Hoofdstuk 13
Deze is het, die in de vergadering des volks
in de woestijn was met
den Engel, Die tot hem sprak op den berg Sinaï, en met onze vaderen; welke de
levende woorden ontving, om ons die te geven. Denwelken onze vaders niet wilden gehoorzaam
zijn, maar verwierpen hem, en keerden met hun harten weder naar Egypte; zeggende tot Aäron: Maak ons goden, die voor
ons heengaan; want
wat dezen Mozes aangaat, die ons uit het land van Egypte geleid heeft, wij weten niet, wat hem geschied is. En zij maakten een kalf in die dagen, en brachten offerande tot den afgod, en verheugden zich in de werken hunner handen.
wat dezen Mozes aangaat, die ons uit het land van Egypte geleid heeft, wij weten niet, wat hem geschied is. En zij maakten een kalf in die dagen, en brachten offerande tot den afgod, en verheugden zich in de werken hunner handen.
Handelingen 7 : 38-41
Afgoderij heeft iets zieligs, zoals Stefanus het
op een haast conference-achtige manier beschrijft. Zoals John Piper eens zei
tijdens zijn speech ‘Don’t waste your time’, over mensen en hun American Dream,
die een leven lang druk waren met hun schelpenverzameling en op de Jongste Dag
tegen de grote Schepper van het heelal zeiden: “Here it is, Lord, my shell collection. Look, Lord, my shell
collection.” Aandoenlijk bijna!
Holle godsdienst
Stefanus blijft nog even bij Mozes stilstaan, maar
eigenlijk schildert hij iets uit dat met het volk te maken heeft. Iets
vervelends, wat ze liever niet meer hoorden. Hij haalt geen oude koeien uit de
sloot, trouwens. Want zonden die bedekt zijn moeten we niet meer boven tafel
trekken. Zo gaat God er ook niet mee om. Maar hier herhaalt zich de
geschiedenis. Daarom snijdt Stefanus deze oude wond, met die open zenuw, weer
open. Maar… we hebben hier toch niet te maken met een gouden kalf op zo iets?
Maakt Stefanus niet een karikatuur van de hele situatie? Is hij wel fair bezig?
Hij gebruikt de geschiedenis van het gouden kalf –
hoe merkwaardig is het dat juist dit symbool als prijs voor de beste film wordt
gebruikt! – om iets aan te tonen in het handelen van het Joodse volk ten
opzicht van … hemzelf? Nee, ten opzichte van Jezus! Hij neemt zijn luisteraars
mee, bij de buitenkant van hun godsdienst vandaan, naar de binnenkant. De holle
binnenkant. Ze volgen Gods geboden, maar hoe? Is dat voor ons misschien op
voorhand al een les?
Ongehoorzaamheid
Wie was Mozes? In het voorgaande heeft hij
Mozes uitgeschilderd als een profeet. Een speciale profeet zelfs. Want, zegt
hij nu in vers 38, deze Mozes was in gesprek met de Engel des HEEREN (let op
dat hij het hier niet heeft over ‘God’ in het -algemeen, maar over ‘God de
Zoon’!).
Het volk had tegen Mozes gezegd dat die maar met
God moest praten, want zij konden de aanwezigheid van God niet verdragen. Ze
werden er doodsbang van. Onthoudt dat element: bang voor God!
Je zou dus verwachten dat het volk ontzag liet
merken voor Mozes. Hij had wel eerbied voor God, maar was niet bang. Hij durfde
bij God te zijn, zelfs veertig dagen lang! Terwijl zij met een paar minuten al
niet meer wisten waar ze blijven moesten. Zij hebben dus heel duidelijk gevoeld
(!) dat ze voor God niet konden bestaan. Van zo’n houding mag je toch goede
vruchten verwachten? Wordt zo’n houding in onze kringen ook niet erg
aangeprezen en bewierookt?
Wat zich daar op die berg Sinaï heeft afgespeeld
wist het volk niet. Maar Mozes kwam wel met twee bewijsstukken naar beneden: de
Stenen Tafelen, de platte stenen van het Verbond, zoals deze uitdrukking in de
Basisbijbel wordt vertaald. Het woord ‘lu-ach’ betekent plank, tableau of
plaat. Deze stenen waren niet zo groot als een grafzerk, want dan kon Mozes ze
niet helemaal meenemen naar beneden. Waren ook geen grote granieten billboards
met een heel verhaal erop. Het waren twee platte stenen, die draagbaar waren,
en waarop aan de voor- en de achterkant Tien Woorden stonden gekerfd. Tweemaal
dezelfde woorden: een kopie dus. Schilderijen en afbeeldingen van Mozes met
twee enorme zerken met gebod 1-4 op de ene en 5-10 op de andere steen zijn puur
fictie.
Contrast
Wel, die stenen waren dus ook de
bewijsstukken dat Mozes daar iets met God had gecommuniceerd; of eigenlijk: dat
God iets concreet had opgedragen aan Mozes. Hij kwam daar niet naar beneden van
een gezellig onderonsje, maar met een missie!
Hoe groot is dan het contrast, wanneer je Mozes met
die heilige opdracht van de grote en barmhartige God van het Verbond (God de
Zoon Zelf, die later díe Profeet zou worden, waarover Mozes zou spreken!) de
berg ziet afkomen en beneden die janboel rondom dat gouden kalf ziet! Het is
alsof je na een indringende en bewogen preek, de kerk uitloopt en keihard de
radio aanzet met deathmetal- of hardcoremuziek. Het zout van de tranen nog op
je wangen, maar je ogen klappen dicht en je headbangt op de satanische cadans
van de beat.
Het is dit mega-contrast waarover Mozes zo
fulmineert en woest de zo heilige stenen neersmijt in het dal. Ze barsten
uiteen, maar het blust de toorn in Mozes niet. Er moet meer gebeuren. Ook Mozes
vormt een contrast in zich. Zijn toorn explodeert tegen een heel volk. Heb je
je wel eens afgevraagd waarom zo’n massa van duizenden mensen zo onder de indruk
is van die ene man die daar dwars door hun feestje komt stuiven?
Nee, zijn gezicht glansde niet, zoals dat later wel
gebeurde toen Mozes opnieuw op de berg bij God was en opnieuw twee stenen met
de Tien Woorden kreeg. Nee, deze eerste keer is er aan Mozes niet zo iets te
zien. Maar stiekum denk ik wel dat Stefanus deze geschiedenis als een hint
gebruikt naar zijn eigen glanzende gezicht, dat ze nog maar enkele minuten
geleden hebben kunnen zien!
Aversie
Ongehoorzaamheid is een naar woord. Maar
dekt dat de lading van wat Israël hier onderaan de Sinaï deed? Is daarmee
gezegd wát hun intentie was? Nee. Daarom zet Stefanus resoluut het mes in deze
stinkende wond! “Denwelken onze vaders niet wilden
gehoorzaam zijn, maar verwierpen hem, en keerden met hun harten weder naar
Egypte…” Ze waren niet maar was wereldgelijkvormigheid aan het plegen.
Ze kantten zich tegen Mozes (en daarmee tegen God Zelf) en verlangden weer
terug naar Egypte (en uitten dus een aversie tegen Gods Beloofde Land)! En dat
is desastreus!
Daarbij is het dus aandoenlijk om te zien dat ze
hun goud bij Aäron komen brengen en dat hij er een beeld van gaat maken van een
afgod die hij zich nog herinnert uit Egypte. Een stoer stierkalf.
Zo dan, daar heb je je god die lekker voor je uit
gaat. Al hadden ze honderd jaar gewacht, dat kalf was nooit van zijn plek
gekomen. Ze hadden het nota bene zelf in elkaar gesmolten. En kijk eens… ze
vallen voor het beeld neer en dansen er als een stel bezetenen rond.
Zielig
Jeremia steekt er in hoofdstuk 10 al de gek
mee – hoewel zijn profetie vooral bedoeld is als troost voor Gods volk dat
wordt aangevallen – als hij kijkt naar wat de heidenen allemaal bedenken om
maar niet in de HEERE te geloven. Ze zijn niet alleen van God los, maar ze
willen dat ook koste wat het kost blijven. Daarom vullen ze die leegte zo
krampachtig gedreven in met afgoderij: “Want de
inzettingen der volken zijn ijdelheid; want het is hout, dat men uit het woud
gehouwen heeft, een werk van des werkmeesters handen met de bijl. Men pronkt
het op met zilver en met goud; zij hechten ze met nagelen en met hameren, opdat
het niet waggele. Zij zijn gelijk een palmboom van dicht werk, maar kunnen niet
spreken; zij moeten gedragen worden, want zij kunnen niet gaan […] In een ding
zijn zij toch onvernuftig en zot: een hout is een onderwijs der ijdelheden.
Uitgerekt zilver wordt van Tarsis gebracht, en goud van Ufaz, tot een werk des
werkmeesters en van de handen des goudsmids; hemelsblauw en purper is hun
kleding, een werk der wijzen zijn zij al te zamen. Maar de HEERE God is de
Waarheid, Hij is de levende God, en een eeuwig Koning […] Een ieder mens is
onvernuftig geworden, zodat hij geen wetenschap heeft, een ieder goudsmid is
beschaamd van het gesneden beeld; want zijn gegoten beeld is leugen; en er is
geen geest in hen.”
En hij zegt eigenlijk ongeveer hetzelfde
als Jesaja in hoofdstuk 40 deed: “Bij wien dan zult gij
God vergelijken, of wat gelijkenis zult gij op Hem toepassen? De werkmeester
giet een beeld, en de goudsmid overtrekt het met goud, en giet er zilveren
ketenen toe. Die verarmd is, dat hij niet te offeren heeft, die kiest een hout
uit, dat niet verrotte; hij zoekt zich een wijzen werkmeester, om een beeld te
bereiden, dat niet wankele. Weet gijlieden niet? Hoort gij niet? Is het u van
den beginne aan niet bekend gemaakt! Hebt gij op de grondvesten der aarde niet
gelet?”
En ook Daniël moet names God iets dergelijks zeggen
tegen Belsazar, wanneer hij uitlegt wat er met die woorden ‘mene, mene, tekel,
upharsin’ op de muur wordt bedoeld: “…de goden van
zilver en goud, koper, ijzer, hout en steen, die niet zien, noch horen, noch
weten, hebt gij geprezen; maar dien God, in Wiens hand uw adem is, en bij Wien
al uw paden zijn, hebt gij niet verheerlijkt.”
Stefanus vat de geschiedenis met het gouden
kalf als volgt samen: “En zij maakten een kalf in die
dagen, en brachten offerande tot den afgod, en verheugden zich in de werken
hunner handen.”
Wie is hier nu God?
Sprak hij eerst in de dagtekst nog over
‘onze vaderen’, nu zegt hij allen ‘zij maakten’, ‘zij brachten offers’ en ‘zij
verheugden zich in het werk van hun handen’. Die cynische toon moet het volk
niet zijn ontgaan. Het doet aandoenlijk aan. “Kijk dan, ze hakken, smeden en
versieren een beeld alsof het een cupcake is! En dat selfmade ding zetten ze
neer, gaan er in een kringetje omheen staan (er gebeurt niets) en opeens, als
bij toverslag, is het het een god. Een machtig god nog wel, die voorop gaat en
de hele meute loopt er achteraan richting … ja, richting Egypte zou je denken.
Naar huis. Toch?
Gek genoeg maken ze nog geen aanstalten om op reis
naar huis te gaan. Ze blijven daar onderaan die berg hangen. Het gaat niet erg
hard met die god voorop. Of is het de levende God Die hen bij deze plek houdt,
om ze te laten zien Wie Hij werkelijk is? Dat wordt geen fijne les, maar wel
een heel leerzame. Hoe smaakt water moet goudpoeder? Dat is nog gevaarlijk ook!
Inwendige besmetting. Metaaldeeltjes in je buik en vaten. Een langszame maar
gestadige dood vermoedelijk. Niemand heeft het overleefd. Sterker nog, er waren
er die diezelfde dag nog door de stam van Levi zijn gedood! Kon dat gouden kalf
dat allemaal niet verhinderen? Flikkerde er geen bliksem uit de egyptische
goden-hemel toen Mozes dat gouden kalf aan poeier sloeg? Nee, het bleef
ademloos stil. En opnieuw is er tussen die duizenden niemand die Mozes een halt
toe roept. Wie is hier nu God?
Een predikant zei eens: dat gouden kalf was
geen afgod, maar de zichtbaar -gemaakte vertoning van God. Men had moeite met
een onzichtbare God. En hoe actueel is dat? Maar mag God nog zijn zoals Hij wil
zijn? Maakt dat eigenlijk iets uit? Moet Hij passen in ons
voorstellingsvermogen? Of kan Hij even goed God zijn, als Hij onzichtbaar is?
Het lijkt er in deze geschiedenis op dat ze Mozes als de belichaming van God
zagen. Toen de zichtbare Mozes weg bleef waren ze God kwijt. Zit daar niet een
lijn in die we vandaag de dag terugzien in de kerk? Zijn ook vandaag niet heel
veel rechtzinnige mensen ‘godsdienstig’ bezig met een zichtbare God in
‘houdingen’, in ‘staten’, in
‘ervaringen’, in ‘predikers’, in ‘oudvaders’, in ‘klanken’ en ‘tale
Kanaäns’. “Weet gij het niet? Hebt gij niet gehoord,
dat de eeuwige God, de HEERE, de Schepper van de einden der aarde, noch moede
noch mat wordt? Er is geen doorgronding van Zijn verstand. Hij geeft den moeden
kracht, en Hij vermenigvuldigt de sterkte dien, die geen krachten heeft. […]
Maar dien den HEERE verwachten, zullen de kracht vernieuwen; zij zullen opvaren
met vleugelen, gelijk de arenden; zij zullen lopen, en niet moede worden; zij
zullen wandelen, en niet mat worden.” Wat een God. De levende God! Onze
God!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten