Lijdenstijd 2019 - Bezinning IX
Zie, Ik kom
Psalm 40 : 8a
Door de uitleg over de cantate van Bach in de vorige overdenking, herinnerde ik me opeens weer wat ik vorige week zondagmorgen beleefde tijdens de voorzang, Psalm 145 vers 5, waar we zongen: ’t Ziet al op U; ’t blijft alles op U wachten… Opeens kreeg die zin, geheel uit de context gehaald, een andere context, in deze Lijdenstijd en eigenlijk ook in de Adventtijd waarin wij leven, richting de Wederkomst!
Dat Gods Zoon ooit heeft gezegd dát Hij zou komen, mocht worden gezien als een belofte. Maar hoe ging men met die belofte om? En wat stelde die komst van de Messias dan concreet voor? Met name dat laatste was door de eeuwen heen in de menselijke fantasie vervormd tot een karikatuur.
Interpretatie volgde op interpretatie en zo ontstond een totaal afwijkend plaatje van de komende Messias! De Zoon kwam tot het Zijne, maar ze herkenden Hem niet eens! Hoe bizar is dat? Waren ze aan het goochelen gegaan met de niet-geopenbaarde wil, en was zo de geopenbaarde wil van God (Zijn Woord) ondergesneeuwd?
Niemand leek Hem dus te verwachten. Nu ja… Van Simeon lezen we dat hij “de vertroosting van Israël” (de Messias) verwachtte én dat de Heilige Geest op hem was. En van Anna dat zij “sprak van Hem tot allen, die de verlossing in Jeruzalem verwachtten”. Dus ze waren er wel. Een soort netwerk van mensen die elkaar kenden, maar zich ‘gedeisd’ hielden, om problemen te voorkomen.
‘Komen’ en ‘volhardend verwachten’ horen onlosmakelijk bij elkaar! Jezus is gekomen; dat is voor ons duidelijk. Nog elke dag ‘komt’ Hij in het Woord en door Zijn Geest tot ons. En straks zal Hij komen: “Hij komt, Hij komt, om d’ aard’ te richten, de wereld in gerechtigheid” (Psalm 98). Stemmen we met psalm 145 in dat alles naar Hem uitziet en op Hém wacht? Met een sterk verlangen?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten