maandag 27 februari 2017

Lijdenstijd 2017 - Zie, hier ben Ik

"En het geschiedde na deze dingen, dat God Abraham verzocht; en Hij zeide tot hem: Abraham! En hij zeide: Zie, hier ben ik!"
Genesis 22 : 1

In de geschiedenis van Izak en Abraham zien we iets oplichten van het offer van Jezus voor Zijn Vader en ons.


Morgen is het de eerste lijdenszondag. Graag wil ik me in de nieuwe stof hierbij bepalen. Ooit vertelde ouderling Verlek, die mij inwerkte in het kerkenraadswerk hier in Schoonhoven, over een goede vriend in Polen die hem een paar keer per jaar een briefje schreef en het elk jaar weer bijzonder vond om de lijdenstijd te beleven. Ik vond dat toen wat overgevoelig, maar ik ben dat toch steeds meer gaan waarderen. De MattheüsPassion heeft me daar erg bij geholpen.

Vanmiddag wees mijn neef Niels mij op de geschiedenis van Abraham en Izak. Een geschiedenis die in de evangeliën een duidelijk accent richting Jezus en de Vader heeft gekregen. Izak mag je zeker een type van Christus noemen. Maar het gesprek prikkelde me om juist in deze nieuwe lijdensweken te beginnen met deze geschiedenis. We zien wel hoe het gaat lopen. Ik hoop dat de stof en overdenking meewerkt aan een onvergetelijke 'Lijdenstijd2017', het voorportaal van Pasen2017.

God verzoekt Zijn vriend Abraham

De Kanttekeningen geven al direct de spanning aan, als ze aantekenen bij 'na deze dingen':
Nadat Abraham zovele beloften ontvangen had, ja, zelfs van de geboorte van den Messias, van welke er geen konden vervuld worden, zo Izak zonder zaad ware gestorven, zo heeft de Heere Abraham aldus willen beproeven, alsof Hij al de voorgemelde beloften had willen vernietigen.
Inderdaad, je zult van God maar een paar stevige beloften hebben ontvangen en het leven lijkt te liegen jegens die beloften! Sterker nog: God lijkt Zijn beloften niet serieus te nemen. Herken je dat misschien ook in je eigen leven? Dat je leven voor je gevoel totaal de verkeerde kant op lijkt te gaan en dat de dingen die gebeuren lijken te stuwen naar te belachelijkmaking van Gods betrouwbaarheid. Dat gaat diep.
Wij hebben ook het Nieuwe Testament. Daar stelt Jakobus: "Niemand, als hij verzocht wordt, zegge: Ik word van God verzocht; want God kan niet verzocht worden met het kwade, en Hij Zelf verzoekt niemand." (Jakobus 1:13) Hoe zit dat? Nou, deze tekst staat in de context van 'jezelf niet in verleiding brengen'. Let op wat je doet en ga dan niet zeggen dat God je verzoekt, want (dat staat er eigenlijk) God brengt niemand in zondige verleiding.
Dat is dus wat anders dan wat er in de dagtekst staat. God gaat hier het geloof van Abraham op de proef stellen. Misschien wel om eenzelfde reden – het staat er niet – als waarom Hij dat deed bij Job. Om satan uit te dagen en te laten zien dat het geloof dat Hij verwekt het heil van mensen beoogt en zelfs bestand is tegen satans moordenaarswerk. Maar ja… dat wist Abraham (en ook Job) allemaal niet. Abraham moest het enkel doen met het geopenbaarde woord.
En juist dát stelt de dingen zo enorm onder druk. God ging immers met Abraham om zoals een man met zijn vriend! En dat was wederzijds. Vriendschap is gebaseerd op wederzijds vertrouwen. Maar hoeveel kan zo'n vriendschap eigenlijk hebben? God is – het is een zwak beeld – als de timmerman die het prachtige meubel dat Hij heeft gemaakt, test op het onachtzinnige gedrag van kleine kinderen en andere onvoorzichtige individuen. Maar vergeet daarbij niet dat het voor de geteste vriend wel spannend wordt.
Nog even over dat verzoeken; de Kanttekeningen schrijven hierbij:

God verzoekt de Zijnen als Hij een proef neemt van hun zwakheid of deugd, om door derzelver openbaring hen te vernederen, of te verheerlijken. Zie Deut. 8:2; 13:3. Richt. 2:22. 2 Kron. 32:31. Ps. 139:23, 24. Wat Abraham aangaat, God kende hem volkomenlijk, maar wilde zijn sterk geloof en ongeveinsde gehoorzaamheid op een bijzondere wijze, tot Zijn eer, mitsgaders ten beste van Abraham en Zijn ganse kerk, openbaren. Zie vss. 16, 17.
Ik kan begrijpen als je dit wat té geïnterpreteerd vindt; wat té theologisch 'juist'. Ja, God kende Abraham tot in diens nieren (zijn overleggingen, gevoelens en gedachten). Maar dat wat God bewoog om dit te doen, is slechts geopenbaard in vers 16, waar God stelt dat Abraham álles, zelfs zijn enigste zoon, niet onthield aan God. Abraham gehoorzaamde God onvoorwaardelijk.
Het is natuurlijk een prachtige gedachte dat dit 'tot Gods eer, mitsgaders ten beste van Abraham en (zelfs) Zijn ganse kerk' zou zijn. Maar waarom zwijgen de Kanttekenaren dan over die andere zoon van Abraham, Ismaël? Was Ismaël het bewijs dat Abraham God onvoorwaardelijk vertrouwde? Of was die zoon juist het bewijs dat Abraham graag wilde bijsturen? Of wat dacht je van die geschiedenis in Gerar met Abimelech (daar was nota bene Ismaël bij, terwijl hij zijn vader hoorde zeggen: "Nee hoor, ze is niet mijn vrouw, maar mijn zus!"). Abraham moest zijn betrouwbaarheid jegens Abimelech en Pichol later nog eens extra onderstrepen met een eed (blijkbaar vonden zij Abrahams 'ja' niet direct een echt 'ja').
Kijkend dus naar Ismaël en Abimelech begrijp ik wel een beetje waarom God niet doet alsof er niets is gebeurd; alsof de vriendschap geen krassen of barsten heeft opgelopen. Daarom begint onze tekst ook met "En het geschiedde na deze dingen". Denk je ook niet? Want je kunt de band tussen je medemensen wel weer goedmaken, maar daarmee is de band met de HEERE nog niet hersteld.

Abraham stelt zich beschikbaar aan God

Wat Abraham allemaal zal hebben vermoed vertelt de Bijbel ons niet. Ik kan het hooguit interpreteren of fantaseren. Ik kan doen als: "Wat zou ik doen of voelen?" Maar luister eens wat Abraham ons vertelt: "Zie, hier ben ik". Dat is van een geheel andere orde als "Riep U mij?" of "Joehoe, hier zit ik". De woorden dragen de lading: "Kijkt U maar, HEERE, ik ben bereid om alles te doen dat U van me vraagt." Terecht wordt verwezen naar de houding van Jozef en Samuël. Luisteren we nog een keer naar de Kanttekeningen:
Hebr. Zie ik, te weten ben hier. Een manier van spreken, dengenen eigen die geroepen zijnde, bereid zijn om aan te horen wat hun voorgehouden wordt. Zie vss. 7, 11. Insgelijks Gen. 27:1. 1 Sam. 3:4, 6, enz.
We gaan die woorden dus ook nog terughoren in vers 7, waar Izaäk zich zo gewillig aanbiedt; en in vers 11, waar Abrahams betraande ogen naar zijn lieveling Izak kijken, maar plots verrast oplichten als hij de stem van de engel hoort. Maar de woorden in onze tekst liggen dichterbij de woorden uit vers 7. Bereid en toegewijd zijn voor de HEERE. Jozef leerde het van zijn vader Jacob. Samuël leerde het van Eli en misschien ook wel van zijn moeder Hannah. Van wie leerde Abraham het? Zijn vader Terah was nu niet bepaald een voorbeeld voor hem geweest. Zou hij het niet van de HEERE Zelf hebben geleerd? Die nam hem nogal eens in vertrouwen; over Sodom en Gomorra, maar ook over de keuze van Lot en de toekomst van Abrahams nazaten; of over de vervulling van de belofte dat Abrahams nazaten talrijk zouden zijn als het zand aan de zee en de sterren aan Gods hemelboog.

Er moet iets in de toon van de HEERE hebben geklonken, toen Hij hem aansprak in onze tekst, waardoor Abrahams gemoed direct in de juiste houding kwam. Er sprak niet zomaar iemand, maar de HEERE, Die zo vriendschappelijk met hem, de onbetrouwbare Abraham, omging. Iets in de toon van Gods introductie moet Abraham tegelijk gerust en ongerust hebben gemaakt. Wat zei de HEERE, waarop Abraham kon zeggen: "Zie, hier ben ik"? We lezen die woorden niet in de Bijbel.
Ook Flavius Josephus (pagina 60) (en eigenlijk de Septuagintha) laat onbesproken wát God precies zei tegen Abraham. Maar ik noem hem toch, omdat in die lezing van Gods Woord iets wordt toegelicht over Abrahams houding tegenover God. Abraham zou namelijk ál zijn aandacht op Izak hebben gericht en God niet meer op de eerste plaats hebben staan in zijn leven. Zeker kan dat menselijke interpretatie van de zeventig en van Josephus zijn, maar vers 16 lijkt die gedachte wel te ondersteunen: "Nu weet Ik dat je zelfs je lieve zoon niet aan Mij onthoudt" ofwel "Nu weet ik dat je liefste zoon niet op Mijn eerste plaats in jouw leven staat".
Als God op dat moment tot hem gaat spreken, weet Abraham in één handomdraai: "God spreekt tot mij… hoe lang is het alweer geleden dat ík met Hém sprak?" Misschien herken je dat ook in je eigen leven? Hoe lang is het geleden dat je écht gesproken, onderhandeld, hebt met, de HEERE? Hoe zit het met de vriendschap tussen de HEERE en jou? Weet de HEERE – die weliswaar alwetend is – ook vanuit jouw daden en woorden dat Hij nog steeds op nummer 1 staat? "Zie, hier ben ik" zegt eigenlijk tegen de HEERE zoveel als: "Kijk maar HEERE, ik sta hier en U staat daar op nummer 1. En ziet U wel, er zit niets tussen U en mij in."
In die context hoor ik Jezus in de eeuwigheid zeggen met de woorden van Psalm 40: "Zie, hier ben Ik; Ik kom om Uw wil te doen, Vader." In die context hoor ik Jezus in Gethsémané tegen Zijn Vader zeggen: "Zie, hier ben Ik. Niet Mijn wil, maar Uw wil staat altijd op nummer 1." Wordt je daar niet heel erg stil van?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten