vrijdag 23 november 2018

Welke fortificatie hanteer jij?

"De trotsheid uws harten heeft u bedrogen; hij die daar woont in de kloven der steenrotsen,
in zijn hoge woning; die in zijn hart zegt: Wie zou mij ter aarde nederstoten?"
Obadja : 3

Massada was ook zo'n fortificatie in de bergen…


Even aarzelde ik of ik vers 4 er ook bij zou trekken, maar laat ik die nog even parkeren. Zou ik dat doen, dan zou ik me direct richten op het oordeel van God en zouden we schrijvend en lezend mooi op afstand blijven staan kijken!

Fortificatie

Het woord 'fortificatie' betekent letterlijk 'versterking', maar werd vroeger ook gebruikt voor 'versterkingskunst'. Op allerlei manieren kun je je verschansen en een stuk veiligheid inbouwen. Daar zijn speciale strategische bouwers voor nodig, die daar verstand van hebben.
Maar hoe ingenieus ook, in de middeleeuwen en in onze tijd… de Edomieten verstonden die kunst ook. Ze waren door God weggestuurd bij de veilige aartsvaderlijke nederzetting. Nou ja… Ezau was zelf regelmatig 'op stap'. Hij schuwde het gevaar niet, maar blijkbaar is er een moment gekomen waarop hij toch een eigen veiligheid wilde opbouwen. Wellicht door externe gevaren die hij niet zelf het hoofd kon bieden.
Een vesting maken is een kunst apart. Maar het is de vraag: waartegen bouw je een fort? Tegen vijandelijke indringers? Of tegen mensen die het goede met je voor hebben. Voor Ezau was er een begaanbare en veilige weg, als hij als meerdere, de mindere (Jacob) had willen dienen. Maar dat was hem te min. Hij had altijd zijn eigen boontjes gedopt. En die keer dat hij zijn honger niet snel genoeg gestild kon krijgen – en zijn broertje Jacob eten liet opscheppen – speet hem nog aldoor! Dat zou hem niet nog een keer overkomen!
God was voor Ezau eenzelfde wezen als zijn achterbakse broertje. God was iets voor kwezels die brekebeentjes waren; kwetsbare types die je altijd ophielden, als je door wilde gaan! Lastig. "Ik heb veel, broertje, maak je over mij geen zorgen…"
"Ik heb alles, broer…" De stem van Jacob stierf weg, nog voor het tot Ezau was doorgedrongen!

Verschansing

We komen Ezau's nazaten hier tegen, wonend in een fortificatie van de bovenste plank! En dat fort verschaft hen rust en een gevoel van veiligheid. In een kloof wonen, hoog in de rotsen, is misschien niet comfortabel voor ons 21e eeuwse westerlingen, maar voor een stam in de oudheid, levend te midden van grote gevaren en bedreigingen was het alles behalve onprettig! Dit was wat je nodig had!
Echter, dat veilige gevoel was omgeslagen in een hooghartig neerzien op de wereld om je heen. Hoe herkenbaar…
God noemt die houding van Edom 'trotsheid van uw hart'. En niet onterecht. Edom bralde, als een Goliath: "Wie zou mij ter aarde neerstoten?" En dat zeiden ze waarachtig niet slechts tegen hun broedervolk Israël! Dat zeiden ze ook niet tegen omringende heidenvolken, zoals de Egyptenaren of zo. Nee ze leefden als een God in de bergen… Wie doet me wat!
Maar God duidt dat hooghartige als 'bedrog' aan! En dat is wel even schrikken. Er blijken barsten te zitten in die fortificatie van het hart. Het was uit een stuk verdediging begonnen, uit verlangen naar 'normale, menselijke' veiligheid. Echter, waar het precies misging is soms moeilijk aan te wijzen, maar plots bevinden ze zich in het gebied van 'vijandschap tegen God'. En dat is een moeras van jawelste!

Achter de verschansing

Dit is natuurlijk lekker kijken, naar dat goddeloze Ezau's-volk! Wat zijn dat toch slechte mensen!
Maar… kennen wij orthodoxen, of zo je wilt refo's, misschien ook zulke fortificaties. Daarom beperkte ik me tot dit derde vers! Even stil blijven staan en nadenken: creeëren we met een Biblebelt misschien een fortificatie, hoog in de orthodoxe rotsen van ons land? En als we horen dat er ook Biblebelts in Finland of andere landen zijn, reageren we dan misschien niet in ons hart: "maar die van ons is beter"?
Fortificaties worden nog elke zondag opgebouwd, als de prediking plaatsvindt. Wanneer God de zondaar aanwijst als zondaar, maar de zondaar reageert: "Ja, we zijn allemaal zondaars… och och, het is toch wat!" Of hij reageert met: "Och nee, het wordt nooit wat met een mens… ook na bekering en wedergeboorte kan hij niets anders dan God haten en vertrappen…" Lekker veilig dat zondaarsbestaan daar hoog in de rotsen van je hoogmoedig gebouwde dogmatische veiligheid. Wie doet me wat? Immers, ik ben maar zondaar, dus wat wil je…
Wat wil je… Je? Wie? God? Nou, als Hij op de Jongste Dag – of de onverwachts verschenen dag van je dood – komt en je laat zien dat het slechts hoogmoed was en dat die veiligheid breekbaar kristalglas blijkt te zijn… wat zul jij dán zeggen? "Bergen en rotsen, waarin ik me zo veilig waande, verberg mij, door op me te vallen!" Op die dag zul je fortificatie begeren te maken, maar het materiaal zal je ontbreken. God blaast de paar grassprietjes weg, waaronder je je probeert te verstoppen.
Dus, houdt op met die verschansingen, zondag aan zondag, misschien wel dag aan dag… Want hoe je je ook verbergt, God ziet je en kent je motieven. Doe niet alsof je God voor de gek kunt houden met je zogenaamd veilige fortificatie. Maar… laat de HEERE je Burcht en je Toeverlaat zijn. De Rots waarop je veilig bent. Puur dankzij de Rots Christus, die wilde sterven voor verschansers in de geest van Ezau.

zaterdag 17 november 2018

Wie spreekt hier?

"Zie, Ik heb u klein gemaakt onder de heidenen; gij zijt zeer veracht."
Obadja : 2

Izak zegent Jacob, van Leinweber

Vroeger op de zondagsschool spaarden we voor plaatjes in een album met Bijbelse taferelen. De plaatjes vond ik niet heel erg mooi geschilderd. De naam Anton Robert Leinweber zei me toen nog niets. Dat hij best wel mooie schilderijen had gemaakt, wist ik niet. Op je verjaardag kon je een grote plaat krijgen, geschilderd door Harold Copping. Die vond ik veel mooier. Maar… terug naar het album met kleinere plaatjes: het plaatje van Izak die Jacob zegent.

Aan dat plaatje moest ik direct denken toen ik de tekst van vandaag las en overdacht: "De meerdere zal de mindere dienen…" De eerstgeboortezegen werd – op een overigens onterechte wijze – van Ezau afgepakt en aan Jacob gegeven. Je ziet Rebekka op het plaatje op de achtergrond, als een schimmig figuur staan; maar haar rol was alles behalve schimmig! Wat we aan Jacob toeschrijven, achterbaksheid en gewiekste bedriegerij, heeft hij waarschijnlijk dankzij zijn moeder in zijn genen zitten. En dat was niet schimmig, maar uiterst kraakhelder!
En toch… en toch… Er is ook het plan van God. Laten we daar eens goed naar kijken vanuit onze tekst. Als je iets klein maakt, was het voordien groter. Er is iemand die daar de hand in heeft gehad, aldus dit vers: ik.


Wie is ik?

Ik grijp nog even terug op het vorige vers, waarin ik – in navolging van de Kanttekeningen en enkele verklaarders – stelde dat die 'wij' betekende 'de profeet Obadja en zijn voorgangers'. De concrete grondtekst met engelse brokstukken-vertaling kun je hier bekijken. Je zou er dus zelfs van kunnen maken: "Wij hoorden mét de HEERE een gerucht…" Het deed mij nogal vreemd aan dat God gaat spreken door Obadja en vervolgens de profeet moet gaan weergeven "Wij hoorden … van de HEERE". Het zal mijn gebrek aan taalkennis wel zijn, maar het doet wat rommelig aan.
In Jeremia 49 : 14 kom je bijna dezelfde zin tegen: "Ik heb een gerucht gehoord van den HEERE, en er is een gezant geschikt onder de heidenen, om te zeggen: Vergadert u en komt aan tegen haar en maakt u op ten strijde."
Maar in vers 2 kun je je terecht afvragen: wie is die 'ik'? De Statenvertalers verklappen al, door Ik met een hoofdletter te schrijven, dat het de HEERE is. Maar het blijft toch wat wringen voor mijn gevoel. Laat ik het daarom toch even achterelkaar lezen en rustig bekijken: "Alzo zegt de Heere HEERE van Edom: Wij hebben een gerucht gehoord van den HEERE, en er is een gezant geschikt onder de heidenen: Staat op, en laat ons opstaan tegen hen ten strijde. Ziet, Ik heb u klein gemaakt onder de heidenen, gij zijt zeer veracht."
In dit vers licht de HEERE eigenlijk toe wat in het vorige vers plaatsvond. Er kwam wel iemand tegen Edom in opstand, maar achter die iemand stond een veel grotere Iemand: de HEERE! God heeft vernederd en wel om twee redenen. Een directe aanleiding is het optreden en de misstand van Edom jegens het broedervolk Israël. Het tweede is toch echt wel de onwillige houding van Edom jegens de HEERE, om zichzelf te handhaven en niet als 'meerdere' de 'mindere' te willen dienen!

Wie ben ik?

Klein gemaakt onder de heidenen… verachtelijk… is dat niet vaak ook de plaats en situatie van christenen in deze wereld? Veel mensen, ook sommige christenen zelf die erg vasthouden aan verworvenheden, zien dat als een onderdrukte situatie. Ze kijken terug naar de Gouden Eeuw van de kerk ons land, toen 'iedereen' naar de kerk ging, en christelijke normen en waarde wet en regel waren. Het aan de kant schuiven van die normen en waarden is in hun ogen een rebelie tegen God en daarmee scharen ze God aan hun kant. Maar is dat zo? Wat dat ook zo voor Edom?
De verschuiving in het nadeel van kinderen van het verbond (ook Edom was dat, krachtens de besnijdenis!) kan ook een actie van God Zelf zijn. Wat wil Hij ons daarmee zeggen, als dat zo is? En waar ligt dan de wortel van het kwaad? In de rebelie tegen God vanuit de heidenen of in de zonde van Gods verbondsvolk, dat Hem zo vaak vergeet?

dinsdag 13 november 2018

Een gerucht van God tegen broederhaat

"Het gezicht van Obadja. Alzo zegt de Heere HEERE van Edom: Wij hebben een gerucht gehoord van den HEERE, en er is een gezant geschikt onder de heidenen: Staat op, en laat ons opstaan tegen hen ten strijde."
Obadja : 1


Dieu apparaissant en songe à Abdias, Profetie van Obadja, verluchtigd door
Jean III d'Etampes ; Bibliotheque Municipale, Bourges, cathédrale Saint-Etienne;
bron: http://www2.culture.gouv.fr/Wave/savimage/enlumine/irht8/IRHT_146570-p.jpg


Te lang ben ik bezig geweest met andere schrijfsels. Ook wel enkele bijbelstudies, maar niet via mijn blogs. Hoog tijd op weer een nieuwe draad op te nemen. Bladerend door de Bijbel viel mijn oog op de voor mij tamelijk onbekende profetie van Obadja. Wat zal dit bijbelboek ons brengen? Laten we er open voor staan. Profetenboeken staan in onze moderne tijd niet meer zo erg in de belangstelling van bijbelkringen. Het feit dat ik dit Bijbelboek ook nog nooit goed heb bestudeerd onderstreept dat. Een goede trendbreuk dus…

Obadja is een dienaar van de HEERE; en dat is ook direct de betekenis van zijn naam: 'abad' is arbeiden of werk verrichten; 'Jah' is de afkorting van Jahweh, de HEERE. Voor ons gevoel 'uit het niets' spreekt God tot hem. We kennen diverse Obadja's, maar deze profeet is een grote onbekende.
Hij leefde zo'n beetje ten tijde van Jeremia en Daniël. Veel meer achtergrondinformatie is te lezen in een studie van Ger de Koning en van H. Rossier. Zeer aan te raden; ik ga daarom niet al die details copiëren, maar wil bij elk vers wat mediterend blijven staan.

Wij

Obadja maakt er een rare zin van; er wordt iets tegen Edom gezegd, terwijl hij ook zegt: "Wij hebben een gerucht gehoord…" Dat maakt het wat lastig. Maar bedenk maar dat Obadja dit zelf zegt; dus het 'wij' waarover hij spreekt doelt op hem en al de profeten. Net als al de profeten heeft ook Obadja 'gerucht' van God gehoord. In een visioen heeft de HEERE hem iets verteld. Ditmaal niet over Israël in eerste instantie, maar over het broedervolk Edom. Op christipedia.nl wordt daarover het volgende gezegd:

Obadja toont God als de soevereine God, die regeert over alles. Hij is de God die de belangen van zijn volk Israël behartigt. Het kwaad tegen zijn volk, de antisemitische houding van Edom blijft niet ongestraft. Hoogmoed komt voor de val. Leedvermaak over onheil van Israël komt hen duur te staan. 
Dat klopt wel? Edom kan toch niet 'antisemitisch' handelen? Het is zelf ook een semitisch (van Sem afstammend) volk. Edom is een tweeling-broedervolk van Jacob/Israël. Het probleem dat Obadja hier aan de kaak stelt, in aansluiting op eerdere profeten, zoals Amos en Ezechiël, maar ook Jeremia, is de zelfde jaloezie en wedijver als er tussen Kaïn en Abel was. En dat is voor de HEERE een groot kwaad!

Kwaad

Twee broedervolken behoren als broeders met elkaar op te trekken. En als dat wat lastig wordt, door wrijving, is dat nog geen vrijbrief om haatdragend te handelen. Dat was wel gebeurd. Edom had zich altijd arrogant gedragen jegens Israël. Denk aan Agag, aan Haman en ver na Obadja ook nog aan Herodes. Juist het optreden van die laatste (en van zijn opa, bij de kindermoord in Bethlehem), laten zien hoe minachtend Edom jegens Israël is. Als Edomieten ergens iets op zien lichten van Gods verkiezing van Jacob, boven Edom, steekt er een ergere haat de kop op dan antisemitisme, dat een haat is die bij de 'gojiem' de kop opsteekt. Juist het feit dat een broedervolk zich daaraan schuldig maakt, neemt de HEERE hoog op. Want ook dit broedervolk had een zegen van de HEERE gekregen, opgelegd door aartsvader Izak.
Obadja vertelt als het ware een nieuwtje tegen Edom: "Ik heb gehoord dat er een samenzwering tegen jullie is opgezet; diverse volken spannen samen om jullie ten val te brengen." Let erop dat hij spreekt over 'een gezant uit de heidenen'. Dus dit oordeel wordt niet door het in ballingschap afgevoerde Israël uitgevoerd. Maar God is niet afhankelijk van Zijn verbondsvolk. Hij regeert en zal Zijn almacht tonen. Met het verdwijnen van Israël meende Edom vrij spel te hebben. Hij had zich een breuk gelachen over het in puin veranderde Jeruzalem. "Zo broertje, daar lig je dan… Ik heb veel!" Bulderend van de lach was Ezau als het ware weer vertrokken. Maar hij had het antwoord van zijn tweelingbroer gemist: "Ik heb alles…"
In Israël werd Gods naam – en dus Gods eer – aangetast. En dat is bloedlink! Nu het land half leeg is geroofd, zet de HEERE andere pionnen op het schaakbord van de wereld. En Zijn zetten zijn trefzeker!

Doel

Nu kun je als nuchtere westerling denken: wat heb ik aan zo'n profetie? Het gaat niet over gelovigen; niet over Gods verbondsvolk… Maar dan is het nodig dat we één ding goed in gedachten houden: de HEERE gaat het hier opnemen voor Zichzelf, Zijn verbondsvolk én Zijn belofte van de Messias. Met name dat laatste moeten we niet vergeten. Terwijl Israël is weggevoerd vanwege de zonde en het God tergen met afgoderij, werkt de HEERE door aan Zijn plan.
En terwijl het verbondsvolk wordt gestraft voor zijn zonde, krijgt tweelingbroer Ezau ervan langs, omdat die zich verkneukelde over het feit dat Israël zo diep was gevallen. Dat leedvermaak schiet de HEERE als het ware in het verkeerde keelgat. De grond trilt, de vulkaan van het oordeel kan elk moment uitbarsten. Als het verbondsvolk al werd weggevoerd in de ballingschap, wat zal er dan met het broedervolk gebeuren?