we met zogenaamde bevindelijke deemoedigheid God tot barmhartigheid te bewegen? Praten we met grote woorden van slijkzoekende vernedering, zodat het hart van God zou moeten breken? Praten we God voor: U heeft helemaal gelijk als U ons zou wegdoen…? Of smeken we Hem om oprechte verootmodiging, wetend dat het ons ten ene male ontbreekt aan puur, ondubbelzinnig berouw?
De HEERE geeft bovenal puur, ondubbelzinnig. Als Zijn Geest je vervult met berouw, hoef je niet te twijfelen of het wel echt is. Als Hij zegt – en daarin is de HEERE beduidend anders dan welk mens ook – "vreest niet", dan is de vrees ook weg; dan valt er niets meer te vrezen. "Nu dan…" Nogmaals, kort samengevat: "Vreest niet!"
Stil en gerust leven
Jozef voegt bij zijn woorden een belofte die hij ook kan waarmaken, gezien zijn macht en invloed: "Ik zal u en uw kleine kinderen onderhouden." Niet vrezen; wees maar gerust, je kunt een stil en gerust leven leiden, daar in Gosen. Jozef spreekt niet over de lengte van deze belofte; die was immers eindig… Jozef zou eens overlijden (hij was nu reeds op leeftijd maar zou zeker nog een halve eeuw leven). Tevens zou het volk niet eindeloos in Gosen blijven; ze moesten eenmaal weer terug naar Kanaän, nietwaar? Voor die tijd belooft hij hen een stil en gerust leven. Hij zal doen wat in zijn vermogen ligt. 'Onderhouden', 'voorzien van ál het nodige' betekent dat.Ook in het Avondmaal belooft de HEERE, zoals Hij ook in de Doop beloofde, een gezegend leven in Zijn nabijheid. Voor de tijd die wij hier op aarde zijn, maar in nog veel heerlijkere realiteit in het Beloofde Land! Hij belooft, wat Hij ook kan waarmaken, gezien Zijn macht en invloed. Kom maar, zeul geen ballast aan goddeloosheid noch godsdienstigheid mee. Laat Mij je dragen, maar zonder dingen die niet nodig zijn te dragen. Ik zal je voorzien van ál het nodige, om Mij te dienen, anderen tot het heil met jaloersheid te trekken én om eindelijk in het Beloofde Land aan te komen.
Stil en gerust… dat is het vertrouwen van een kind aan de borst van zijn of haar moeder. Het vertrouwen van een kleuter die de hand van zijn of haar vader beet houdt. Al de weg leidt mij mijn Heiland… Jezus ga ons voor! Wie maar de Goede God laat zorgen. Waar de weg mij brengen moge, aan des Vaders trouwe hand loop ik met gesloten ogen naar het onbekende (nu ja, onbekend!) land.
- Geloof je de gewisse belofte dat je zonden zijn vergeven om Christus' wil?
- Vertrouw je de HEERE op Zijn Woord? En laat je Hem dus voor je zorgen?
- Hoe staat het met het verlangen naar het Beloofde Land? Wat is de kern van dat verlangen?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten