woensdag 31 juli 2019

Uw God en mijn goden

Toen zeide Izak tot zijn zoon: Hoe is dit, dat gij het zo haast gevonden hebt, mijn zoon?
En hij zeide: Omdat de HEERE uw God dat heeft doen ontmoeten voor mijn aangezicht. (Genesis 27 : 20)

En nu, gij hebt immers willen vertrekken, omdat gij zo zeer begerig waart naar uws vaders huis;
waarom hebt gij mijn goden gestolen? (Genesis 31 : 30)


We beginnen – puur zoekend op ‘mijn God’ en ‘uw God’ in de Bijbel – met twee foute voorbeelden. Hier betreft het helaas geen warme band met de HEERE door een waar geloof, maar enerzijds een onbekend zijn (zij het verloochenend) met de God van het verbond en anderzijds pure afgoderij. En in beide gevallen had met beter kunnen weten!
In het eerste geval betreft het die bekende geschiedenis van de eerstgeboortezegen die aan Ezau werd toegezegd, maar door Jacob sneaky werd weggekaapt. Ezau is wel een kind van het verbond, maar heeft niets met de God van zijn vader; Jacob op zich wel, maar waarom noemt hij de HEERE dan toch ‘uw God’ (de God van Izak) en niet ‘mijn God’?
In het andere geval toont Laban zijn gehechtheid aan de afgoden, terwijl juist in die familiekring door de knecht van Abraham naar een vrouw (Rebekka) voor Izak werd gezocht! Laban was familie van Abraham, maar hij ging op in de samenleving waarin hij leefde; huistempeltjes, afgodsbeeldjes en allerlei spiritualiteit – wellicht gecombineerd met de dienst aan de HEERE – waren blijkbaar heel normaal; sterker nog, Laban is furieus als hij merkt dat zijn (af)goden zijn gejat door Jacob; althans dat meent hij.

Veinzen dat je God niet kent

Ooit schreef ik een uitgebreide bijbelstudie over Ezau en zijn eigengereide keuze die van God wegvoerde. Hoewel hij de lievelingszoon van zijn vader was, was hij niet verbonden met de God van zijn vader. Izak liet zich misleiden door interessante verhalen en lekker wildbraad, maar de ziel van Ezau bereikte hij niet.
Als hij zijn zoon – wat zullen zijn werkelijke beweegredenen zijn geweest? – wil zegenen, omdat hij denkt dat hij binnenkort gaat sterven, laat hij hem op jacht gaan om iets lekkers te kunnen bereiden voor deze ‘feestelijke dag’, die uiteindelijk zijn gezin aan flarden zal rijten! Immers, op deze zelfde dag zal hij beide kinderen kwijtraken en zal ook zijn vrouw ontrouw aan hem blijken, door haar bedrog.
Verheugd komt ‘Ezau’ terug van de jacht; althans, dat denkt Izak. Jacob is vermomd door zijn moeder, omdat die Izak de fout in ziet gaan. Rebekka en Jacob spelen een spel met de eer van God. Ezau is al lang vergeten dat hij zijn eerstgeboortezegen heeft weggegeven, waarschijnlijk. Hij hecht daar geen echte waarde aan; hij vind het alleen maar belangrijk dat zijn vader hem geweldig vindt. Maar Jacob had beter moeten weten; en Rebekka al helemaal!
Jacob speelt zijn spel met ‘verve’: “Mijn vader!” Izak is blind en hoort iets dat niet klopt: “Zie, hier ben ik; wie zijt gij, mijn zoon?” Wat zal Jacob antwoorden? “Ik ben Ezau uw eerstgeborene; ik heb gedaan, gelijk als gij tot mij gesproken hadt; sta toch op, zit, en eet van mijn wildbraad, opdat uw ziel mij zegene.”
Dat was niet alleen een lange volzin, maar het klopte ook niet. Zo zou Ezau nooit hebben ­geantwoord. In vers 1 antwoordt Ezau namelijk: “Zie, hier ben ik!” Hij hoefde zijn naam niet te noemen, want zijn stem vertelde vader Izak wie er voor hem stond. Maar nu ontstaat een merkwaardige twijfel, die hij later ook zal uitspreken: “De stem is Jakobs stem, maar de handen zijn Ezau’s handen.”
Izak laat zich leiden door zijn gevoel en niet door het hoorbare woord; want juist dát klopte niet in het plaatje dat zijn blinde ogen zagen! Wel stelt hij een scherpe vraag en daar richten we ons op, voor dit moment: “Hoe heb je zo snel iets kunnen schieten, mijn zoon?” Op die cruciale vraag gebruikt Jacob Gods eer om zijn leugen kracht bij te zetten: “Doordat de Heere uw God mij zo snel een dier liet vinden.”
Jacob moest – en dat is misschien wel erger dan de leugen en het bedrog jegens zijn aardse vader – in de rol van Ezau liegen over zijn eigen relatie met de HEERE! Hij is hier net als Petrus, die Jezus verloochent. Want als hij zou zeggen “Dat komt omdat de Heere mijn God mij dat dier zo snel liet vinden”, zou zijn vader Izak argwaan krijgen. Zo praatte Ezau nooit!
Maar nu moet Izak dus hebben gedacht: zo zou Jacob nooit praten, dus dit moet Ezau tóch wel zijn. Mijn oren zijn blijkbaar ook slechter geworden en geven de klank van zijn stem niet goed weer, maar zijn woordkeus is onomstotelijk die van Ezau.
‘Uw God’ stelt de spreker op afstand van God Zelf. Eeuwen later zou de aanstaande vrouw van een nazaat van Jacob (Boaz) iets heel moois zeggen: “Uw volk is mijn volk, en uw God mijn God.” Ruth de Moabitische, schaamde er zich niet voor om de HEERE haar God te noemen. Maar het pad der leugen belemmerde Jacob om datzelfde te doen.

Mijn goden

De zonde van Jacob veroorzaakt haat bij zijn broer Ezau. Die staat hem – volkomen begrijpelijk – naar het leven. Dit was geen goede evangelisatieactie richting Ezau! Het gedrag van Jacob bevestigde voor Ezau alleen maar zijn karikatuurbeeld van vrome mensen: in je gezicht zijn ze vroom, maar achter je rug om beduvelen ze je! Best iets om over na te denken; juist in de kerk! Wat een bedrog speelt zich onder kerkmensen af; op maandag tot zaterdag in handel en politiek; maar net zo goed op zondag!
Jacob moet vluchten voor zijn leven. Zijn moeder schat de boel te rooskleurig in: “Zie, uw broeder Ezau troost zich over u, dat hij u doden zal. Nu dan, mijn zoon! hoor naar mijn stem, en maak u op, vlied gij naar Haran, tot Laban, mijn broeder. En blijf bij hem enige dagen, totdat de hittige gramschap uws broeders kere; totdat de toorn uws broeders van u afkere, en hij vergeten hebbe, hetgeen gij hem gedaan hebt; dan zal ik zenden, en u van daar nemen; waarom zoude ik ook van u beiden beroofd worden op één dag?”
Het zou er nooit van komen. Die paar dagen niet, want het zou een periode van minstens 14-21 jaar worden. Maar ook niet dat Rebekka hem dan een boodschap zou sturen… Jacob zou zijn moeder nooit meer in levende lijve zien!
Jacob kwam uiteindelijk in Haran terecht bij zijn oom Laban en trad bij hem in dienst. Laban was niet zo’n beste werkgever; hij bedroog Jacob een paar keer op geniepige wijze. Maar… uiteindelijk kreeg Jacob zijn begeerde Rachel (en kreeg er Lea bij).
Rachel was zijn liefje – wat dat voor Lea moet hebben betekend is niet te beschrijven – maar wát hij ook in Rachel zag, niet de vreze des Heeren!
Bij hun plotselinge vertrek uit Haran, jaren later, neemt Rachel, de terafim (meervoudsvorm van Terapha dat genezen, helen of geneesheer betekent; beeldjes van huis- of familiegoden met een menselijke gedaante, die werden beschouwd als uitdelers van huiselijk geluk; soms vroeg men hen om raad, in moeilijke gevallen) mee.
Jacob wist dit niet. Rachel bedriegt haar vader door die beeldjes niet alleen mee te kapen (toen Laban zijn schapen aan het scheren was), maar ze ook te verstoppen onder haar rijzadel, terwijl ze veinst dat ze ongesteld is en niet van haar plaats kan komen, als de tent wordt onderzocht.
Laban is witheet: “Waarom heb je mijn goden gestolen?!” Laban was de zoon van Bethuël, de zoon van Nahor. Nahor moet met zijn vader Terah en broer Abraham uit Ur zijn vertrokken, omdat God zijn broer Abraham daartoe de opdracht had gegeven. Nahor diende dus wel Jahweh, maar deed dat niet zo zuiver als Abraham. Laban moet dus een en ander hebben geweten. Dat verhaal is hij écht niet zomaar vergeten!
Ze gingen in Haran wonen, maar daar kwam hun stam niet vandaan. Ze moeten zijn opgevallen in dat vreemde land. Rebekka en Laban zijn er geboren en opgegroeid. En ook de kinderen van Laban zijn er geboren. Wie deze afgodsbeeldjes tot huisgoden heeft geïntroduceerd doet het verhaal niet; feit is wel dat zowel Rachel als haar vader Laban er grote waarde aan hecht! Zoveel, dat Laban halsoverkop de karavaan van Jacob achterna jakkert om die stomme beelden terug te krijgen. Hij moet in paniek zijn geweest, zonder die beeldjes.
De Kanttekeningen slaan een wat sarcastisch toontje aan: “Een grote blindheid in Laban, dat hij zijn beelden voor goden houdt, die men hem nochtans, naar zijn mening, kon ontstelen.” Goden die men kan stelen zijn geen goden. Of, zoals Elia spotte: goden die slapen of op vakantie zijn, zijn geen goden.
In refokringen wordt een gevleugelde term gebruikt: een ‘gestolen Jezus’. Daarmee suggereert men dat mensen die het druk over Jezus hebben zich maar bedriegen voor de eeuwigheid. Maar Jezus is geen stom stenen beeldje! Hij laat Zich niet stelen, maar vinden. En nog graag ook!

Vragen

Wie is jouw God? Zonder wie of wat zou je nergens heen durven? Wat geeft je leven waarde? Wat houd je over, wanneer je arm en naakt op je sterfbed ligt?
Kende je die term ‘gestolen Jezus’? Snap je wat er bedoeld wordt? Is dat mogelijk? Wie is Jezus voor jou?

Bezittelijk voornaamwoord

Als we kijken naar het thema van dit boekje, ‘Mijn God’, dan zie je daar een bezittelijk voornaamwoord in: ‘mijn’. Dat woord geeft tegelijk ook de nabije, intieme, band met de HEERE aan. We hebben het niet zomaar over iemand, ergens op aarde of in de hemel, maar over Iemand met Wie we een (h)echte relatie hebben. En dat is best vreemd na de zondeval, wees eerlijk.
De mens maakte God tot zijn vijand; hij maakte Hem verdacht door te geloven wat satan zei. Dan verwacht je een reactie van God die op zijn minst distantie teweeg brengt. God houdt de mens op afstand, als Hij de mens al niet Zijn rug toekeert (zoals de mens zelf ook deed!). Maar niets is minder waar: God zoekt de mens op. Niet om Zijn gram te halen of Zijn aangekondigde doodstraf uit te voeren, maar om een totaal nieuw woord te introduceren in het besef van de mens: genade.

Mijn…

Wanneer begon de mens de HEERE ‘mijn God’ te noemen? Was dat vóór de zondeval ook al zo? Dat is niet eenvoudig vast te stellen. Op zich komen we bezittelijke voornaamwoorden al tegen in Genesis 2, waar Adam uitroept, als hij Eva voor het eerst ziet: “Deze is ditmaal been van mijn benen, en vlees van mijn vlees! Men zal haar Manninne heten, omdat zij uit den man genomen is.” Hij noemt haar ‘been van mijn benen’ of ‘vlees van mijn vlees’, omdat Eva is gemaakt uit iets dat van hemzelf was. Daarom ziet hij haar, hoewel ze zelfstandig van hem staat, als zijn ‘bezit’, eigenlijk onderdeel van zijn eigen lichaam. Het bezittelijke voornaamwoord drukt een innige ­verbondenheid uit.
Maar ja, dat wordt al anders, wanneer een heer dat van zijn slaaf zegt: “Dat is mijn slaaf! Want ik heb hem gekocht.” Juridisch was dat toen ‘juist’, maar er zit bepaald geen liefde en vrijwilligheid in.
En ook bij ‘mijn God’ kun je niet werkelijk spreken over een ‘bezittelijk voornaamwoord’; immers: de mens bezit God niet! Het is krachtens de schepping precies andersom. En tóch – dat is de taal van het geloof – staat God het toe dat we over Hem spreken met een bezittelijk voornaamwoord. Sterker nog: daar is Hij op uit! Zo openbaart Hij zich aan Israël: “Ik ben de HEERE uw God!” En Jezus leerde ons bidden: Onze Vader, Die in de hemelen zijt…”
Dat moet ons wel vervullen met diep ontzag. De hoge, heilige en heerlijke God verlaagt Zich door een relatie op te bouwen met zondaren. Dat kan nooit los gezien worden van de Heere Jezus! Daar zullen we nog veel keer bij uitkomen!

Mijn God

Na de grote schrik van Genesis 3, waar de mens wegvlucht van God, is er een moment gekomen dat de mens ‘mijn God’, ‘mijn Heere’ of ’onze God’ ging zeggen. De Bijbel vertelt niet wanneer dat precies was, maar we kunnen in de Bijbel gaan zoeken naar teksten die daar iets over vertellen.
Mijn God: de eerste keer dat we deze woorden in de Bijbel lezen is dat in het lied van Mozes, na de doortocht door de Rode Zee, toen de Egyptenaars in de golven verdronken (Exodus 15): “Ik zal den HEERE zingen; want Hij is hogelijk verheven! Het paard en zijn ruiter heeft Hij in de zee geworpen. De HEERE is mijn Kracht en Lied, en Hij is mij tot een Heil geweest; deze is mijn God; daarom zal ik Hem een liefelijke woning maken; Hij is mijns vaders God, dies zal ik Hem verheffen!” In dit lied horen we al meerdere bezittelijke voornaamwoorden die zich aan God en Zijn daden paren.
Mijn Heere: in Jozua 5 staat het volk – nu na de doortocht door de Jordaan (!) – bij Gilgal, in de vlakte voor Jericho. In de aanloop naar de inname van het land is Jozua een moment alleen en mediteert. Plots staat er een Man voor hem met een zwaard in Zijn hand. Als Jozua vraagt: “Wie ben je? Hoor je bij ons (blijkbaar kende Jozua ook niet iedereen!) of bij onze vijanden?”, krijgt hij een merkwaardig antwoord. Er was nog een derde mogelijkheid, waar Jozua geen rekening mee hield: “Ik ben de Vorst van het leger van God en Ik ben nú gekomen!” Jozua valt – net als Mozes bij Horeb – op zijn gezicht en aanbidt Hem: “Wat spreekt mijn Heere tot Zijn knecht?” Ook hier moet Jozua zijn schoenen uit doen, omdat de grond waarop hij staat of ligt heilig is! “Mijn Heere”, zegt Jozua en tegelijk noemt hij zichzelf ‘Uw knecht”.
Het lijkt dus wel alsof er wordt gesproken over ‘mijn God’ of ‘mijn Heere’, als er iets indrukwekkends van God is ervaren. Paradoxaal: de mens zou moeten huiveren voor Gods majesteit en macht, maar zoekt juist de intimiteit met Hem! Dat moet dus iets te maken hebben met het doel van Gods grote daden. Zijn almacht is verwoestend voor Zijn vijanden, maar ook overduidelijk ontfermend richting Zijn kinderen.
Onze God: in het twistgesprek met farao doet Mozes een ferme uitspraak: “Het zij naar uw woord, opdat gij weet, dat er niemand is, gelijk de HEERE, onze God.” (Exodus 8:10). Soms overtuig je mensen niet met woorden, maar je kunt altijd terugvallen op de macht en genade van de HEERE. En het ontbreekt niet aan woorden om Zijn macht uit te schilderen!

Afstand

Als we nu eens kijken wanneer het bezittelijke voornaamwoord ‘mijn’ of ‘van mij’ in de Bijbel wordt gebruikt dan zien we dat direct na de zondeval niet zo positief langskomen in Genesis 4: “… ben ik mijns broeders hoeder?” (vers 9). Mijn misdaad is groter, dan dat zij vergeven worde.” (vers 13). “En Lamech zeide tot zijn vrouwen Ada en Zilla: Hoort mijn stem, gij vrouwen van Lamech! neemt ter ore mijn rede! Voorwaar, ik sloeg wel een man dood, om mijn wonde, en een jongeling, om mijn buile!” (vers 23).
In geen van die gevallen ervaar je verbondenheid en nabijheid met de HEERE. Kaïn distantieert zich eerst van zijn broer (letterlijk en figuurlijk) en ­vervolgens van de HEERE en Zijn genade. Lamech, een verre nazaat van Kaïn ziet zijn vrouwen als zijn bezit en publiek en stelt zichzelf op als een enorme narcist: “Luister eens naar mijn geweldige stem en moet je horen hoe goed ik het tekstschrijven onder de knie heb! Ik ben de eerste en ook de beste singer-songwriter aller tijden!” Anderen die hem benadelen of krenken zet hij het zevendubbel betaald! Wie doet me wat? Kom maar op als je durft. Afstand!

…God

Als het gaat om de naam van God, dan valt op dat al in het eerste vers van de Bijbel Zijn naam klinkt: “In den beginne schiep God den hemel en de aarde.” En de naam van Zijn Zoon klinkt in het laatste vers van de Bijbel (hoewel die ook zit opgesloten in dat eerste vers!): “De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met u allen. Amen.” De schepping en de herschepping fungeren als Alfa en Omega.
In beide verzen spreekt Zijn naam van warme nabijheid en ontferming. De chaos wordt ontfermde heerlijkheid, bij zowel schepping als herschepping! In de tussenliggende tijd moet de mens zijn God gaan kennen, liefhebben en dienen. Dat was misschien in onze beleving bij de schepping niet zo moeilijk. Immers, daar was de heelheid, de ongebrokenheid.
Maar als wij mensen een machine of computerprogramma maken, is de band met de maker niet vanzelfsprekend. De maker moet voorzien van input; de machine of het computerprogramma moet dat uitvoeren. Daar zit geen wederkerigheid in.
Als wij een kat of hond kopen en een band met het dier opbouwen is er grote kans op wederkerige aanhankelijkheid. Maar dat is nooit zo met onze eigen maaksels. We kunnen smartphones en tablets maken die via Siri naar ons ‘terugpraten’, maar dat is geen echte wederkerigheid. God maakte iets dat op Hem leek en dat die wederkerigheid niet slaafs, maar autonoom toonde. God maakte de mens en kon met recht zeggen: dat is Mijn mens. Het onbegrijpelijke was echter dat die mens ook ‘mijn God’ kon zeggen uit eigen beweging! De volmaakte kennis die hij had van zijn Schepper was niet statisch, maar kende groei!
Hoewel God zag wat Hij geschapen had en oordeelde dat het ‘zeer goed’ was, was er nadien toch verandering mogelijk: verdieping en intensivering. Dat was geen gebrek, maar genialiteit van de Schepper.
Hij had de mens (Adam) geschapen en oordeelde dat die schepping zeer goed gelukt was. Niet dat die ‘niet goed gelukt’ had kunnen zijn. God kon niet iets maken dat niet zeer goed was. Echter, dat ‘zeer goed’ was geen doel, geen eindstation. Dan zou de Schepper Zich vervelen en het schepsel zou zich afvragen wat het doel van dat alles was. Nee, toen Adam alle dieren een naam ging geven, concludeerde hij dat hij zelf niet zo compleet was als de dieren. En God stelde: “Het is niet goed dat de mens alleen is!”
Was het niet volmaakt? Jawel, maar ook bij God was de schepping geen gesloten boek: Hij formeerde de vrouw en ook zij was type, beelddraagster, van Hem. Zij was geen man, maar vrouw. Anders. De man was maar ten dele het beeld van God. De vrouw was dat op een andere manier óók! Best iets om over na te denken in deze geëmancipeerde genderneutrale tijd!

Vragen

Vind je het bezittelijke voornaamwoord ‘mijn’ belangrijk als je over God spreekt en denkt? Breng dat eens onder woorden met elkaar. Beluister elkaars band met God en vertel elkaar wat je zo trekt in Hem. Vermijd clichés!
Denk met elkaar na over de zegeningen en gevaren van emoties in het geloofsleven. Hoe ‘voed’ je het geloof en hoe uit je dat richting God en richting andere mensen?

dinsdag 30 juli 2019

Waarom?


Er zijn, vermoed ik, bij de aanblik van het omslag al vragen gerezen. Wat heeft die witte vogel te maken met God? En wat een merkwaardige titel! Het lijkt wel een vloek. Precies daarom wil ik er graag wat over uitleggen, alvorens we op onderzoek gaan.
Laat ik bij de titel beginnen ‘Mijn God’. In clips, interviews en films waarin zich nogal belangrijk vindende mensen – met name actrices – ­voorkomen klinkt nogal vaak het stopwoord ‘Oh, my God!’ of een variant daarop, zoals ‘Oh, my Gosh!’ of ‘Oh my!’
Ik verbaas me altijd dat mensen ‘my God’ zo gemakkelijk zeggen en tegelijk beweren dat God niet bestaat. Zeer verbaasd was ik toen ik vorig jaar in een etalage het merk ‘OMG!’ zag worden aangeprezen als leverancier voor gezichtsmaskers. Toen ik wat onderzoek deed naar dit merk bleek er ook een eau de toilette te bestaan van het merk OMG! met een variant OMD! (Oh my dear!). Zo ingeburgerd is dit oneigenlijke gebruik van de verbondenheid met God blijkbaar al!
Ik vond het – toen ik er verder over doordacht – sterk lijken op het ‘altaar voor de onbekende god’ in Athene. En dat bracht mij op het idee: moeten we niet aanhaken bij het taalgebruik van mensen op straat? In hun taalgebruik zit iets dat wij beter behoren te kennen dan zij! Zou er niet – net als bij Paulus – een link te maken zijn tussen hun loze taalgebruik en de inhoud die wij kennen?!
Toen ik zocht naar een nieuw onderwerp voor persoonlijke bijbelstudies en meditaties kwam dit plan weer bovendrijven. Zoekend in de Bijbel verbaasde het me dat juist die term ‘Mijn God!’ zo vaak, zo veelvuldig en zo divers werd gebruikt. Men gebruikte het om zich te onderscheiden van de heidenen of andersgelovigen. Maar ook gebruikte men die woorden om God persoonlijk aan te spreken en te belijden dat deze God niet alleen onze God is, maar ook míjn God!
In een tijd waarin bijvoorbeeld remonstranten in reclame­boodschappen beweren dat hun god over allerlei zaken niet zo moeilijk doet als veel kerkmensen doen, is het nodig hier dieper over door te denken en weerbaarder (en strijdbaarder) te worden in een wereld die helaas ‘van God vervreemd’ is. Want Hij wil ‘mijn God’ genoemd worden. Door mij én door jou!

O ja, er stond nog één vraag open: waarom die witte vogel? Al jaren intrigeert mij de zilverreiger. De vogel die ik tot een jaar of tien geleden nog nooit live had gezien, stond nu hier en daar roerloos langs de oever van een sloot, vlakbij me. Ik begon er steeds meer te zien.
Meer dan zijn grauwe soortgenoot contrasteert hij in het landschap dat nu eens groen en fris is en dan weer grauw en somber. Telkens als ik zo’n zilverreiger zag werd ik gefascineerd door de helderheid van zijn witte verenpak. Wat een zuiverheid! Ik vond het een stukje God in de verdorven schepping. Die vogel werd voor mij symbool voor Gods aanwezigheid. Hij werd niet zelf God, maar hij liet iets van God zien.
Het is misschien een enge vogel, van dichtbij. Een vieze vogel, vanwege wat hij eet. Een gevaarlijke vogel, met die scherpe snavel. Allerminst een vrome vogel. Maar toch… die kleur past helemaal bij God. En dan de manier waarop hij zich voortbeweegt en waarop hij – eenmaal wat onhandig opgestegen – door de grauwe of blauwe lucht vliegt. Hij is zelfs witter dan de witste wolk! Gracieus… zo kun je zijn bewegingen wel noemen. En daarmee distantieert hij zich van zijn onhandigere grauwe soortgenoot. Hij dwingt respect af.
Ik voel opgetogenheid als ik in de verte, in een groen weiland, zo’n prachtige zilverreiger waarneem. Zeker als ik er meerderen ontdek. Werkelijk, het zijn schitterende vogels! Ik zou er een boek over willen maken. Maar of iemand daarop zit te wachten? Nou, in ieder geval vond ik dit een heel passende vogel voor dit boek.
Wit. Blanco. Soms zeg ik weleens: die reiger moet nog ingekleurd worden. Laten we zo eens in de Bijbel gaan zoeken naar mensen die dat blanco ‘Mijn God’ (of ‘Onze God’ en ‘Uw God’) inkleuren vanuit hun relatie met de HEERE. En laten we vooral kijken hoe we een link kunnen leggen met de wereld van vandaag. Zouden we dezelfde woorden gebruiken? Of moeten we die woorden aanpassen aan onze tijd? Zie ik eigenlijk wel hetzelfde in God, als al die mensen uit de Bijbel? Of sta ik ver – te ver – van hen af? Zie ik ook verschillen tussen al die godsbeelden? En wordt mijn relatie met de HEERE door hen verdiept?
Zoek de tien verschillen… maar ontdek ook de vele overeenkomsten. En kom tot de conclusie dat God zoveel dieper, zoveel rijker en zoveel groter is dan wij kunnen beschrijven en bezingen. Ik hoop dat je door deze zoektocht dieper onder de indruk komt van de HEERE.

Schoonhoven, 29 juli 2019
Leo de Kluijver

De aanzet tot dit boek werd concreet op mijn 50e verjaardag!

maandag 29 juli 2019

Eindoordeel

Laten we nog een keer naar de Kanttekeningen kijken, die uitleg geven bij de ‘Uw oordelen’ die ‘openbaar geworden’ zijn: “Namelijk tegen de antichrist en zijn aanhangers; van de uitvoering van deze oordelen zal in de twee volgende hoofdstukken breder gesproken worden.”


In dit hoofdstuk (Openbaringen 15) wordt verder nog gesproken over de zeven engelen die de oordelen hebben voltrokken in opdracht van God. Vervolgens  worden in hoofdstuk 16 ‘De fiolen van Gods toorn’ beschreven; stuk voor stuk worden de toornschalen leeggegoten en de oordelen uitgeschilderd. Het gruwelijke eindoordeel over Babylon wordt in hoofdstuk 17 uitgeschilderd en het doet ons aan als een schilderij van Jeroen Bosch. Tenslotte wordt de volkomen en definitieve val van Babylon in hoofdstuk 18 uiteengezet.
En dán breekt de Bruiloft van het Lam aan. Gek genoeg ziet Johannes dan toch nog een gericht: Christus treedt ten gerichte en richt Zich op het beest en zijn profeet! De satan wordt 1000 jaar gebonden en vervolgens totaal verslagen. Pas dan lezen we over het laatste oordeel! Waarna de nieuwe hemel en aarde worden uitgeschilderd met het Nieuwe Jeruzalem en de zaligheid van haar bewoners.
Ik laat even in het midden of daar nog een precieze volgorde in zit en hoe een en ander zich zal manifesteren. Maar dáár moet zich wel al ons verlangen op richten. Als dát je eindbestemming niet is, zal jouw bestemming onder het ­oordeel blijven liggen en door het Laatste Oordeel worden getroffen. Dat zijn serieus bloedstollende woorden, niet?

Het lied van Mozes

Deze laatste woorden van het lied van Mozes en van het Lam stemmen vooral overeen met de setting van de doortocht door de Rode Zee. Daar werd bezongen hoe de HEERE de vijand in het water van de Rode Zee had laten verzwelgen. Een lied over de dood van mensen die jou achtervolgden en die nu linea recta naar de hel zijn gegaan. Kun je dat maken als christenen? Mozes kon het; en Mirjam met alle vrouwen, viel hem bij en danste dat het een lieve lust was.
Eenzelfde houding zie je bij het Purimfeest, waar Haman, de gehangene, wordt uitgelachen. Hij dacht het volk van God uit te roeien en het werd zijn dood! Gods volk werd uitgeleid en vrijgemaakt. Ja, maar Haman sloeg zijn ogen op in de eeuwige pijn. Hoe graag zou hij Abraham of Lazarus naar de aarde sturen om ongelovigen te waarschuwen! Maar het kon niet meer; eeuwig ‘niet meer’! Zou je daarover een loflied zingen? Kun je dat maken als christen?
Bewust schrijf ik dit zo scherp, zodat je voelt dat hier een paradox in zit. Ons missionaire instinct komt hiertegen in opstand. En ik denk dat dat goed is. Tegelijk moeten wij ook Gods oordelen leren zien, herkennen, erkennen en aanbidden. De trend van onze tijd is dat we lievige christenen zijn. Maar dat is een waanbeeld dat niet klopt met wat de Bijbel zegt. We mogen verdrukkers en ongelovige belagers niet naar de hel wensen. Maar doe ook niet te soft! Want voor je het weet vind je Gods handelen onbegrijpelijk, ja zelfs onbarmhartig.
Jouw bewogenheid over zielen kan nooit boven de gekrenkte trots van God de Vader staan. Dat stond hij bij Jezus ook niet! Hij bleef mensen nodigen, maar de eer van Zijn Vader ging Hem boven alles. Er was ruimte voor iedereen om genade te krijgen, maar toch kreeg niet iedereen genade. Dat was niet onbarmhartig van God de Vader, of gebrek aan Jezus macht, maar pure onwil van de ongelovigen.
Ik vermoed dat we teveel het Oude Testament hebben dicht gelaten, zodat we een vertekend beeld van God hebben gekregen. We lazen de brieven van Johannes en Paulus en we werden doordrenkt met bewogenheid over afval en zonde (en dat is niet verkeerd!), maar zijn we daardoor niet een ietsje pietsje doorgeslagen en de toonzetting van de profeten kwijtgeraakt? Jezus sprak voortdurend de profeten na. Hij bracht geen nieuwe leer, dan alleen dat Hij Zijn Vader scherper voor ogen schilderde.

Het lied van het Lam

Mozes en Christus sluiten elkaar niet zo erg uit, als wij vaak denken. Ik vrees dat veel westerse christenen met de leer van de apostelen aan de haal zijn gegaan en die twee tegenover elkaar hebben gezet.
Luister maar eens wat Johannes in het eerste hoofdstuk van zijn evangelie zegt: “Want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden.” Denk daar eens rustig over na en lees er de Kanttekeningen bij:
“Want de wet…”: Namelijk de wet van de zeden (de tien geboden) met de bedreiging des eeuwigen vloeks tegen de overtreders, en ook de wet der ceremoniën.
“…is door Mozes gegeven…”: Dat is, door de dienst van Mozes, Hebreeën 2 : 2, 5, 16: “2. Want indien het woord, door de engelen gesproken, vast is geweest, en alle overtreding en ­ongehoorzaamheid rechtvaardige vergelding ontvangen heeft; 5. Want Hij heeft aan de engelen niet onderworpen de toekomende wereld, van welke wij spreken. 16. Want waarlijk, Hij neemt de engelen niet aan, maar Hij neemt het zaad Abrahams aan.”“… de genade…”: Namelijk de verlossing van de vloek van de wet, Rom. 10 : 3, 4; Gal. 3 : 13 en van de aanneming tot kinderen, Rom. 8 : 15:
• Rom. 10 : 3 “Want alzo zij de rechtvaardigheid Gods niet kennen,
en hun eigen gerechtigheid zoeken op te richten, zo zijn zij der rechtvaardigheid Gods niet onderworpen.”

• Rom. 10 : 4 “Want het einde der wet is Christus, tot ­rechtvaardigheid een iegelijk die gelooft.”
• Gal. 3 : 13 “Christus heeft ons verlost van den vloek der wet, een vloek geworden zijnde voor ons; want er is geschreven: Vervloekt is een iegelijk die aan het hout hangt…”
• Rom. 8 : 15 “Want gij hebt niet ontvangen den Geest der ­dienstbaarheid wederom tot vreze; maar gij hebt ontvangen den Geest der aanneming tot kinderen, door Welken wij roepen: Abba, Vader.”
“…en de waarheid…”: Dat is, de vervulling, zowel van alle beloften, 2 Cor. 1 : 20, als ook van alle ceremoniën en beelden van dingen die zouden komen, Col. 2 : 17:
• 2 Kor. 1 : 20 “Want zovele beloften Gods als er zijn, die zijn in Hem ja, en zijn in Hem amen, Gode tot heerlijkheid door ons.”
• Kol. 2 : 17 “Welke zijn een schaduw der toekomende dingen, maar het lichaam is van Christus.”
“… zijn door Jezus Christus geworden”: Namelijk door Hem als de Zoon en Heere van het huis, Hebr. 3 : 5, 6:
“En Mozes is wel getrouw geweest in geheel Zijn huis als een dienaar, tot getuiging der dingen die daarna gesproken zouden worden, maar Christus als de Zoon over Zijn eigen huis; Wiens huis wij zijn, indien wij maar de vrijmoedigheid en den roem der hoop tot het einde toe vast behouden.”

Zie je dat Christus en Mozes niet los van elkaar opereren? Ik zou daar zelf Elia nog bij kunnen voegen, die ook aanwezig was bij de verheerlijking op de berg. Wij moeten dingen niet uit hun verband rukken en tegenover elkaar gaan zetten. Die zangers daar aan de glazen zee hielden (of moet ik zeggen ‘houden’?) de dingen goed bij elkaar.
Dat Laatste Oordeel gaat zeker komen. De duivel zal het onderspit delven en daarmee zal God overduidelijk triomferen over al Zijn vijanden. Als je bij Hem hoort, zul je mee zingen in de lofzang op deze grote en allesoverheersende bevrijding. De feestvreugde van 5 mei 1945 zal in het niet vallen bij die feestvreugd. Tóen werden collaborateurs, zwartwerkers, moffenmeiden en nsb’ers opgepakt, vastgezet en veroordeeld. Dat ging niet helemaal zuiver altijd en er ontsprongen ook nog teveel mensen de dans (die soms wel later zijn opgepakt. Met name moffenmeiden werden mensonterend behandeld en tentoongesteld, terwijl ze werden besmeurd en bekogeld met de meest smerige dingen die voor handen waren. Opgekropte haat uitte zich in buitensporige wraak; tóen vond men dat alleszins acceptabel; later is men dat gaan afkeuren. Maar bij het Laatste Oordeel zal er geen enkele goddeloze de dans ontspringen en zal geen onschuldige worden veroordeeld. God spreek recht op een feilloze wijze.

Het laatste Oordeel

Johannes vertelt hoe dat er aan toe zal gaan; we kunnen dat lezen in het twintigste hoofdstuk (vers 11-15): "En ik zag een groten witten troon, en Dengene, Die daarop zat, van Wiens aangezicht de aarde en de hemel wegvloden, en geen plaats is voor die gevonden. En ik zag de doden, klein en groot, staande voor God; en de boeken werden geopend; en een ander boek werd geopend, dat des levens is; en de doden werden geoordeeld uit hetgeen in de boeken geschreven was, naar hun werken. En de zee gaf de doden, die in haar waren; en de dood en de hel gaven de doden, die in hen waren; en zij werden geoordeeld, een iegelijk naar hun werken. En de dood en de hel werden geworpen in den poel des vuurs; dit is de tweede dood. En zo iemand niet gevonden werd geschreven in het boek des levens, die werd geworpen in den poel des vuurs."

Dit hele indrukwekkende gebeuren kadert het einde van alles in. Hier houdt de terreur van de zonde op. Hier eindigt satans macht en vanaf dit moment zal er nooit meer iemand last hebben van de zonde waarin de duivel de mensheid trok. Het is juist datgene wat hierna komt, dat de zangers aan de glazen zee vervult met opgetogenheid en aanbidding. Dit hadden ze nooit kunnen bedenken en dit hadden ze nog minder zelf kunnen bewerken. Dit is 100% werk van Gods alvermogen!
Voor God is het nog niet klaar. Er komt nog de ­manifestatie van het Nieuw Jeruzalem, de Stad Gods die tegelijk bruid wordt genoemd. Misschien ga ik daar nog eens over verder mediteren. Voor wat betreft het Lied van Mozes en het Lied van het Lam ga ik hiermee afronden. De grote en indringende vraag is: zullen jij en ik daar bij die zangers staan en met hen meezingen. Je ziet dat de zangers geen naam hebben. Die doet er niet meer toe. Daar kun je alvast nu mee beginnen: jouw naam doet er niet toe. Maar draait het je om Gods glorie die absoluut alomvattend zichtbaar zal worden? Wij mensen kunnen niet verlangen naar iets waar we geen plaatje bij hebben. Daarom moeten we veel mediteren over deze dingen van onze eindbestemming. En geloof me: wat we ook zullen bemediteren – met de koningin van Scheba – de helft hadden we nog niet kunnen dromen!

zaterdag 27 juli 2019

Want Uw oordelen zijn openbaar geworden

God aanbidden, grootmaken vanwege Zijn oordelen? Dat klinkt ons niet echt in de oren als praise- en worshipstof. Veel liederen gaan over aspecten van God die te maken hebben met Zijn liefde. Maar oordelen?

De inhoud van gezangen en liederen corresponderen niet helemaal met de Psalmen. Andersom trouwens ook niet. Hoeveel Psalmen gaan er direct en duidelijk zichtbaar over Jezus? Eigenlijk geen, want Jezus was er nog niet toen de Psalmen werden gedicht. Hoeveel Psalmen gaan er over het wereldomvattende werk van de Heilige Geest? Weinig, want de Heilige Geest was nog niet uitgestort. En hoeveel Psalmen gaan over de wederkomst van Christus? Eigenlijk geen enkele, want ze spreken hooguit over de komst van de Gezalfde, die zij zagen als één en hetzelfde als Zijn wederkomst en oordeel.
Een goede vraag binnen de bestaande kerken, vooral die zich reformatorisch noemen, zou zijn: waarom zingen we exclusief de Psalmen? Verduisteren ze eigenlijk niet heel veel van de nieuwtestamentische heerlijkheid die voor ons is geopenbaard?
Een flauw en cliché-matig antwoord is: al die dingen zitten er wel in, maar verhuld. Dat is te goedkoop en het lijkt me niet waarschijnlijk dat God wil dat we in raadselen blijven geloven en verhullingen blijven zingen. Ik ben eigenlijk veel meer bang dat we binnen de reformatorische kringen bang zijn om een eerlijk antwoord te formuleren. We klampen ons vast aan de raadselen, zodat we het maar niet over de reeds door Christus onthulde werkelijkheid hoeven hebben. Dan zou weleens heel navrant aan het licht kunnen komen hoe ongelovig we als godsdienstigen zijn!
Pleit ik voor het invoeren van gezangen en liederen in de dienst? Nee. Zoals ik ook niet persé pleit voor andere vertalingen in de dienst. Maar leg in dan wel uit wát er staat en wát je zingt. Sommige predikanten doen dat ook; ze vertellen de gemeente waarom ze dat en dat vers laten zingen. En ook leggen ze uit wat er staat. Leer te begrijpen wat je zingt. Je kunt de Psalmen pas liefkrijgen als je begrijpt wat je zingt en als je ziet welke schatten erin liggen opgeslagen!
En houd die niet verhuld, maar onthul het Oude Testament door er het Nieuwe in aan te wijzen! Het Evangelie is geen puzzel, maar een heldere openbaring van God!

Blinde vlekken in Gezangen

Maar doe met betrekking tot gezangen en geestelijke liederen nu niet, alsof dáár alles in geopenbaard staat en dat we daarmee veel meer in handen hebben dan met de Psalmen. Want dan maak je dezelfde fout als veel refo’s die zonder erbij na te denken zweren bij de Psalmen.
Zie eerlijk onder ogen dat de Gezangen- en Liedbundels ook blinde vlekken kennen. Hoeveel gezangen vertellen over worsteling en strijd? En áls ze dat al noemen, wel accent krijgt die dan? Hoeveel liedteksten gaan over vervolging en ­verdrukking vanwege het geloof? Hoeweel teksten benoemen satan als Gods grote tegenstander?
En – dat is het aspect waar ik vanuit de tekst naar toe wil – hoeveel gezangen en liederen gaan over Gods oordelen; en niet in de laatste plaats over het Laatste Oordeel?! Als het al gaat over de Jongste Dag, dan ligt de focus op de verlossing, het eeuwige geluk en Jezus, Jezus, Jezus… Maar wat gek: de Bijbel vertelt toch dat Jezus Zich dán juist onder de Vader zal stellen. Het ging Zijn hele leven toch om de eer van Zijn Vader? Gaat Hij die dan aan het einde van de tijd toch voor Zichzelf opeisen?
Ik ben er stellig over dat dat niet zo zal zijn. Velen hebben 1 Johannes 3 verkeerd geïnterpreteerd. Ze lezen dat we Christus zullen zien zoals Hij is. We zullen Hem gelijk wezen. Maar draait daarmee alles om Jezus?
Als we Hem gelijk zijn, dan zijn we kind van de Vader, zoals Hij! En als we Hem zien, zoals Hij is, dan zien we Hem in – lees de kanttekeningen maar – Zijn volle heerlijkheid zitten rechts van Zijn Vader. Het  zien van Hem is een deel van onze gelukzaligheid. Want het is het bewijs dat God de Vader écht is en dat alles wat Hij ons liet verkondigen waar is. Echt, we zullen één en al oog zijn voor de Vader, Die alles in het werk heeft gesteld om ons van de dood te verlossen.
Daarom begint Johannes in dat hoofdstuk ook met de woorden “Ziet, hoe grote liefde ons de Vader gegeven heeft, namelijk dat wij kinderen Gods genaamd zouden worden.” Kind van God ben je toch niet los van de Vader? Je wordt toch geen Kind van God genoemd, en richt je vervolgens niet op je Vader (van Wie je een kind bent) maar op je Broer?
Daarom klopt de context van veel liederen over Jezus niet altijd even goed. We mogen van Hem houden. En die liefde mag zeker groeien. Vanwege Zijn Middellaarswerk. Maar laat dat nooit los staan van het doel waartoe Hij dat werk deed: Zijn Vader, van Wie Hij zoveel hield!

Psalmen en de persoonlijke relatie met God

Dus ik kraak alle liederen en gezangen af? Nee. Ze voegen iets toe, dat in de Psalmen ontbreekt. Psalmen zijn vooral Joods. We doen er vaak heel reformatorisch over, maar Psalmen zijn totaal niet reformatorisch. Ze zijn Joods. Ze zijn oosterse poëzie en daarmee staan ze qua toon en essentie vaak haaks op onze westerse manier van waarheidsvinding.
Psalmen zijn ook zelden persoonlijk; in die zin: ze zijn niet zo druk bezig met de individuele band met God, omdat ze meer vanuit de volksgedachte zijn gecomponeerd. Het individu is voor een Jood vele minder belangrijk dan het volk. Neem bijvoorbeeld “God heb ik lief…” Dat klinkt wel heel persoonlijk, maar er staat eigenlijk “Ik heb lief, want de HEERE hoort mijn stem, mijn smekingen”. Dat de dichter daar God mee bedoelt, mag je wel veronderstellen, maar dat hebben wij er in onze berijming tussen gezet.
Verder mag Psalm 116 misschien een persoonlijke toon aanslaan richting God, maar toch komt de dichter niet veel verder dan ‘knecht’ van God en ‘zoon van Uw dienstmaagd’. Hij noemt God nergens Zijn Vader, maar enkel HEERE.
Nou, misschien dat de persoonlijke noot nog het herkenbaarst wordt in het woordje ‘gunstgenoot’, maar lees eens wat de kanttekeningen daarbij toelichten (via Psalm 4:4): “Te weten, mij, dien God onverdiende goedertierenheid, gunst en weldadigheid bewijst, welke ik genietende en gevoelende, ook van harte genegen ben anderen gunst en weldadigheid te bewijzen, zelfs mijnen haters, naar den aard en plicht der kinderen Gods. Zie ook Matth. 5:44,45; 1 Joh. 4:11, en voorts van het Hebr. woord zie 2 Kron. 6:41.” Je ziet er direct weer die slaafse houding van het Oude Testament in terug. De gelovige moet zich houden aan Gods geboden en weet zich verplicht tot Zijn dienst. Dat is een heel andere toon dan het Nieuwe Testament. De vraag is dan ook of refo’s misschien niet dichter bij orthodoxe Joden staan dan bij Messiasbelijdende Joden! Kennen wij wel werkelijk de essentie van het kindschap Gods? De Psalmen leren ons daar – eerlijk is eerlijk – in de grondtekst niet heel veel over!
Dus met de Psalmen hebben we maar een deel van de geopenbaarde werkelijkheid van God; en met de gezangen en liederen zijn we die dingen wat aan het compenseren geweest, maar daarmee is het weer de andere kant op geschoten. Het een is niet beter dan het ander. We zitten met twee halve liedbundels die geen polemisch waarheidsgeschrift moeten zijn, waarmee we twee kampen creëren, maar die beiden woorden geven aan de liefde tot onze hemelse Vader.

Oordelen

Laten we een beetje kritisch zijn, ook naar de Psalmen. Het getuigt wel van volslagen blindheid als we de Psalmen zonder commentaar compleet accepteren, terwijl we bijna geen gezang willen toestaan. De berijmers van onze Psalmenbundel zijn ook niet wars van remonstrantisme. Dat God ons Zijne vriendschap biedt, is verzonnen, want het staat niet in de onberijmde Psalmtekst. Is het niet waar? O, zeker. Maar een beetje refo moet hier toch allergie op ontwikkelen? Zo selectief luisteren we dus!
Maar diezelfde refo zal instemmend opveren als hij hoort over Gods oordelen. Ja, zo is het! Het moet maar eens goed gezegd en duidelijk, gedragen gezongen worden! Maar hoe kun je zingen over Gods oordelen? En wat bezing je dan eigenlijk? Dat God eindelijk een einde maakt aan alle haat, maar ook aan alle schijnheiligheid in de kerk? Alle vliegen­vangerij richting alle kinderen van God die niet voor vol werden aangezien door zogenaamde diepdoorgeleiden? Dat God eindelijk recht doet aan al Zijn kinderen die steevast van vooraanstaande kerkmensen te horen kregen: “Je hebt een gestolen Jezus. Dat geloof van jou, daar zou ik het niet mee kunnen doen! Ik moet het je toch aanzeggen dat ik geloof dat jij je bedriegt voor de eeuwigheid.” Om Gods gramschap in optima forma… daar zing je dan over, hè?
Want die dag gaat komen. En de zangers aan de glazen zee beleven die dag. En weet je nog wat ze zongen, in de vorige woorden van dit vers? “Wie zou U niet vrezen, Heere, en Uw Naam niet verheerlijken? Want Gij zijt alleen heilig; want alle volken zullen komen en voor U aanbidden; want Uw oordelen zijn openbaar geworden.”
Kijk nog even met me mee: God vrezen en Zijn Naam verheerlijken: wie wil dat nou niet? Waarom? Nou, omdat U niet alleen de Enige bent Die heilig is, maar ook één en al heiligheid bent! Hoe weet je dat? Wel: Uw oordelen zijn eindelijk zichtbaar geworden. Einde alle tegenwerpingen!
Precies. De Jongste Dag, de Dag des Oordeels is hét einde aan alle tegenwerpingen. Dan sta je voorgoed met je mond vol tanden, omdat je moet constateren dat God tóch bestond, hoewel je Hem je hele leven hebt doodverklaard. Of omdat je verkeerd gewed had, want je zei nog tegen dat kind van God: “Met zo’n geloof als jij hebt zou ik het niet kunnen doen!” of “Jij? Je bedriegt je voor de eeuwigheid!” Maar je grote woorden versmelten in een intens afgrijzen. Met jouw quasi-godsdienst blijk je het niet te kunnen doen! Jij hebt je bedrogen voor de eeuwigheid!
Die oordelen waar jij zo driftig over sprak en zong, verpletteren jouw nepgodsdienst en stellen je op één lijn met satan en zijn handlangers. Zonde van je tijd geweest, al dat vrome gekakel in de kerk. Zonde van je tijd geweest al die kerkdiensten. Want ze zijn nu in het hemels gerechtshof belastend materiaal. Je had het zo druk over de ‘vierschaar in de conscientie’, die toch wel moest beleefd worden? Wel… hier is ’ie dan, die ‘vierschaar’ (wettige rechtbank): en het vonnis is: “Ga weg van Mij, Ik heb u nooit gekend!”
Tot slot… die oordelen… ja die worden onderwerp van lofprijzing. Ik ziet dat niet zo vaak terug in allerlei praise- en opwekkingsliedjes. En nee, daar kunnen we in de acties voor evangeliseren niet best mee uit de voeten. Dat zijn geen onderwerpen waar je ‘klanten’ mee werft, zo meent men. Toch is het oordeel – de schrik des Heeren – wel de drive waarom we mensen tot het geloof willen bewegen. Het is niet om het even wat mensen kiezen toch? Er valt wat te verliezen!
Daarom dringen we mensen wel aan hun keuze serieus te overwegen. Maar Gods oordelen bezingen, daar voelen we ons wat onhandig mee. Misschien dat de oudtestamentische gelovigen daar ook meer mee hadden dan wij. De vraag is: klopt dat bij ons dan wel?
Ik doe daar geen uitspraak over, maar laat het je overwegen. Wat ik wel weet – en ook lees in ons tekstgedeelte – is dat er straks wel zeker over gezongen gaat worden. We zullen Gods genade eeuwig bewonderen, maar Zijn oordelen tegelijk helemaal kunnen begrijpen. God was inderdaad recht in ál Zijn weg en werk! Jegens mensen die ons vervolgen zou je dat nog wel kunnen begrijpen; maar richting mensen die ons lief en dierbaar zijn, maar zich voor God toch blijven afwenden…
Best eens iets om over na te denken. Kennen we die drive richting hen? En zijn juist de oordelen van de HEERE de stok achter de deur voor ons? Zit er tegelijk ook liefde achter onze aandrang? Want ook onze wervende activiteit valt onder het oordeel. Al wat gedaan werd uit liefde tot Jezus…

dinsdag 23 juli 2019

Want alle volken zullen komen en voor U ­aanbidden

Eindelijk is het zover: de hele wereld loopt uit en buigt zich, zoals vóór de zondeval, voor God neer om Hem te aanbidden. Staat dat er?

Bezingen de zangers aan de glazen zee nu een feit? Zien ze voor zich, waarover ze zingen? Dat brengt me tegelijk bij een ander dingetje: doen wij ook wat we zingen? Of bezingen wij in de kerk datgene wat we voor ons zien gebeuren? “Buigt u dan in ’t stof en verheft met lof…” Ik denk dat weinig kerkgangers het acuut doen! Raar eigenlijk!

Letter en geest

Als je daarover nadenkt, houden wij er bijzonder rare ­gewoontes op na in de kerk. We vinden gezangen vaak maar middelmatig; sommigen krijgen er zelfs pukkeltjes van. Maar wat doen we met de woorden van de Psalmen die we zingen? Zingen we wel bewust? En dan bedoel ik niet ‘de harige schedel’ uit Psalm 68 of ‘de kinderen die tegen de rotsen te pletter worden gegooid’ uit Psalm 137.
Maar ik bedoel onze uitingen en gezichtsuitdrukkingen als we zingen: “Juicht, o volken, juicht; handklapt, en betuigt onzen God uw vreugd; weest te zaâm verheugd…” Hoe zing je dat? Als er een jongen of meisje uit de wereld naast je zou zitten en die aandachtig luistert naar wát je zingt, zie die dan iets raars, iets onbewogens, of …
En wat dacht je van een boetpsalm als Psalm 51: “Zie mijn berouw, hoor, hoe een boet’ling pleit, en reinig mij van al mijn vuile zonden.” Je zegt tegen God ‘zie mijn berouw’, maar wat ziet Hij dan? Merkt Hij wel iets dat op berouw lijkt? Of – en dat kan helaas ook – zing je dit, maar denk je in je achterhoofd: berouw moet God geven; een mens dan geen berouw tonen van zichzelf.
We zingen elke zondag tweemaal zes tot twaalf verzen en we vinden dat we dat op een bepaald tempo moeten doen. Maar… is dat eigenlijk wel waarom de psalmen bedoeld zijn? De Psalmen geven woorden aan je gemoed. Maar kloppen die woorden wel met ons gemoed? Zingen we enkel letters of zit er in ons ook een geest achter die de toon van de Psalm bijvalt en vormgeeft? Doorleefd zingen (en spelen) van de woorden die we onszelf opleggen… ik kom het niet zoveel tegen!

Luisteraars

Ik zou willen zien wat Johannes zag; zien en luisteren, hoe die zangers daar in Openbaringen 15 uiting gaven aan de woorden die ze zongen. Vergeet niet dat de engelen ook elke kerkdienst meekijken en meeluisteren. Zij weten echt wel wat zingen is. Zij zijn er elke zondag, trouw, om van ons te leren hoe God Zich laat kennen en bezingen door zondaars. Zij putten daar stof uit voor hún lofzangen. Hoe ik eraan kom dat we elke zondag luisteraars hebben? Paulus schrijft erover in Efeze 3:
Mij, den allerminste van al de heiligen, is deze genade gegeven,
om onder de heidenen door het Evangelie te verkondigen den onnaspeurlijken rijkdom van Christus,
En allen te verlichten, dat zij mogen verstaan, welke de gemeenschap der verborgenheid zij, die van alle eeuwen verborgen is geweest in God, Welke alle dingen geschapen heeft door Jezus Christus;
Opdat nu, door de Gemeente, bekend gemaakt worde aan de ­overheden en de machten in den hemel de veelvuldige wijsheid Gods;
Naar het eeuwig voornemen, dat Hij gemaakt heeft in Christus Jezus, onzen Heere;
In Denwelken wij hebben de vrijmoedigheid, en den toegang met vertrouwen, door het geloof aan Hem.

Engelen proberen, overeenkomstig Petrus’ woorden in zijn eerste zendbrief, in te blikken in de geheimenissen van God. Zij kennen niet uit ervaring wat ons uit genade overkomt! Als ze daarover horen, tijdens de preek of tijdens het zingen, raken ze opgetogen. Zo leren ze van ons, hoe God werkt en hoe groot Zijn wijsheid en genade is. Hun luisterhouding is voor ons een beschamend voorbeeld.

Alle volken

Dat engelen bij ons komen om daardoor God nog intenser te kunnen aanbidden is bijzonder. Maar de zangers zingen over ‘alle volken’ die zullen komen om God te aanbidden. Dat klinkt ons in de oren als een vorm van alverzoening. Alle volken? Gaan ze allemaal God aanbidden, uiteindelijk?
De Kanttekeningen geven aan dat we dat moeten lezen als ‘de uitverkorenen uit alle volken’. Nu ben je wellicht geneigd om net zo te reageren als bij die tekst uit het Johannes­evangelie “Alzo lief had God de wereld…”, waar ook zo’n nuancering bij wordt gegeven. Maar… ze grijpen hier terug op Openbaring 5 : 9-10: “En zij zongen een nieuw lied, zeggende: Gij zijt waardig het boek te nemen en zijn zegelen te openen; want Gij zijt geslacht, en hebt ons Gode gekocht met Uw bloed, uit alle geslacht en taal en volk en natie; en Gij hebt ons onzen God gemaakt tot koningen en priesters, en wij zullen als koningen heersen op de aarde.” Ook hier is sprake een lied; daarin wordt gezongen over mensen die zijn vrijgekocht uit alle geslachten, talen, volken en naties. Als het gaat om dat vrijkopen, dan moet helaas worden gesteld dat niet iedereen zalig wordt. Maar als het gaat om Gods liefde en welmenendheid, dan mogen we die niet méér beperken dan God Zelf doet; dan zouden we een karikatuur van Hem maken.

Voor God aanbidden

Wat komen ze doen? Komen ze God aanbidden? Dat hadden ze ook op locatie, daar waar de zelf wonen, kunnen doen. Ze komen Hem aanbidden… maar er staat nog een woordje voor: voor U aanbidden”. Met eerbied gesproken is er een groot defilé voor God, zoals dat vroeger ging bij paleis Soestdijk. Uit alle delen van het land kwamen groepen mensen om de koningin en haar familie eer te betuigen.
Die mensen van toen waren al een hele tijd van te voren gespannen over die fractie van een seconde dat ze langs zouden lopen. Maar deze mensen hebben jarenlang, een leven lang soms, uitgezien naar de dag dat geloven in aanschouwen zou overgaan. Nu staan ze dan eindelijk voor Hem. En maar niet voor een paar luttele seconden, maar voor eeuwig.
En zij doen er toe, terwijl alle aanbidders ertoe doen; de engelen niet minder en niet meer. Hoewel… ertoe doen is misschien niet het goede woord. Het draait allemaal om de HEERE. Eindelijk kunnen ze in Hem de eer toebrengen die Hij verdient. In hun leven zochten ze naar woorden om de juiste hoogte en diepte te kunnen bereiken. Nu is dat over.

Aanbidden

Ja, daar moeten we het nog even over hebben. Aanbidden… dat is de activiteit die deze volken uitvoeren. Wat is dat? Wij leggen toch vrij snel een link met bidden, maar dat klopt niet helemaal. Zij vragen niets, maar ‘betuigen’ alleen, met heel hun houding.
Het woord dat hier wordt gebruikt is een voor ons heel vreemd woord. Het is afgeleid van een woord dat hond betekent; waarschijnlijk is de gedachte: zoals een hond aan de hand van zijn baas likt ten teken van onderdanigheid, en zoals een oosterling de hand van een vorst of meerdere kust.
Op aarde, in de tijd, gaat zulk gedrag soms met een dubbel en dubieus motief. Berekenend uit politieke overweging om er uiteindelijk iets mee te bereiken of om er zelf beter van te worden. Maar dán niet meer. Dan zijn de motieven helder en transparant (hoewel ze dat voordien ook waren voor God!). Dan zal ons lichaam trillen van blijdschap en gedrevenheid om God oprecht en volledig te eren.
Dan is het niet meer de houding van een hond tot zijn baas, maar dan is God alles én in allen! Wij kunnen slechts stamelen, op dit moment, hoe dat zal zijn. Maar probeer het toch maar! Zo wordt ons hart verlangend (gaande) gemaakt om dit moment te beleven.
Dat voorkomt ook teveel wroeten in jezelf, in je gevoel en beleving. Het voorkomt om te zeer bezig te zijn met je zonde en al die quasi-godsdienstigheid. Die hele buitenkant zal brandende vergaan, met alle elementen. God blijft over, triomfeert en er blijft maar één houding over: Eerlang gedenkt hieraan het wereldrond; haast wendt het zich tot God met hart en mond; en, waar men ooit de wildste volken vond, zal God ontvangen aanbidding, eer en dankb’re lofgezangen. Want Hij regeert, en zal Zijn almacht tonen; Hij heerst, zover de blindste heid’nen wonen, tot Hem bekeerd!

maandag 22 juli 2019

Want Gij zijt alleen heilig

De Statenvertaling maakt het ons niet helemaal gemakkelijk om te begrijpen wat er staat. De woordvolgorde schept wat verwarring: is alleen de HEERE heilig of is Hij alleen heilig?

Laten we, om zonder voor voorstudie een eerste indruk te krijgen van wat hier staat, eens een aantal vertalingen onder elkaar zetten:
• Immers, U alleen bent heilig. (HSV)
• Immers, Gij alleen zijt heilig. (NBG)
• Want alleen U bent heilig! (BasisBijbel)
• Want alleen u bent heilig! (NBV)
• For [thou] only [art] holy. (KingJames)

Wat je ziet is dat eigenlijk alle her- en vertalingen het woordje ‘alleen’ naar voren halen en aan ‘U’ koppelen. Klopt dat?

Want

Laten we de stukjes eens los bekijken en dan de samenhang zoeken. Als ik op de site biblehub.com naar de griekse tekst zoek vind ik eigenlijk drie woorden: őτι μόνος őσιος (spreek je uit als “hoti monos hosios”), wat betekent: Want [U] alleen [bent] heilig. Waar dat woordje ‘alleen’ nu bij hoort wordt bemoeilijkt, doordat het ‘U’ en het ‘bent’ er eigenlijk niet staat.
Ik kom daar bij het laatste punt nog op terug.
Eerst het woordje ‘want’. De woorden van dit tekstdeel zijn een reden voor iets dat eraan vooraf ging. We sloten het vorige hoofdstuk af met haast vanzelfsprekende woorden: “Uw Naam verheerlijken… wie wil dat nou niet?” En dan volgen de woorden van nu: “Want…”
Dus de woorden die we nu overdenken, zijn de extra stimulans in de rug bij het verheerlijken van Gods Naam. Als het ware hoor je de zangers aan de glazen zee zingen: “Iedereen zou U toch moeten eren en Uw naam lofprijzen, nietwaar? Want ja, dat is algemeen bekend: alleen U bent heilig! Dus wie zou je anders vereren en lofprijzen?”

Gij zijt

Zo redenerend gaat het accent van de woorden die we nu overdenken liggen op ‘U’. En dat lijkt me een heel juist en terecht accent. God… wie anders? Alleen… juist die woorden ‘Gij’ en ‘zijt’ (of ‘bent’) staan niet in de grondtekst.
Goed beschouwd kun je dat ‘want’ dus niet linken aan ‘U’ of ‘bent’. Hoewel God Zelf dé reden is voor alle lofprijzing en aanbidding, is het in dit verband dus vooral Zijn heiligheid die alle reden tot praise en worship opeist.

Een prachtig voorbeeld daarvan zing je in Psalm 97 : 7, waar aan het einde staat:
Gods vriend’lijk aangezicht,
Heeft vrolijkheid en licht
Voor all’ oprechte harten,
Ten troost verspreid in smarten.
Juicht, vromen, om uw lot;
Verblijdt u steeds in God;
Roemt, roemt Zijn heiligheid;
Zo word’ Zijn lof verbreid
Voor al dit heilgenot.


Door Zijn heiligheid te roemen (lofprijzen) verbreiden we Zijn lof! We hebben het in de kerk wel veel over ‘de heiligheid des Heeren’, maar waar hebben we het dan precies over? En hóe spreken we daarover? Als iets enorm afstandelijks? Iets dat ver van ons, onheilige mensen, afstaat? Of is het één van Gods eigenschappen waar ons alles aan gelegen is?

En zo zingt ook Psalm 30 : 3 het uit:
Psalmzingt, Gods gunstgenoten, geeft,
Geeft lof den HEER, die eeuwig leeft;
Zijn vlekkeloze heiligheid
Zij ter gedachtenis verbreid.

Een ogenblik moog’ ons doen beven;
Zijn gunst verduurt een eeuwig leven.


Of wat dacht je van de woorden van Psalm 93 : 4?
Uw macht is groot, Uw trouw zal nooit vergaan;
Al wat Gij ooit beloofd hebt, zal bestaan;
De heiligheid is voor Uw huis, o HEER,
Eeuw uit, eeuw in, tot sieraad en tot eer.


In Psalm 99 : 8 stelt de dichter eigenlijk ook: eren en prijzen van Gods heiligheid… wie wil dat nou niet?
Geeft dan eeuwig’ eer
Onzen God en HEER;
Klimt op Sion, toont
Eerbied, waar Hij woont,
Waar Zijn heiligheid
Haren glans verspreidt:
Heilig toch en t’ eren
Is de HEER der heren.


Wij kunnen bewonderend voor een kunstwerk van een kunstenaar staan, met het gevoel van heel klein te worden, omdat ze voelen dat wij zelf nooit in staat zijn zo’n prachtig kunstwerk te maken. Tegelijk ervaren we een diep gevoel in ons, dat vertelt dat dit zeer goed gemaakt is. Geen jaloers gevoel, maar een gevoel van diep respect en groot genot. Dit gevoel licht ook ten grondslag aan de woorden van dit lied.

Alleen heilig

Dan komen we tenslotte bij de laatste woorden van de tekst. Hoewel God de Enige is Die heilig is, is Hij niet allen (enkel) heilig. Hij is meer dan dát! Niettemin is heiligheid wel het hoogste dat denkbaar is; de staat waarin God ons ook schiep omdat ze als Hem waren.
Ik weet dat de meeste vertalingen het woordje ‘alleen’ op ‘U’ (op God dus) betrekken en het zal grammaticaal ook wel juist zijn. Maar het woordje ‘alleen’ betekent nog iets meer.
Het woord monos betekent ‘alleen (zonder metgezel)’ of ‘de enigste’. In die zin kun je zeggen dat ‘alleen U’ heilig bent. Echter, het komt van een woordje dat ‘blijven’, ‘voortduren’ en ‘het- of dezelfde blijven’ (niet (iets) anders worden).
In het aardse leven worden nogal wat mensen geëerd en bewierookt; maar in al die gevallen betreft het een tijdelijke ‘aanbidding’. Of mensen vallen na verloop van tijd in ­ongenade, doordat ze óf een fout maken óf door aanbidders weer worden uitgespuugd, omdat ze uitgekeken zijn op die persoon. Hij of zij was veelbelovend, vandaar dat mensen – soms op het naïeve af – en masse achter die persoon aanliepen. Maar toen bleek dat de utopische doelen toch niet zo goed, of zelfs helemaal niet gehaald gingen worden, waren mensen teleurgesteld en haakten af. Dat gebeurde ook bij Jezus. Ze vonden Hem geweldig, vanwege zijn preekstijl en zijn ferme taal richting de geestelijke leidslieden. Maar toen Hij nogal persoonlijk begon te worden – en ook minder duidelijk, in gelijkenissen, begon te spreken – liepen de mensen bij Hem weg. Dus zowel mensen die worden bewierookt, als mensen die anderen aanbidden missen die constante factor.
Jezus maakt in het voorbeeld hierboven dus wel een uitzondering. Want dat de mensen bij hem wegliepen lag niet aan Hem, maar aan de motieven waarom mensen Hem volgden! Daarom zei Hij ook tegen Zijn discipelen: “Willen ­jullie ook niet weggaan?” Judas bleef en je vraagt je af waarom. Maar ook Petrus en de anderen! Petrus zei het ook: “Tot wie zouden we dán moeten gaan? Want bij U zijn de woorden van het eeuwige leven.” Ik vermoed dat Judas hem daarin niet helemaal bijviel, maar die had andere dingen aan zijn hoofd.
De HEERE is niettemin de constante factor, op alle terreinen, maar bovenal in heiligheid! Psalm 74 eindigt er zo stellig over, dat tranen van geloofsversterking in je ogen opspringen:
Gij, evenwel, Gij blijft dezelfd’, o HEER;
Gij zijt van ouds mijn toeverlaat, mijn Koning,
Die uitkomst gaaft, en, uit Uw hemelwoning,
Voor ieders oog Uw haat’ren gingt te keer.


Verleerd

Misschien denk je: bidden tot God snap ik wel, maar Zijn heiligheid verhogen en aanbidden… ik snap niet zo goed wat ik daarmee moet. Het doet misschien wat spiritueel aan als we een eigenschap van God gaan aanbidden en bezingen. Maar ik raak er steeds meer van overtuigd dat wij iets kwijt zijn.
Neem nou het bezingen van Gods Naam! Wat stel je je daarbij voor? Wij westerlingen zijn daar wellicht te nuchter voor, maar de eerlijkheid gebied ook te zeggen dat we door de jaren heen dingen zijn afgeleerd. Onze oude volksliedjes, die Nederland bezongen in allerlei toonaarden (denk aan de blanke duintoppen, de leeuw, de koning, het volk, of het nederlandse bloed dat door je aderen stroomt) zijn danig in onbruik geraakt.
We halen onze schouders op en lachen om die domme woorden over de fierheid van de nederlandser. Het nationalisme (dat heus niet zaligmakend, maar wel samenbindend was) heeft plaats gemaakt voor cynisme en individualisme. Daar zou ook best eens de sleutel kunnen liggen tegen allerlei problemen binnen de kerk. De kerkmuren vervlakken en de grenzen vervagen; dat is op zich niet verkeerd, maar de vraag is: waar worden ze door vervlakt en vervaagd? Door de zoektocht naar gelijkgezinden in andere kerkgenootschappen? Door vervlakking van normen en waarden? Door het willen versterken van de identiteit (fusie) zoals dat ook plaatsvind in het bedrijfsleven?
Gods heiligheid (of Zijn andere daden/eigenschappen) overdenken helpt mij Hem beter te leren kennen. We moeten naar mijn stellige overtuiging minder universeel denken en geloven en meer onze aandacht opscherpen en richten op specifieke zaken in God Zelf! Dat doet recht aan Hem.

Verwachting

De heiligheid van God schrijven we niet met een hoofdletter. Dat is veelzeggend. Het is haast hoger dan de naam God, maar toch schrijven we het als een normaal zelfstandig naamwoord. Gods heiligheid schept enerzijds dus wel wat afstand (als we het zetten tegenover onze onheiligheid), maar veel psalmdichters verlangden er ook erg naar! In dat verband zou ik willen op Mozes die in Exodus 33 aan God vraagt: “Toon mij nu Uw heerlijkheid.” Hij wist heus wel dat hij daar te onheilig voor was. Maar hij had tóch de euvele moed om erom te vragen, omdat zijn verlangen naar God groter was dan zijn huiver voor Hem. En dát is een wezenlijk aspect!
De dichter van psalm 43 zingt al biddend over zijn verwachting van Gods gunst. Hij heeft en bange ziel, maar niettemin klimt die bange ziel de berg van Gods heiligheid op:
Zend, HEER, Uw licht en waarheid neder,
En breng mij, door dien glans geleid,
Tot Uw gewijde tente weder;
Dan klimt mijn bange ziel gereder
Ten berge van Uw heiligheid,
Daar mij Uw gunst verbeidt.


Slotgezang

Tot slot raad ik je nog een paar gezangen aan die zingen over Gods heiligheid en die woorden geven aan de lof op Hem. Psalmen blijven soms wat de beschouwelijk op afstand; liederen gezangen weten – is het voortschrijdend inzicht? – woorden te vinden om Hem op waarde de schatten in voor ons begrijpelijke taal:

Gezang 157
Heilig’ God, voor Wie slechts waarheid,
reinheid van het harte geldt!
Eeuwig Licht, waar niets dan klaarheid,
niets dan vlekk’loos licht uit welt,
laat Uw heiligheid, o Heer’,
onze harten meer en meer
zo bestralen, zo verhogen,
dat zij heilig worden mogen!


Heilig is, o God, Uw wezen,
reiner dan het zonnelicht.
Eng’len in eerbiedig vrezen,
dekken voor U ’t aangezicht.
Wij zijn nietig, onrein stof,
onbekwaam tot Uwe lof,
vol van zonden, vol van vlekken,
die ons schuldig hart bedekken.

Nooit kunt G’ iets beminnen, Vader,
hoe volkomen ’t ons ook schijn’,
wat Uw heiligheid niet nader’,
U niet poog’ gelijk te zijn.
Ach, neem U dan onzer aan,
die op ’s levens donk’re paân
uit onszelven niets vermogen,
niets dat goed is in Uw ogen!

O, verzacht die vrees, die smarten!
Is hier onze kracht te klein,
schep Gij zelf ons reine harten,
Gij zijt rein, maar maakt ook rein.
Was ons diep onrein gemoed,
was het rein in Jezus’ bloed,
en Uw Heil’ge Geest geleide
ons verstand en harte beide.

Heilig God, barmhartig Vader,
schenk ons uw gerechtigheid.
Breng ons allen Hem steeds nader,
die G’ ons gaaft tot heiligheid,
tot wij eens voor Uwe troon,
gans verlost door Uwe Zoon,
onder reine hemelingen,
’t heilig, heilig, heilig zingen.
 

Gezang 190 
Welk een liefde, vol van leven,
steeds en nooit genoeg geroemd,
heeft de Vader ons gegeven,
dat Hij ons Zijn kind’ren noemt!
Nee, de wereld weet het niet,
wat Gods grote liefd’ ons biedt.
Als zij ’t wist, met zielsbegeren
zou zij mee tot God zich keren!

Wat wij eenmaal wezen zullen,
blijft verborgen tot de stond,
die de wond’ren zal onthullen
van het eeuwig vreêverbond.
Maar wij weten: Als Gods Zoon
is verschenen op Zijn troon,
zullen wij de Zijnen blijken,
Hem aanschouwen, Hem gelijken.

Wie in zulk een hoop mag leven,
reinigt zich van elke smet.
Christus, hem van God gegeven,
is zijn heiligheid en wet.
’t Is zijn strijd- en zegelied:
“Die in Hem blijft zondigt niet.
Kinderen, uit God geboren,
zijn tot heiligheid verkoren.”
 

Gezang 461
O hoogt’ en diepte, looft nu God
aanbidt Zijn heiligheid!
Zijn woord werd nimmer nog gepeild,
Zijn weg is majesteit.


O wond’re liefd’, o wijsheid Gods,
toen zond’ ons ’t licht benam,
hebt Gij ’t verlossend pad gebaand:
een tweede Adam kwam.

De liefde is zo wijs en goed:
wat eens in Adam viel,
ons menselijke vlees en bloed,
wordt leven weer en ziel.

Ja, meer dan ziel en leven zijn
gegund aan bloed en vlees:
God-zelf zal in ons wezen zijn,
Zijn ademende Geest!

Hij Die voor ons gestreden heeft
alleen, Man tegen man,
als God en mens geleden heeft
wat niemand lijden kan,

In het verborg’ne van de hof,
aan ’t kruis in stervensnood,
heeft Hij aan ons de weg geleerd
door lijden en door dood.

O hoogt’ en diepte, looft nu God,
aanbidt Zijn heiligheid!
Zijn woord werd nimmer nog gepeild,
Zijn weg is veiligheid.

zaterdag 20 juli 2019

Wie zou … Uw Naam niet verheerlijken?

Ik vind die toonzetting zo geweldig! In de reclamewereld kom je nogal eens de kreet tegen “… wie wil dat nou niet?” Nou, hier maken de zangers aan de glazen zee ook zo reclame.

Als je aan een volle zaal vraagt “Willen jullie ook… dit of dat”, is het effect vaak dat 80%-95% van de mensen instemmend zal reageren. Is er dan nog sprake van objectieve meningsvorming of juist van groepsdruk?

Groepsdruk

Als er onderzoek wordt gedaan naar de mening van een deel van de bevolking, van een plaatselijke of kerkelijke gemeente, dan gebeurt dat óf met schriftelijke stemming óf met hand­opsteken. Dat tellen van de vingers – of van de groene briefjes, zoals ik onlangs bij een stemming op de synode van de PKN zag – vind ik altijd wat onzuiver. Moeilijk te checken ook!
Zeker als de stemverhouding richting het midden, 50%, opschuift. Dan komt het erop aan dat de stemmen zuiver worden geteld. Maar wat ik nog belangrijker vindt: het opsteken van vingers vind ik hetzelfde als een openschaal­collecte. Als je niet vrij – anoniem – kunt stemmen, speelt er dus groepsdruk mee. En dat werkt onzuiverheid in de hand.
Teveel mensen hebben wel een mening, maar durven die niet en-publique te ventileren. De druk vanuit de groep duwt mensen die de ‘lieve vrede’ willen bewaren gemakkelijk de verkeerde kant op. Meelopers kunnen zo voor vervelende effecten zorgen binnen gemeente of bevolking, doordat ze met hun slappe houding actief meewerken aan slechte keuzes.

Suggestief taalgebruik

De vraag die de zangers hier in Openbaring 15 : 4b stellen, is een suggestieve vraag. In die zin, dat de vraag inwerkt op je gemoed. De vraag “Ben je voor of tegen” is een open vraag; hooguit kun je stellen dat het laatste, het ‘tegen’, sterker blijft hangen in je herinnering.
De vraag “Wil jij dat?” voert de druk al op: het komt erop aan of je deze weg die dreigt te worden ingeslagen, een goede keuze vindt; maar nog altijd is de druk laag. De vraag “Wil jij dat ook?” voert die druk op; het woordje ‘ook’ geeft aan dat er al meer zijn die dit willen. Wil jij bij die groep horen? Of val je hen af? Maar nog altijd heb je enige vrijheid in je gemoed om ‘nee’ te zeggen.
Maar met de vraag “Wie wil dat nou niet?”, zet je de dingen op scherp. Als jij je vinger durft op te steken, zal de groep – althans zo voelt dat aan – in een schaterbui uitbarsten. Welke sufferd wil dat nou niet?! Je bent dus helemaal niet zo vrij om te kiezen, als je eigenlijk zou willen!
Daar komt nog iets bij. Het maakt namelijk nogal uit wíe deze vraag stelt. Wat is de positie van de vraagsteller binnen de groep waar jij ook bijhoort? Als een eenvoudig, bescheiden persoon binnen de groep dat zou zeggen, klinkt het ook nog eens niet erg overtuigend. Maar als het een charismatisch figuur is, of iemand met een status (bijvoorbeeld een wethouder, een kamerlid, een burgemeester, een kerkvoogd of ambtsdrager), dan legt de positie van die spreker nog eens extra gewicht in de schaal: “Wie wil dat nou niet?” Je mag van zo’n persoon verwachten dat hij een weloverwogen standpunt inneemt; wat wou jij daartegen dan inbrengen?

Denken en ervaren

De zangers roepen: “Wie zou U niet vrezen, Heere, en Uw Naam niet verheerlijken?” Ze zingen – roepen eigenlijk – dat op zich niet vanuit een stuk groepsdruk, maar uit verrukking over Wie de HEERE. Ze hebben altijd van Hem gehouden, maar nooit zoveel als juist nú, nu ze van aangezicht tot aangezicht voor Hem staan.
Als je oog in oog met Hem staat, daar aan de glazen zee, en je kunt Hem eindelijk zien zoals Hij is – daar heb je je hele leven al naar verlangd – dan blijft er maar één ding over: je valt in diepe aanbidding voor Hem neer en met Jesaja zing je: “Ziet, Deze is onze God; wij hebben Hem verwacht, en Hij zal ons zalig maken. Deze is de HEERE, wij hebben Hem verwacht, wij zullen ons verheugen en verblijden in Zijn zaligheid.”
Je staat daar toch niet voor een grote Onbekende? Wat je daar zult zien zal wel je verwachting te boven gaan, maar het is toch niet onverwacht wat je daar zult zien? Alsjeblieft, zeg!
Dan zal er geen enkele vorm van angst meer zijn; althans voor Gods kinderen. Dan zijn ze namelijk Thuis! Zelfs de goddeloze zal op zijn aangezicht vallen en belijden: “Ja inderdaad, wie zou U niet verheerlijken? Ik, ik ben het! Het zal nooit meer gaan. Had ik maar geluisterd toen Hij mij opwekte om Hem te aanbidden op aarde! Ik dacht er niet aan, toen!”
En ook de vrome goddeloze zal zo iets zeggen. Ook hij of zij zal moeten beamen dat je wel een grote sufferd moet zijn geweest, wanneer je deze God niet wilde aanbidden. Ze zullen God gelijk geven in Zijn oprechte welwillendheid; zij kunnen er slechts onwelwillendheid tegenover stellen, zoals ze in al hun opgeklopte vroomheid jarenlang hebben gedaan.

Verheerlijken

Het woord ‘verheerlijken’ komt van ‘doxa’ dat ‘schitteren’, ‘majesteit’, ‘hoogst heerlijke toestand’ of ‘verheven staat’ betekent. Verheerlijken is niet iets voor straks, maar dat gebeurt nu reeds, in dit leven. Snap je dat?
Wie vandaag met dat verheerlijken niet zo goed raad weet, moet zich afvragen of hij met God dan wel raad weet. Want wie de HEERE kent houdt niets anders over dan ­aanbidding en verheerlijking van zó’n groot God, Die Zich met dwarsliggers bemoeit en hen maar blijft terugroepen.
Verheerlijken… dat is niet alleen allerlei praiseliederen zingen of gescreende psalmen oplepelen. Dat kan nog een vormendienst zijn ook. Maar zelfs het Hem aanroepen omdat je Hem nodig hebt, elke dag, vereert Hem al als de Onmisbare en Almachtige. We moeten ons veel meer bezighouden met de HEERE en Wie Hij is, dan met allerlei spitsvondigheden in de kerk, wat altijd weer een ‘wat mag wel en wat mag niet’ is.
Levende christenen zijn geen mensen die proberen uit te vogelen waar de grens ligt tussen ‘wat mag wel’ en ‘wat mag niet’, maar dat zijn mensen die woorden te kort komen om God te verheerlijken. Kom jij weleens woorden te kort over Hem? Zoek je – biddend tot de Heilige Geest – naar nóg mooiere superlatieven ter ere van de HEERE? Inderdaad, als je er goed over nadenkt, dan snap je die zangers: “de HEERE verheerlijken… wie wil dat nou niet?!

donderdag 18 juli 2019

Heere

Het menselijk imago duldt sinds Genesis 3 geen persoon meer boven zich. Soms nog wel; dan geldt het mensen met een ruggengraat van een garnaal; maar veelal geldt het mensen met een dubbel motief: die persoon boven je kun je dan goed gebruiken voor je eigen plan.

Vanuit de Kanttekeningen bij deze tekst is er nog iets vreemds blijven liggen na de vorige overdenking. Het gaat om de link naar Jeremia 10 : 7 waar staat: “Wie zou U niet vrezen, Gij Koning der heidenen? Want het komt U toe; omdat toch onder alle wijzen der heidenen en in hun ganse koninkrijk niemand U gelijk is.”

Heiligen of Heidenen?

Daar staan die woorden uit het Lied van het Lam dus letterlijk: “Wie zou U niet vrezen”. Maar God wordt daar niet als de Koning der heiligen aangesproken, maar als de Koning der heidenen. De hebreeuwse woorden qadosh (heilige) en goy (heiden) kunnen onmogelijk zijn verwisseld. Ook is het onwaarschijnlijk dat dus de nederlandse woorden, die veel op elkaar lijken, zijn verwisseld. Waarom dat verschil tussen Jeremia en Johannes, terwijl beiden belijden “Wie zal U niet vrezen?”
Zou het niet daarin kunnen liggen, dat Johannes meer wist dan Jeremia? Voor deze laatste kon het niet anders dan dat niet-joden zich bij Israël moesten voegen om zalig te worden. Maar Johannes, de discipel die Jezus liefhad, heeft iets diepers geleerd, dat Paulus handen en voeten zou gaan geven: het evangelie zou ook bestemd worden voor de ­heidenen. En zij zouden én ingeplant worden in Israël én een status aparte krijgen. Dat was voor Jeremia nog onmogelijk!
Jezus kon tegelijk Koning van Israël zijn een Koning der heidenen. Al wordt Hij in de laatste context vaker de hemelse Bruidegom genoemd. De band met de kerk is een andere dan die met Zijn verbondsvolk. De kerk is allerminst in plaats van Israël gekomen, maar Israël heeft beloften liggen die nog in vervulling moeten gaan. Evenwel zijn die beloften níet voor de kerk. Uiteindelijk zullen ze er in delen, maar nu nog niet.
Heidenen zijn ‘schapen die niet van deze kudde zijn’. Ze moeten ook worden toegebracht. Niet tot Israël, maar tot de kudde. Want: het zal één Herder en één kudde worden. In de eeuwigheid zullen die zaken allemaal op hun plaats vallen!

Kurios

Het woord voor Heere is het griekse kurios. Op de plaatsen waar in het Oude Testament Heere of HEERE staat, wordt het hebreeuwse woord Yehovah gebruikt, dat is opgebouwd uit de klinkers van Adonay. Met de naam Heere, de verbondsnaam, maakte de HEERE Zich bekend als ‘de Bestaande’ of ‘Ik ben er voor jullie’. Dat heeft iets vertrouwelijks, iets dat dichtbij is; vooral niet iets afstandelijks of beschouwelijks!
Kurios is toch meer een woord of naam met rangorde en standsverschil: meester of bezitter, hij die beslissingsbevoegd is over iemand of iets. Dat kan een vorst of bestuurder zijn; in Jezus’ dagen was dat de keizer.
Als Jezus een strikvraag krijgt over belastingbetalen, doet Hij die merkwaardige uitspraak: “Geeft dan den keizer, dat des keizers is, en Gode, dat Gods is.” Mensen hebben de neiging de randen van de wet – of misschien wel eerder de mazen van de wet – op te zoeken, maar Jezus stelt dat een regel die duidelijk is geen vragen kan oproepen! Daarmee plaatst hij de mensen in de rol van ‘bezit van anderen’. In bepaalde gevallen heeft de keizer zeggenschap; in andere gevallen heeft God dat.
Het gaat er niet om dat God dan geen zeggenschap heeft, als de keizer zeggenschap heeft; het gaat erom dat de mensen niet autonoom zijn en geroepen zijn aan hun bezitter de waardige eer te geven.
Daarmee geeft Jezus aan dat de situatie van het Oude Testament helemaal niet anders of slechter is dan die van het Nieuwe Testament. En dat heeft ons vandaag ook wel wat te zeggen. Of we Jood of heiden zijn, we zijn het bezit van een ander. Of van God of van een ander… In beide gevallen zijn we niet vrij om te doen wat we willen. Dus laten we onszelf geen rad voor ogen draaien door ons in te beelden dat, als we vrij zijn van Gods geboden, we dan vrij man of vrouw zijn. Nee, want dan zitten we onder de heerschappij van een ander.
Zoveel te vrijer – ook dat leert Jezus ons, als Hij spreekt over het juk dat Hij ons aanbiedt – is het om het eigendom van de HEERE te zijn. Als Hij de heerschappij over je leven heeft dan staat dat haaks op uitbuiting. Gods heerschappij als kurios beoogt ons eeuwig welzijn. Kijk maar als God instemt met het plan van Zijn Zoon om zondaars te bevrijden, door Zijn leven voor hen op te offeren. Jezelf opofferen staat haaks op ­anderen opofferen voor jouw belangen en plannen.

Eretitel

De titel HEERE of Heere heeft niet de klank van heersen en bezitten, maar de grondtoon van liefde. Heere is een eretitel, die getuigt van respect en eerbied. Hem de eer geven die Hij verdient, is uiting geven aan een belijdenis.
Ja, ik weet dat er mensen deemoedig en nederig zijn – bijvoorbeeld in hun gekunstelde gebeden – waardoor die gebeden dweperig en kruiperig worden. Dat getuigt van eenzelfde houding als de heidenen – of de Baälpriesters bij Elia op de Karmel – die met hun zelfkastijding de aandacht en het erbarmen van hun afgod proberen op te wekken. Maar als je de HEERE voor je probeert in te winnen door zelfkastijding, dan ken je Hem nog niet.
Termen als ‘jezelf verfoeien’, ‘jezelf vloekwaardig achten’ of zelfs ‘van jezelf walgen’ zijn werkelijk buiten proportie. Je bent nog verder van God verwijderd dan Luther op de Pilatustrap. God voor je proberen in te winnen met vrome praat en zalvende taal is wanstaltig. Het laat Hem walgen van al dat godsdienstige gedoe.
Hem de eer geven die Hij verdient gaat niet samen met een houding waarin je Hem eigenlijk gelijk maakt aan de afgoden die offers vragen en kastijding opleggen. Ik heb het Jezus nooit zien of horen doen! Ja, Die was heilig, zonder zonde, maar dat neemt niet weg dat Hij er ook nooit op heeft gezinspeeld dat zondaars dat wel moeten doen. Dat is de vrome variant van eigenwillige godsdienst; dat is de dood!
Deze mensen aan de glazen zee hebben begrepen hoe je God de eer geeft die Hem toekomt: ze noemen Hem HEERE. Ze hadden Hem even goed Vader of Abba (lieve Vader) kunnen noemen. Dat laat veel meer een nabijheid, een band, zien en horen. En geloof me: dat doen ze hier op de oever niet voor het eerst. Het is een wezenlijk element uit dit Lied, dat ze al op aarde hebben leren ‘zingen’: “Mijn Heere en mijn God!”

woensdag 17 juli 2019

Wie zou U niet vrezen, Heere?

Over de ‘vreze des Heeren’ bestaan nogal wat misverstanden. God vrezen is voor sommigen ‘bang voor Hem zijn’. Soms begrijp ik dat; óf vanwege ongeloof, óf vanwege opvoeding.

Laten we eerst eens gaan kijken wat het grondwoord voor ‘vrezen’ eigenlijk inhoudt. Want als we een of andere dwaling willen ontkrachten, dan moeten we wel weten waarover we praten.

Fobie

Het werkwoord vrezen is in het grieks pho’beo; dat komt van het zelfstandig naamwoord phobos (φοβος) en dat kennen we wel van ons woord fobie. Direct snappen we dan ook dat dat wel iets te maken moet hebben met angst en vrees. In onze taal hebben we het dan over een psychische aandoening “waarbij iemand, om doorgaans onduidelijke redenen, een overmatige angst ontwikkelt voor specifieke zaken of situaties. Deze angst staat niet in verhouding tot de reële bedreiging die van de situatie of het object uitgaat en de lijder is zich hiervan goed bewust. Niet alle angst­stoornissen worden fobieën genoemd. Als angst niet voor bepaalde zaken of situaties is, spreken we niet van een fobie, maar van een paniekstoornis of van gegeneraliseerde angst” (aldus Wikipedia).
Nou, een technisch verhaal, maar de strekking is wel duidelijk: fobie betreft een angst die buiten proportie is en niet klopt met de realiteit. Daar zijn natuurlijk allerlei technische en vooral psychologische theorieën over: hoe dat ontstaat en zich ontwikkelt. Waar komt de angst voor iets vandaan? Dat kan zijn doordat je ooit voor iets schrok en daarna nooit meer onbevangen kon zijn. Het kan ook een door iemand anders op jou overgebrachte angst zijn. Met name dat laatste is in bepaalde groeperingen zeker aan de orde.

Vrees voor God is vanzelfsprekend

Dat een mens een bepaalde angst voor God heeft is eigenlijk vanzelfsprekend. God is de grote, heilige en gans Andere… Wij mensen zijn nietig en broos. Althans… dat is de realiteit sinds Genesis 3! Angst voor God is op zich geen fobie, maar een aan de werkelijkheid gerelateerde vanzelfsprekendheid. Omdat God heilig is en wij zondaar zijn.
Kijk maar naar de eerste reactie van Adam en Eva, wanneer God het Paradijs betreedt om de mens op te zoeken. “En zij hoorden de stem van den HEERE God, wandelende in den hof, aan den wind des daags. Toen verborg zich Adam en zijn vrouw voor het aangezicht van den HEERE God, in het midden van het geboomte des hofs.” Gods vraag is helemaal niet dreigend, zou je zeggen: “Waar zijt gij?” Toch is de lading van die woorden op dát moment juist heel angstaanjagend! Adam spreekt voor zichzelf; hij vergeet Eva helemaal: “Ik hoorde Uw stem in den hof, en ik vreesde; want ik ben naakt; daarom verborg ik mij.”
De mens heeft een buitenproportionele angst voor God gekregen. Buitenproportioneel? Maar daarnet zei ik toch dat die angst vanzelfsprekend is, vanwege de zonde? Ja, maar die angst komt niet doordat God zo bedreigend is, maar omdat wij onze bescherming – de zondeloosheid – zijn kwijtgeraakt. En precies dáár zit bij veel mensen de denkfout. We leggen de oorzaak van onze angst voor de heilig God neer bij Hem Zelf! Maar dat is niet eerlijk. Híj is niet veranderd, maar wíj zijn veranderd! En hoe!

Fobie voor God

Wat je vervolgens ziet is dat die heftige schrikervaring met God resulteert in een buitenproportioneel beeld van God. Terwijl Hij nog niet voor 0,000000001% is veranderd, doen wij alsof Hij totaal wezensvreemd is geworden. Maar we walsen voorbij aan het feit dat wij mensen door de zonde wezensvreemd zijn geworden aan de HEERE!
Daarom is dat gedeelte uit Johannes 1 ook zo diep aangrijpend: “Alle dingen zijn door Hetzelve gemaakt, en zonder Hetzelve is geen ding gemaakt, dat gemaakt is. In Hetzelve was het Leven, en het Leven was het Licht der mensen. En het Licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft hetzelve niet begrepen. […] Dit was het waarachtige Licht, Hetwelk verlicht een iegelijk mens, komende in de wereld. Hij was in de wereld, en de wereld is door Hem gemaakt; en de wereld heeft Hem niet gekend. Hij is gekomen tot het Zijne, en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen.”
Bizar! Hij kwam naar Zijn eigen schepselen, maar ze herkende Hem niet meer. Begrijp je wat hier staat en hoe diep ingrijpend dit is? God zocht de gevallen en verloren mens op, maar die keek op van zijn boze werken, staarde God met grote ogen aan en haalde zijn schouders op: “Wie mag Dat dan wel wezen?” Met opzet zeg ik het even grof, om je te laten voelen wat Jezus zag, toen Hij oog in oog stond met de mens.
Jij en ik worden daar door Johannes op een diepe manier getekend. Wat nou fobie? Hier is sprake van totale verstandsverbijstering! Hoe zo ‘vrees voor God’? Het kan niet, maar God zou haast bang worden van de mens die Hij heeft geschapen met zoveel zorg en liefde!
Er bestaan films waarin de mens een robot maakt, die voorts autonoom wordt en een bedreiging gaat vormen voor die mens zelf. Eigenlijk een variant op de film Pinokkio. Als je met dit in je achterhoofd zo’n film zou bekijken, schrik je nog erger, hoop ik.
De houding van Adam is direct kenmerkend voor de mens sinds Genesis 3: hij duikt weg voor God, durft Hem niet meer in de ogen te kijken. En… hij schuift de schuld van zich af, op God Zelf. “Toen ik U hoorde aankomen, werd ik bang van U; erg bedreigend allemaal!”, “De vrouw die U mij hebt gegeven is de oorzaak van al deze ellende…”, “De slang, daar, heeft mij dit gelapt… ik voel me bedrogen!”
Toen God de satan aankeek, stelde Hij geen vraag à la “Waarom heb je dit gedaan?” Hij trok slechts een conclusie en verbond er het eeuwig oordeel aan: “Omdat je dit hebt gedaan ben je vervloekt…” Satan deed geen enkele poging de schuld af te schuiven op iemand anders. Dat had hij kunnen doen, maar hij eiste de verantwoordelijkheid voor deze aanslag zelf op. Hij had zijn duivelse doel bereikt: Gods beeld lag aan scherven. Hij had zijn Schepper te schande gemaakt!
En toch heeft satan ook een fobie voor God. Jacobus schrijft in zijn zendbrief: “Gij gelooft, dat God een enig God is; gij doet wel; de duivelen geloven het ook, en zij sidderen.” En terecht. Want voor hen is er geen weg terug. Maar voor de mens wel!

Kinderlijke vrees voor God

Daarom doen we God tekort als we zouden blijven steken in deze betekenis van dat woord phobos. Het woord heeft ook de betekenis van ‘eerbied voor iemands echtgenoot’. Dat draagt de lading van ‘je plek weten ten opzichte van die ander’.
Het werkwoord pho’beo betekent ook ‘vereren’, ‘eerbied hebben voor’ of ‘met eerbiedige gehoorzaamheid behandelen’.
In onze tijd zijn veel woorden uit de Bijbel qua inhoud en betekenis uitgehold of veranderd. Helaas is ‘vrezen’ ook zo’n woord. Het is het karakter van dat kinderlijk ontzag kwijtgeraakt. En dat is erg jammer. Dat zorgt voor andere problemen en spraakverwarringen.
Zo is voor mij het lied ‘Mijn Jezus ik houd van U’ een van de teerste liederen. Het komt veel dichterbij de HEERE dan veel psalmen die vaak statig en beschouwelijk zijn. Het is jammer dat dit voor onbegrip en afstand zorgt bij mensen die eigenlijk heel dichtbij me staan. Men gaat af op de klank van het woord ‘houden van’ en oordeelt dat dat een veel te plat synoniem is voor het ‘vrezen’. Ik snap het wel, maar ik kan er helaas niets mee. Het is wat het is. We leven in een tijd waarin taal snel vervliegt en uitholt. We zullen het moeten doen met de taal waarmee we elkaar nú kunnen begrijpen.
Het zou me een lief ding waard zijn als er meer werd geluisterd naar de motieven achter de woorden, dan dat op de klank af wordt geoordeeld. Het troost mij dat de HEERE weet hoe ik het bedoel. Ik hoef niet tegenover de mensen in de kerk jargon te verzinnen om acceptabel te zijn. Ik praat tegen God Zelf. Hij weet wat voor vlees Hij in de kuip heeft. Echt niet het beste soort. Zeker niet zoals Adam tijdens de schepping was.
Hoewel… omdat Hij Zijn Zoon ziet, als Hij naar mij kijkt – snap je wel hoe onpeilbaar dat wonder is, na alle voorgaande dingen over de distantie tussen mens en God? – ziet Hij de nieuwe schepping al die ik eens volkomen zal zijn. Zo is God. En zo is mijn Liefste. Hoe zou ik nog voor zo’n God vrezen, Die mijn Vader wil zijn. Fobie… het zou Hem op Zijn heilige hart trappen. Ik heb al die jaren van U gehouden, maar weer moet ik zeggen: “maar nooit zoveel als nu!”

maandag 15 juli 2019

Gij Koning der heiligen

Vers 3 sluit af met merkwaardige aanbidding van God. Ze noemen Hem ‘Koning der heiligen’ en het lijkt een bekende en zelfs vaststaande term en aanspreektitel. Wat kunnen we leren?

In het vorige hoofdstuk ging het over de wegen, de manier van handelen, van de HEERE. Daarover wordt weliswaar een oordeel geveld, maar de uitslag is positief: God handelt op een rechtvaardige en waarachtige manier. Als je dat belijdt, zeg je al heel grote en mooie dingen. Maar kunnen wij als mensen wel zo’n oordeel vellen? Hebben wij daar een goede kijk op?
In Romeinen 11:33 zingt Paulus: “O diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennis Gods! Hoe ondoorzoekelijk zijn Zijn oordelen, en onnaspeurlijk Zijn wegen!” Daar belijdt hij dat de wegen van de HEERE onnaspeurlijk zijn en Zijn conclusies ondoorzoekelijk. Gods handelen lijkt één mysterie.
Worden wij eigenlijk wel geroepen om een oordeel te vellen over Gods wegen? Ja en nee. Wij moeten ons niet de rol van een rechter aanmeten. Maar toch nodigt de HEERE ons al in het Oude Testament uit om ‘samen te richten’. God is heel transparant in Zijn handelen. Ja, er zijn verborgen redenen en motieven. Maar veel dingen doet Hij inzichtelijk. Waarom? Opdat we Hem er beter en dieper door zouden kennen. Meer zouden liefhebben, ook al begrijpen wij veel niet. Dus dat is toch wel mogelijk, ondanks ons gebrek aan kennis. Zo groot is de HEERE dus en zó diep daalt hij naar ons of!

Bevragen of Bemoeien

Onderdanen mogen van een koning (of regering; dus de totale overheid) verwachten dat die hen op een goede manier leiding geeft. Daar is onze Nederlandse Geloofsbelijdenis ook helder over in artikel 36: “Voorts, een ieder, van wat kwaliteit, conditie of staat hij zij, is schuldig zich den overheden te onderwerpen, schattingen te betalen, hun eer en eerbied toe te dragen, en hun gehoorzaam te zijn in alle dingen die niet strijden tegen Gods Woord; voor hen biddende in hun gebeden, opdat hen de Heere stieren wille in al hun wegen, en dat wij een gerust en stil leven leiden in alle Godzaligheid en eerbaarheid.”
Een zekere naïviteit kenmerkt onze houding ten ­opzichte van de overheid en allen die over ons gesteld zijn. Toch leert de praktijk wel dat overheden niet altijd juiste beslissingen nemen, niet altijd transparant zijn in hun beleid en ook niet altijd eerlijk handelt. De woorden van hierboven dwingen ons geenszins alles maar te accepteren. Maar toch toch moet onze grondhouding onderdanigheid zijn, omdat God ons deze personen (hoe ongelovig en gebrekkig ook) geeft om door hun hand te regeren.
Dat stuit weliswaar regelmatig tegen een weerbarstige en nare realiteit aan, waarin burgers en overheid uit elkaar groeien. En dat gebeurt niet minder vaak in de kerk. Ook de overheid en kerkelijke regering heeft de taak onderdanig te zijn. Niet aan het volk – want dan noemen we het dienend – maar aan de HEERE Die hen aanstelt. Ja, ook al zien zij dat zelf niet en geloven zij dat zelf niet!
Wij mogen dus kritisch meekijken met de regering. We mogen bevragen op motieven. We mogen wijzen op gebreken en dan dient elke overheid ook inzicht te geven. Juist waar dat niet gebeurt, ontstaat verwijdering. Dat geeft ons niet het recht om te gaan zitten bemoeien met de regering. Er moet gebruik gemaakt worden van de wettelijke wegen waarlangs het beleid kan worden geverifieerd.

Maar God…

Heel dat wanbeleid van een aardse regering, plaatselijk of landelijk, alsmede het soms stuntelige of starre beleid van een kerkenraad of synode is regelmatig een slechte illustratie van hoe God regeert. Het vertekend het beeld van Hem Die zo rechtvaardig en goed regeert en Wiens oordelen waarachtig zijn. Bij mensen raak je teleurgesteld omdat ze regelmatig onwaarachtig zijn, vanwege politieke lijntjes achter de ­schermen. Mensen vellen een oordeel, maar daar zit hun eigen voor- of nadeel ook in meegenomen!
Maar zo is God niet. Hij laat Zich aanbidden als de Koning der heiligen. Met zo’n Koning zijn ze goed af! Maar voordat ik te beschouwelijk wordt – en daar heb ik altijd zo’n hekel aan – moet ik de vraag toch persoonlijk maken: is Hij jouw Koning? Behoor je tot die heiligen?
Apart gezet vanaf het moment dat je mens werd, nadat Hij ervoor zorgde dat twee cellen één mens gingen vormen?! Ik las net dat biologen nu toch vaststellen dat er vanaf dat moment sprake is van ‘mens’ en dus van ‘leven’. ‘Koning van de heiligen’ gaat nog verder. Ze zijn in hun leven vroeger of later en met vallen en opstaan ‘onderdaan’ geworden van deze Koning. Het zijn geen vreemden die Hem hier aanbidden. Hij is hun Koning en hun God. Maar in Christus ook hun Vader!

Meerdere der velen

Nog even over die term ‘Koning der heiligen’. Als in de Bijbel sprake is van Heere der heren of Koning der koningen of God der goden, dan wordt bedoeld dat de Ene de meerdere is der velen. Hij steekt, net als Saul, met kop en schouders boven hen uit. Zou dat ook zo zijn met ‘Koning der heiligen’?
Nu bedoel ik dat met eerbied, maar ja dat zou je zeker kunnen zeggen. ‘Koning der heiligen’ is eigenlijk de Meerdere der heiligen. Hij gaat hen verre te boven. Maar Hij is niet alleen hun Meerdere, Hij heeft een warme band met hen! De HEERE is niet de grote en verre Meerdere, maar Hij buigt Zich liefdevol naar hen over om hen over.
Ik vermoed dat alle koningen op aarde een stevige afstand tot het publiek in acht nemen. Weliswaar zijn de koning of koningin van het volk, maar ze hebben niet zomaar elke dag omgang met hen. De vraag is zelfs of ze hun toestand en dagelijkse omstandigheden wel kennen.
Maar de HEERE is de Koning Die weet wat Zijn volk mee moet maken. Hij kent hun zorgen en wil dagelijks, ja meer malen per dag, met hen omgaan. Hij begeert meer met hen om te gaan dan andersom!
‘Koning der heiligen’; zo wil Hij genoemd en bezongen worden. Zijn volk noemt Hij heiligen. Niet omdat ze zo heilig en zonder zonde zijn, maar omdat ze helemaal exclusief bij Hem horen. Snap je dat deze heiligen, wanneer ze eindelijk Thuis zijn, in een jubel uitbarsten als zij hun Koning eindelijk met eigen ogen zien?!
Ze vallen in aanbidding voor Hem neer, maar staan even zo gemakkelijk weer op. Er komt geen einde aan hun lied, want er blijft aanvoer, input, om te bezingen. Zingen, tot in eeuwigheid. Ik weet niet of je kunt begrijpen wat dat is… De Heere is niet alleen de Meerdere der velen, maar ten diepste de Enige in Zijn soort; Uniek optima forma.

dinsdag 2 juli 2019

Rechtvaardig en ­waarachtig zijn Uw wegen

Ooit maakte ik een lied voor het jeugdkoor, waarop mijn vrouw en ik zaten, met de titel
‘Uw wegen zoeken altijd mijn geluk’. Hoe kunnen weten eigenlijk iets doen? Laat staan geluk zoeken? Wat zijn die wegen?


Nou dat is wel een dingetje! De woorden in de Bijbel hebben nogal eens een andere betekenis gekregen in later dagen. We moeten ons dat bewust zijn. Daarmee zeg ik niet dat een hertaling of nieuwe vertaling gewenst is; leg het alsjeblieft gewoon uit en vermijd het moeras van hertalingen!
Ontken ook niet dat taal vloeibaar is maar Gods Woord standhoudt tot in eeuwigheid. En zelfs in dát statement zit al weer een taalprobleem. Alsof de Bijbel zelf standhoudt. Nee, Gods Woord, Zijn evangelie en Zijn wet houden stand. Zijn verbondsbeloften even goed als zijn verbondswraak. Onze normen en waarden zijn aan bederf onderhevig. Emancipatie en genderidentiteit raken door alle uit proportie geslagen discussies op drift en in de vaart der veranderingen moet Gods Woord zich dan aanpassen aan onze veranderende visie op de dingen, waarover datzelfde Woord nu juist zo helder was! Maar als dát zo is, heb je God nog niet begrepen!
Nee, over dat soort aanpassingen heb ik het niet. Maar… we moeten ons wel bewust zijn dat ons taalgebruik vloeibaar, veranderlijk, ja zelfs vluchtig is. Diverse woorden raken in onbruik; even zoveel woorden veranderen van karakter of inhoud. Heb je ook al gemerkt dat er steeds minder woorden te bedenken zijn in onze taal die passend zijn bij de heiligheid van God? Met het uithollen van onze taal, holt ook de devootheid van de geloofstaal uit. Soms denk ik weleens: begrijpen de engelen ons nog wel, als ze ons horen spreken? Immers wij, de gemeente, hebben een boodschap voor hen!

Wat zijn wegen?

Nu terug naar de tekst. Het gaat over de wegen van de HEERE. Als de Bijbel spreekt over een pad, zoals in Psalm 119, dan gaat het over de weg die je aflegt door dit leven. Maar als we alleen al in het Oude Testament kijken naar hoe het woord weg of wegen wordt gebruikt, dan is dat heel divers.
Het wandelen in de wegen van de HEERE duidt erop dat het gaat over Zijn geboden, Zijn richtlijnen voor dit leven. Maar als het gaat over de wegen van een mens, dan is het de weg die hij aflegt door dit leven; geplaveid met voor- of tegenspoed. Maar net zo goed kan de lading van het woord gaan over je motieven, je beraadslagingen, je plannen en het doel dat je voor ogen hebt om te bereiken. Een figuurlijke weg dus, die tot jouw doel leidt.

Geopenbaard of verborgen?

Als de psalmist van Psalm 25 zingt: “HEERE! maak mij Uw wegen bekend, leer mij Uw paden”, dan gebruikt hij twee ogenschijnlijk dezelfde woorden, maar toch worden ze heel verschillend gebruikt in de Bijbel. Het eerste, vertaald door wegen, is figuurlijk, terwijl het tweede, vertaald door paden letterlijk een weg of pad bedoelt. Als het ware bidt hij: Help mij Uw wil en gebod te begrijpen en maak me duidelijk welk pad door dit leven daar bijhoort.
Dat is hebreeuws. In het grieks staat er in onze tekst voor wegen het woord hodos, dat enerzijds letterlijk weg, pad of straat betekent, maar ook de metaforische kant van gedragswijze, manier van denken, beslissen of voelen. Slechts één keer (in Jacobus 1:11) gebruikt het Nieuwe Testament het woord poreia, dat reis, tocht, onderneming of voornemen betekent.
In onze tekst gaat het dus over Gods manier van denken en beslissen. Misschien nog wel het meest dat laatste. Maar het een staat niet los van het ander. Nog even terug naar dat lied: Uw wegen zoeken altijd mijn geluk. Dát is precies wat dat lied wilde beklemtonen. De weg waarlangs is niet altijd duidelijk doordrenkt van dat principe; mijn levensweg kan hobbelig en gevaarlijk worden. Maar Gods manier van denken daarachter en de beslissingen die Hij voor me neemt zijn 100% gericht op mijn geluk. Dat zie ik niet altijd… maar dát is mijn probleem!

Gods mentaliteit

De zangers aan de glazen zee duiden Gods manier van denken met twee kernachtige woorden: rechtvaardig en ­waarachtig. Deze twee woorden kenmerken God in Zijn manier van handelen, denken en sturen. Dit lied kun je alleen goed meezingen, als je deze God ook werkelijk ként! Iemand die alleen maar – zoals we in de vorige overdenking zagen – een beeld van God heeft dat uit boekjes komt en niet uit ervaring, zal bij deze woorden heel andere associaties hebben. Sterker nog, die zal kritische vragen stellen bij deze woorden. Die heeft direct al een paar pijlen klaar liggen, die zijn gedrenkt in het gif van ons ‘ja-maar’.
Deze woorden moet je eens een tijdje overwegen, zoals je iets werkelijk wilt proeven, door het lang in je mond te houden en rustig af te wegen welke smaak of smaken je nu eigenlijk ervaart. Alleen zo komen we iets te weten over de ‘smaak’, het karakter, van Gods mentaliteit achter Zijn doen.

Waarachtig

Ik begin bij het laatste, want als we dát woord op de goede manier hebben leren proeven, kunnen we het eerste beter beoordelen.
Het woord waarachtig is niet alleen het ferme en klinisch en juridisch klinkende waar. Het is het totaal ontdaan zijn van elke vorm van schijn en onwaarheid. Het is het onlosmakelijke cement tussen dat wat je hoort of ziet en dat wat het ook werkelijk is. Daar zit geen enkele discrepantie tussen!
In de winkel kun je een aanbieding tegenkomen die suggereert dat je een ongelofelijke korting krijgt, maar in werkelijkheid kan dat nog best eens meevallen. De verpakking van artikelen staat vaak vol met schijnbare werkelijkheden. De beloften van reclame zijn nooit 100% dat wat ze zeggen te zijn. Daarom stellen artikelen en financiële meevallers ook zo vaak teleur. Maar zo is God niet!
Als je ergens woorden van Hem leest, neem ze tot op de komma en de punt serieus. Zo trad Jezus ook op. Er was wel vele dat mensen niet begrepen, maar nooit dat daar ook maar één onwaarachtigheid in. Integendeel!
Woorden met de toevoeging ‘-achtig’ hebben in ons taalgebruik vaak de lading van ‘het lijkt erop’. Een stof die roodachtig is, ziet er wel rood uit, maar is het niet helemaal. Iemand die schaapachtig kijkt, heeft een blik die lijkt op een schaap. Een volwassene die zich kinderachtig gedraagt, vertoont het gedrag van een kind (en dan in negatieve zin!). Maar als hier Gods wegen waarachtig zijn dan vertonen ze niet alleen kenmerken die dichtbij de waarheid komen, maar ze zijn voor 100% waar. Daarom zei Jezus: “Ik ben de waarheid”. Ik kan me vergissen, maar ik vermoed dat deze uitspraak van Jezus in directe verbinding staat met de woorden “Niemand heeft ooit God gezien… de Enige Die Hem heeft laten zien is de Zoon!” Als Jezus zegt dat Hij de Waarheid Zelf is, dan laat Hij daarmee ook zien Wie Zijn Vader is!
Paulus schrijft aan de Filippenzen: “Voorts, broeders, al wat waarachtig is, al wat eerlijk is, al wat rechtvaardig is, al wat rein is, al wat liefelijk is, al wat wel luidt, zo er enige deugd is, en zo er enige lof is, bedenkt datzelve!” Ten diepste roept hij op om te Zijn als Jezus… en daarmee dus passend bij God Zelf!
Is dit woord waarachtig voor jou ook een woord dat écht past bij God? Heb je Hem zo leren kennen en ben je het met me eens dat je God nooit kunt betrappen op dubbelhartigheid of onwaarachtigheid? Mensen proberen dat wel en rukken diverse Bijbelteksten uit hun verband, maar daartegen moet toch je hart in opstand komen, nietwaar? Het raakt je als mensen, atheïs of refo, dit doen, hè?

Rechtvaardig

Als we zo het karakter van God helderder hebben gekregen, kunnen we ook veel zuiverder nadenken over dat eerste woord rechtvaardig. Want als je geen warme relatie met de HEERE hebt, dan verval je al gauw in juridische termen.
Je kunt op een klinische manier spreken over Gods rechtvaardigheid spreken. Daar zit het doemscenario van theologiën over de uitverkiezing achter. Men kan zelfs zover gaan met zelfkastijding dat men het verloren gaan ziet als een eenswillendheid met Gods verwerping. Dan wordt je met je verdoeming – vanwege je halstarrige onbekeerlijke houding tegenover Gods welmenendheid – toch nog een vrome pief!
Maar zo werkt het niet! Gods rechtvaardigheid komt het allerheftigst tot uiting op Golgotha én aan de glazen zee. Gods toorn kent namelijk ook twee kanten. En nee, dat is geen onwaarachtigheid aan God, maar een diepere dimensie. God doet recht en Zijn toorn moet gestild, maar… dat betekent niet dat jij en ik die toorn moeten ondergaan.
Ik ben met je eens dat God had gezegd (en God de Zoon was daar ook bij!) tegen Adam en Eva: “… ten dage, als gij daarvan eet, zult gij den dood sterven.” En dat satan direct handig gebruik maakt van een in zijn verduivelde ogen motief van onwaarachtigheid: “Maar God weet, dat, ten dage als gij daarvan eet, zo zullen uw ogen geopend worden, en gij zult als God wezen, kennende het goed en het kwaad.” Weliswaar bleken satans woorden al bij de eerst hap een leugen. Maar het is ook waar dat de dreiging van God (blijkbaar was er in de staat der rechtheid ook al sprake van dreiging!) niet direct uitkwam, hoewel Hij dat had gezegd! Adam en Eva vielen niet direct dood, zoals Annanias en Safira.
Blijkbaar zat er achter Gods dreigende woorden al een plan van zaligheid. En God de Zoon had daar alles mee te maken. Die straf op de ongehoorzaamheid van Adam en Eva is gekomen! Maar niet toen Adam na een Methusalemachtig lang leven stierf. Zijn dood was niet de betaling. Dat gebeurde op Golgotha, waar God Zelf ten diepste stierf! De scheiding tussen God de Vader en God de Zoon was een onpeilbaar heftige kortsluiting door Gods opgespaarde toorn op de zonde.
Het woord dikaios voor rechtvaardig komt van dike dat alles te maken heeft met vonnis, rechtspraak, rechtsgeding en de straf die moet worden ondergaan. Gods rechtvaardigheid manifesteert zich langs de maatlat van Zijn wetten.
Als de wegen van de HEERE rechtvaardig zijn, dan zijn ze onberispelijk en vrij van elke vorm van schuld. Iemand die wordt omschreven als rechtvaardig, wordt ten diepste dus aangeduid als iemand die past bij God. Niet gelijkwaardig, maar een uitstraling heeft die passend is bij Wie God is!
Terecht geldt dat vooral en eigenlijk alleen maar van Christus! Hij was, zoals Adam had moeten zijn. En dus ook hoe ik moet zijn! Maar toch deinst God er niet voor terug om ook mensen het predikaat ‘rechtvaardig’ te geven! Lees maar wat Jacobus schrijft: “… de Schrift is vervuld geworden, die daar zegt: En Abraham geloofde God, en het is hem tot rechtvaardigheid gerekend, en hij is een vriend van God genaamd geweest.”
Jakobus spreekt hier Paulus in Romeinen 4:3 na. Hij koppelt het rechtvaardig zijn niet aan werken en uiterlijke dingen, maar aan het geloof. En geloof heeft alles te maken met een waarachtige duiding van God, door Zijn woorden serieus te nemen omdat ze uit een waarheidsprekende mond komen! Zie je hoe waarachtigheid en rechtvaardigheid aan elkaar verbonden worden door geloof?
De zangers aan de glazen zee konden dit lied zingen – en Gods wegen zó bezingen – omdat ze Hem geloofden op Zijn Woord. Geloven in God is goed, maar God geloven is beter… Denk daar maar eens over na. Mocht je het daar niet mee eens zijn: ik praat de Hebreeënbriefschrijver na: “Maar zonder geloof is het onmogelijk Gode te behagen. Want die tot God komt, moet geloven dat Hij is, en een Beloner is dergenen die Hem zoeken.” (Hebr. 11:6) Je moet Hem dus op Zijn Woord geloven!