zaterdag 17 augustus 2019

Mijn God neemt bedriegers in dienst

En Jozua riep hen en sprak tot hen, zeggende: Waarom hebt gijlieden ons bedrogen, zeggende: Wij zijn zeer ver van ulieden gezeten, daar gij in het midden van ons zijt wonende? Nu dan, vervloekt zijt gijlieden, en onder ulieden zullen niet afgesneden worden knechten, noch houthouwers, noch waterputters, ten huize mijns Gods. (Jozua 9 : 22-23)

Wat zou jij doen, als je wist dat je gedood zou worden en er geen ontkoming mogelijk was? Vluchten zou een optie zijn, maar waarheen? Waar ben je veilig en waar loop je niet het risico uitgeleverd te worden? De Gibeonieten zaten in zo’n situatie.
Gibeon was een stad in het land Kanaän. De mensen die er woonden maakten deel uit van de Chiwwieten of Hivvieten (die we vanuit de Statenvertaling kennen als Hevieten), een stam binnen de Amorieten. Ze waren afstammelingen van Kanaän, de zoon van Cham, de zoon van Noach. De naam Hevieten betekent ‘dorpelingen’. Ze woonden onder andere in Sichem, Gibeon en bij de berg Hermon.

De list

Maar terug naar die vraag: wat zou jij doen als je wist dat je gedood zou worden? Blijkbaar wilden de mensen uit Gibeon hun stad niet verlaten en naar een veilig onderkomen vluchten. Daarom bedenken ze een list. Waarom waren ze zo bang? Ze hadden de verhalen gehoord over een volk dat zomaar over de Jordaan kwam zetten en claimde dat het land Kanaän van hen was! De sleutelstad Jericho werd veroverd op ontzagwekkende wijze en ook Ai volgde snel.
De verhalen over dat volk en vooral de God van dat volk, boezemden enorme angst in. Tegen zo’n volk kon je alleen maar verliezen! Want dat volk had een machtig God. De mensen in Kanaän – dat moet je wel goed beseffen – geloofden dus in de macht van God! Hoor maar wat Rachab tegen de verspieders zei: “Ik weet, dat de HEERE u dit land gegeven heeft, en dat ulieder verschrikking op ons gevallen is, en dat al de inwoners dezes lands voor ulieder aangezicht gesmolten zijn. Want wij hebben gehoord, dat de HEERE de wateren der Schelfzee uitgedroogd heeft voor ulieder aangezicht, toen gij uit Egypte gingt; en wat gijlieden aan de twee koningen der Amorieten, Sihon en Og, gedaan hebt, die op gene zijde van de Jordaan waren, dewelke gijlieden verbannen hebt. Als wij het hoorden, zo versmolt ons hart, en er bestaat geen moed meer in iemand, vanwege ulieder tegenwoordigheid; want de HEERE, ulieder God, is een God boven in den hemel, en beneden op de aarde” (Jozua 2 : 9b-11).
Dus tóen al gingen de verhalen over Israël in heel Kanaän rond! Dat is een gegeven dat we ons veel te weinig realiseren. Bij Rachab zien we een belijdenis die in overgave eindigt. Maar bij de Gibeonieten zien we een list, die hoogstaander is dan de list die Jacob (en Rebekka) bedachten om Ezau de eerstgeboortezegen te ontfutselen!
Want… wat deden de Gibeonieten? Ze speelden toneel: ze deden alsof ze reizigers uit een heel ver land waren. En dat toneelstuk voerden ze op in het hol van de leeuw: voor Jozua’s tent! In de eerste twee verzen van Jozua 9 kun je lezen dat de volken in Kanaän een verbond sloten en eendrachtig tegen Israël wilden strijden. Maar de Gibeonieten hadden na Jerico en Ai wel door dat dat op een grote mislukking moest uitlopen. Daarom gingen ze over tot die list.

Het toneelstuk en het plot

Wat speelden deze mensen dan voor spel? Zij ­“veinsden gezanten te zijn, en zij namen oude zakken op hun ezels, en oude en gescheurde, en samengebonden lederen wijnzakken; ook oude en bevlekte schoenen aan hun voeten, en zij hadden oude klederen aan, en al het brood, dat zij op hun reize hadden, was droog en beschimmeld.” Toen ze bij Jozua in Gilgal kwamen gaven ze tekst en uitleg: “Wij zijn gekomen uit een ver land, zo maakt nu een verbond met ons.”
Je snapt niet dat Jozua en de Israëlieten zo dom waren om niet verder door te vragen. "We komen uit een ver land…" Ja ja, maar welk land dan? Nou, enige achterdocht kregen ze wel: “Misschien woont gijlieden in het midden van ons, hoe zullen wij dan een verbond met u maken?” Ze waren zich op dat moment nog wel bewust van de afspraak die God met hen had gemaakt!
Toen vroegen ze nog een keer waar ze vandaan kwamen en ze kregen hetzelfde antwoord, maar ook nog een extra argument: “…want wij hebben Zijn (Gods) gerucht gehoord, en alles wat Hij in Egypte gedaan heeft; en alles wat Hij gedaan heeft aan de twee koningen der Amorieten die aan gene zijde van de Jordaan waren, Sihon, den koning van Hesbon, en Og, den koning van Bazan, die te Astharoth woonde.  Daarom spraken tot ons onze oudsten, en al de inwoners onzes lands, zeggende: Neemt reiskost met u in uw handen op de reize, en gaat hun tegemoet, en zegt tot hen: Wij zijn ulieder knechten, zo maakt nu een verbond met ons. Dit ons brood hebben wij warm tot onzen teerkost uit onze huizen genomen, ten dage, toen wij uittogen om tot ulieden te reizen; maar ziet, nu is het droog, en het is beschimmeld; en deze lederen wijnzakken, die wij gevuld hebben, waren nieuw, maar ziet, zij zijn gescheurd; en deze onze klederen, en onze schoenen zijn oud geworden, vanwege deze zeer lange reis.”
Uiteindelijk komt het tot een verbond en het meest aangrijpende wat er over de Israëlieten in het algemeen – en Jozua in het bijzonder – valt te zeggen is: “zij vraagden het den mond des HEEREN niet.” En juist dát gaat het probleem opleveren.

De straf en de zegen

Want dan breekt het moment aan dat de Israëlieten volop bezig zijn het land gewapenderhand in te nemen. En plots stuiten ze op bekende gezichten. Want na drie dagen komen de Israëlieten er achter – hoe dat weten we niet – dat die mensen met wie ze een verbond hebben gesloten, gewoon in Kanaän wonen. Hun steden worden genoemd: Gibeon, en Chefira, en Beeroth, en Kirjath-jearim. De oversten van het volk denken terug aan de eed die zij hen hebben gezworen.
“Gij zult geen vals getuigenis geven” en “Gij zult de Naam des HEEREN uws Gods niet ijdel gebruiken”. Laat je ‘ja’ echt ja zijn en je ‘nee’ ook daadwerkelijk nee. Ontrouw aan je – onder aan­roeping van de HEERE – gegeven woord is eigenlijk Hem afschilderen als een ontrouw God. En juist dát hadden de oversten van Israël goed begrepen. En dat hielden ze overeind staan, toen het volk in opstand kwam: “Toen zeiden al de oversten tot de ganse vergadering: Wij hebben hun gezworen bij den HEERE, den God Israëls; daarom kunnen wij hen niet aantasten” (vers 19).
Vervolgens gaat Jozua met de Gibeonieten in gesprek: “Waarom hebt gijlieden ons bedrogen, zeggende: Wij zijn zeer verre van ulieden gezeten, daar gij in het midden van ons zijt wonende? Nu dan, vervloekt zijt gijlieden! en onder ulieden zullen niet afgesneden worden knechten, noch houthouwers, noch waterputters ten huize mijns Gods.”

Mijn God neemt bedriegers in dienst

Jozua houdt zijn woord; het volk krijgt hij erin mee; daaruit blijkt dat ook de HEERE er Zijn zegen aan verbindt. We zien een ootmoedige houding bij de Gibeonieten, als ze Jozua antwoorden: ”Dewijl het aan uw knechten zekerlijk was te kennen gegeven, dat de HEERE, uw God, Zijn knecht Mozes geboden heeft, dat Hij ulieden al dit land geven, en al de inwoners des lands voor ulieder aangezicht verdelgen zoude, zo vreesden wij onzes levens zeer voor ulieder aangezichten; daarom hebben wij deze zaak gedaan. En nu, zie, wij zijn in uw hand; doe, gelijk het goed en gelijk het recht is in uw ogen ons te doen.” Dat is een prachtige houding en zie eens hoe God dat beloont! “Zo deed hij (Jozua) hun alzo, en hij verloste hen van de hand der kinderen Israëls, dat zij hen niet doodsloegen.”
Het feit dat Jozua spreekt over ‘het huis van mijn God’ tekent de kloof tussen Israël en de Gibeonieten. Wat zal het gevolg zijn? Zullen ze buitengesloten worden of opgesloten? Ongelofelijk is het te zien dat ze door de HEERE in Zijn dienst worden opgenomen!
Drie van hun steden werden aan Benjamin en één stad aan Juda gegeven (Joz. 18: 14, 25). Gibeon zelf werd een priesterstad (Joz. 21: 27). En een lange tijd, zelfs toen de ark van het verbond al in Jeruzalem was, stond de tabernakel in Gibeon en daar werd geofferd! (1 Kron. 16: 39 . 21: 29).
De Gibeonieten komen nog vaak in de Bijbel voor; maar hoewel ze vreedzaam en vroom leefden te midden van Israël liet nota bene Saul hen uitroeien (2 Samuël 21)! Des te opmerkelijker is het dat de HEERE door hongersnood duidelijk maakt aan David dat er nog een rekening open stond; zij eisen de ophanging van zeven zonen van Saul en dat wordt gehonoreerd. Luguber maar het laat zien dat God Zich altijd aan Zijn Woord blijft houden! Uiteindelijk gaan de Gibeonieten op in de Nethinim, de tempel­dienaren en worden ze niet meer los genoemd.

Vragen

Deel eens met elkaar wat deze geschiedenis met je doet? Wat zegt het over beloften doen? Wat vertelt het over Gods rechtvaardigheid en betrouwbaarheid? Welke beloften liggen erin voor de bekering van ongelovigen? Praat eens met elkaar door de overeenkomsten tussen Jezus en Jozua (hun namen betekenen hetzelfde!); denk aan Gods oordeel en de weg die Jezus baande.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten