dinsdag 1 mei 2018

Het geweten en Gods oordeel over een heel volk?

Hoofdstuk 5


En er kwam een hongersnood over het gehele land van Egypte en ­Kanaän, en grote benauwdheid; en onze vaders vonden geen spijs. Maar als Jakob hoorde, dat in Egypte koren was, zond hij onze vaders de eerste maal uit. En in de tweede reize werd Jozef zijn broederen bekend; en het geslacht van Jozef werd aan Farao openbaar.
Handelingen 7 : 11-13



Als rechtgeaarde gereformeerden belijden we met een zekere ­stelligheid dat God zonden straft. Zeker zonden, die blijk geven van een groot, nationaal verval. Maar hoe gaan we om met geesteloosheid in de kerk, terwijl er zonden aan de hand worden gehouden? Of terwijl er zonden worden verzwegen ‘om erger te voorkomen’?


Is honger een oordeel?Stefanus blijft doorzagen over Jozef en zijn grote broers. De mensen moeten haarfijn hebben aangevoeld dat hij dat met een speciaal doel doet. Het is zo merkwaardig dat we aan het einde van Petrus’ Pinksterpreek onder het volk ‘verslagenheid in het hart’ opmerken, terwijl aan het einde van Stefanus’ preek straks de bom barst. In dezelfde stad, misschien zelfs dezelfde mensen en zo’n totaal andere uitwerking! Is Stefanus provocerender bezig dan Petrus? Had hij niet beter een mildere, liefdevoller toon aan kunnen slaan, zoals Daniël: “Wij en onze vaderen…”?
Stefanus gaat niets uit de weg, maar bouwt zijn preek stapje voor stapje op naar een statement. Laten we zien wat hij met de geschiedenis van Jozef en zijn broers gaat doen.
Hij verlaat even het spoor ‘Jozef in Egypte’ en neemt zijn hoorders mee terug naar Kanaän: “En er kwam een hongersnood over het gehele land van Egypte en ­Kanaän, en grote benauwdheid; en onze vaders vonden geen spijs.” Eerst stelt hij dat de honger in zowel Egypte als Kanaän heerste. Een internationale ramp. Daarna zegt hij dat er ‘grote benauwdheid’ was. Waar? In die beide landen? Natuurlijk zal dat de angst zijn voor de hongerdood. Maar waarom was er angst bij Jacob en zijn zonen? Zij hadden toch een belofte van God gekregen? Tenslotte zegt Stefanus dat ‘onze vaders’ geen eten konden vinden om hun honger te stillen. Wel, dan zou je verwachten dat er op volgt: “En zij riepen tot de HEERE en Hij verloste hen.” Maar niets is minder waar!
Nomaden trekken toch altijd, op zoek naar eten voor de kudde? Blijkbaar wisten ze dat in Egypte ook honger was. Waarom gingen ze dan niet de andere kant op? Waarom bleef Jacob vastzitten aan zijn plek? Wilde hij het graf in Machpéla niet verlaten? Werd de setteling hem nu fataal? Of wilde hij niet vertrekken, omdat hij bleef hopen op Jozefs terugkeer? Immers, als hij weg zou trekken, zou Jozef hem nooit meer terugvinden!
En de broers… Zou nu werkelijk bij geen van hen de gedachte zijn komen bovendrijven dat deze hongersnood hen weleens zou kunnen overkomen vanwege hun leugenachtigheid? Zelfs Jona kwam tot die belijdenis en liet zich in zee werpen. Maar niets van dat al! De hongersnood bleef in de clan van Israël een op zichzelf staand voorval.
 
Jacob treedt opDan is daar dat verrassende bericht dat er in Egypte volop koren is. Het zijn niet de ‘patriarchen’, maar het is vader Jacob die het initiatief neemt om daar koren te gaan kopen. We horen de elf broers niet tegenstribbelen, maar het is toch ondenkbaar dat geen van hen op dat moment aan Jozef heeft gedacht? Minstens tien van die elf moeten toch de mogelijkheid open hebben gehouden dat Jozef nog in leven kon zijn?
Natuurlijk konden ze niet weten hoe het met Jozef was afgelopen. Ze moeten zich hebben ingebeeld dat, als ze hem ergens als slaaf zouden tegenkomen, ze vanuit hun positie als ‘zelfstandige ­veehouders’ wel ‘boven’ hem ­stonden en hem konden negeren. Maar het feit dat ze hem in de ogen zouden moeten kijken op dat moment moet toch een onrustmakend gevoel hebben gegeven. Zoals er vandaag tot in de kerken mensen zijn die diepweg precies weten waar ze mee bezig zijn, maar een ander ‘gezicht’ op zetten, een masker, om zich een houding te geven.
Ze gingen voor de eerste keer en kwamen geheel anders terug. Jozef had zijn broers ontmoet, maar de broers hadden Jozef nog niet ontmoet. Ze waren slechts op de hoogte van een bedreigende en strenge onderkoning, die als een Big Brother alles van hen leek te weten.
En terug bij Jacob in Kanaän was het lachen over het gekochte graan en het leven dat dat graan vertegenwoordigde, hen wel vergaan. Er stond hen een loodzware taak te wachten: Benjamin moest mee. Hij was weliswaar voor hen het kleine broertje, maar moet toch een volwassen kerel zijn geweest op dat moment!

Jozef treedt opEigenlijk verwacht je een tussenkopje dat ‘Juda treedt op’ is getiteld. Maar Stefanus volgt een heel andere lijn. Hij noemt Benjamin niet; hij zegt niets over Simeon, over Ruben of Juda. Nee, hij schildert de broers voor de ‘tweede reize’, de tweede keer op reis, om uiteindelijk weer bij de grimmige onderkoning te verschijnen. Daar staan de helden met hun beknelde gewetens! Gaat er nog geen lampje bij hen branden?
Dit zou de dag hebben kunnen worden dat ze alle elf met een hartstilstand voor Jozefs troon zouden liggen. Neergeveld door de kracht van Jozef, toen hij zei: “Ik ben Jozef!” Wat gebeurde er precies met de ‘patriarchen’? Ik denk dat tien van hen direct dachten: dit is het einde! Maar één van hen dacht: nu komt alles goed! Want mijn broer zal nu alles goed maken! ­Benjamin is de enige die niets te vrezen had. Hij had zijn broer niets kwaads berokkend. Hij had de liefde van Jozef al eerder die dag gevoeld, maar nog niet kunnen plaatsen. Maar nu Jozef zich openbaart, weet hij: het komt goed!
Het geweten van Benjamin zal zeker niet brandschoon zijn geweest, maar de ‘verschijning van zijn broer’ was een grote en zeer verheugende dag! Als Jozef had gezegd: “Komt in gij gezegende mijns vaders”, dan had Benjamin geen schrik of angstige schaamte gevoeld. Omdat hij een rechte relatie met Jozef had. Voel je de lijn naar de Messias, onze geliefde Heere en Zaligmaker Jezus Christus en Zijn Bruid?
Maar deze dag is voor Jozef ook een ingrijpende dag. Hij maakt zich niet allen bekend aan zijn broers, maar “het geslacht van Jozef werd aan Farao openbaar”!
Nu kwam Farao erachter dat Jozef een Hebreeër was, in zekere zin een Kanaäniet! De latere Farao zou heel anders reageren toen na 40 jaar bekend werd dat Mozes zo’n vervloekte Hebreeër was.
Voor Jozef had dit nog vervelend kunnen uitpakken. Maar het werd weer door de HEERE op wonderlijke wijze tot iets goeds omgebogen. En die schijnheilige broers? Ze vonden het leven! Jozef wilde zelfs niet eens een hard woord tegen hen spreken. Het was feest, “want deze mijn broers en… mijn vader leven nog! Kom, laten we feest vieren! Feest, zoals we nog nooit hebben gevierd! Geen hongersnood maar een onverzadigbare vreugde!” Jozef leeft en zij met hem! Zie je die peilloze diepte van overeenkomt met Jezus?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten