zaterdag 18 mei 2019

En zij zongen

Eigenlijk was ik met mijn gedachten al verder, toen mijn oog opeens op de woorden
‘en zij zongen’ viel. Eerst wil ik dus nadenken over het zingen, om daarna na te denken over wát er wordt gezongen.


In het vorige hoofdstuk hebben we uitgebreid stilgestaan bij de begeleiding, dus dan is het goed als we ook uitgebreid stilstaan bij het zingen dat wordt begeleid. Het zingen van de overwinnaars op het strand en de oefeningen die zij op aarde reeds hadden gedaan. Het zingen daar aan de overkant en het zingen hier beneden. En wellicht ook het verschil tussen zingen en begeleiden, alsmede de overeenkomsten.
De geredde mensen uit de zee zingen een lied. Ze gebruiken het instrument van hun geschapen menselijke stem. En blijkbaar is ook dat instrument voor God welbehaaglijk. Ik hoor er tenminste geen afkeurend woord over! Brengt me wel terug bij het paradijs, waar God de mens schiep naar Zijn evenbeeld. De mens was gericht op de lof aan God!

Zingen in het paradijs

Nergens lees je precies hóe de mens Gods lof uitte in het paradijs. Je kunt er hooguit naar gissen, met de wetenschap van ‘nu’. Bedenk allereerst dat Adam en Eva alleen al door hun verschijning een lof op God en Zijn schepping waren!
Zij manifesteerden Gods grootheid in hun ‘er zijn’! Als we vandaag iemand zien, dan hangen we er vaak een oordeel aan: “Die is netjes gekleed!” of “Wat ziet die er vreemd uit” of “Moet je dat nou zien! Geen gezicht!”
Maar wie Adam of Eva zag was direct onder de indruk van Gods heerlijkheid en wijsheid. Het zien van elkaar wekte direct de lust op om God groot te maken! Evenals dat gebeurde wanneer je een dier, een bloem, of de kleurenpracht van de lucht boven het paradijs.
En de vogel die in het zonnige ochtendlicht een lied zong, met heerlijke rollers in zijn keeltje, wekte de lust bij Eva op om haar Schepper te aanbidden. Eten was eigenlijk maar bijzaak, al wekte de smaak van de boomvruchten evenzeer de lust op om de zingen. Die harmonie laat zich maar moeilijk beschrijven met onze bekrompen woorden!

De adem achter je lied

Uit het voorgaande merk je hopelijk hoe diep en puur het leven in het paradijs was. Er zat een drive achter elk lied. Geen wanhopige poging om de grootheid van de HEERE te uiten en uit te schilderen in een lied, maar het ging als vanzelf. Want zó waren we geschapen!
Het geheim van het loflied zit eigenlijk in de ‘adem’ achter je lied. Met welke motieven begin je te zingen. Wordt je er – als vanzelf – meegenomen door een preek, een fragment uit een lied of uit een boek, door een schilderij of ander kunstwerk? Wekt een liefdevolle omhelzing, een mooie ontmoeting, een kostbaar gesprek je op?
Of komt het zingen of musiceren voort uit een prestatiedrang. Je wilt je met je kunnen profileren in de groep. Je wilt die anderen eens laten zien en horen hoe het moet of wat jij in huis hebt. Talenten zijn kostbare gaven van God. Zet ze in om Hem er mee te dienen en niet jezelf.
Hoe zit je achter het orgel, de piano? Hoe hanteer je de gitaar of de fluit? Hoe zing je? Staat de techniek voorop, of de woorden die je vertolkt? De woorden van een lied voor God zijn sieraden van de Geest. Leg je ze voor de HEERE neer of hang je ze om je eigen nek? Poets je je talenten op of poets je stuk voor stuk de woorden van het lied op, zodat het lied tot in detail tot zijn recht komt?

Zang en begeleiding

Die mensen daar op de oever van de glazen zee… zouden zij alleen citers gebruiken bij hun zang? Bespelen zij eigenlijk wel zélf die citers? Of zingen zij alleen maar? We lezen er namelijk niets over verder! Zou het kunnen zijn dat de engelen ons begeleiden en dat wij zingen? De engelen zijn, volgens Petrus, begerig om in te zien in het verlossingswerk van God, maar wij mensen zijn de ‘ervaringsdeskundigen’, hoewel wij mensen slechts kunnen stamelen over Gods grote daden…
Ik weet het echter niet zeker of engelen zich beperken zullen tot begeleiding en dat mensen straks eeuwig zullen zingen. Ik heb de liedteksten van veel liederen namelijk tegen:

De dierb’re Heiland is nabij,
de liefdevolle Jezus.
Zijn woorden troosten u en mij,
O, hoort de stem van Jezus.
Eng’lenkoren prijzen Hem,
paren wij ook onze stem,
zingen wij ter eer van Hem:
Jezus dierb’re Jezus.
Een kerstlied zingt:
Want zie: een Kind is ons geboren,
prijs God, een Zoon is ons gegeven,
mijn eeuw’ge Vader, Vredevorst.
’k Mag zingen met de Eng’lenkoren!

Weer een ander kerstlied valt dit bij:
 
Laat de hele wereld het horen
zingend met de engelenkoren
daar in die stille duistere nacht
heeft God aan Zijn belofte gedacht.


Tenslotte het bekende ‘Alle roem is uitgesloten’ heeft stevast hetzelfde refrein:

Alzo lief had God de wereld,
dat Hij zijn geliefde Zoon
voor de afgevallen wereld
overgaf aan smaad en hoon.
Ja, toen wij nog zondaars waren,
schonk de Vader ons gena,
leed de Zoon op Golgotha,
stierf voor ons, die zondaars waren:
God is liefd’, o englenstem,
mensentong verheerlijkt Hem!

Zo zouden we nog wel even kunnen doorgaan. De tong van de mensen paart zich bij die van de engelen. En dat alleen al is een imposant fenomeen. Waar de engel in Genesis 3 de ingang versperde naar het paradijs, met een flikkerend zwaard zwaaiend, daar zijn engelen een met de mens in de lof op God!

Mensenzang boven engelenzang

En toch neem ik een ongelijkheid waar! Althans ik voelde die. Zoals al eerder gezegd, engelen kennen één fenomeen niet uit eigen ervaring: de verlossing door genade, dankzij het werk van God de Zoon! Ze zijn er wel op betrokken. O, jawel! Ze zijn ons mensen een lichtend voorbeeld in opgetogenheid en intense verlustiging. Maar… toch gaat mensenzang boven engelenzang.
Zoekend naar het hoe en waarom liep ik tegen een preek van dr. K. Schilder aan, die dingen soms bijzonder fijnzinnig en concreet kon zeggen:

TWEEMAAL is in de jaren van Christus’ verblijf op aarde in een nieuw lied gezongen van de Zoon van David. De eerste maal deden het de engelen, die in Bethlehem de nacht verlichtten en de mensen kwamen leren, het Kindeke te groeten. En de tweede keer kwam het lied uit mensenmond. Toen was het ‘de schare’, die de Heiland omstuwde, op de Zondag, die aan Zijn dood vooraf ging; de massa. Dat werd zo iets als een feestelijke intocht in de oude koningsstad: het leek wel wat op een geïmproviseerde generale repetitie voor een koninklijke huldiging: toegang en participatie vrij, en géén politie, pro noch contra.
Dat tweede lied behóórde rijker dan het eerste te zijn geweest. Want wanneer de engelen zingen, de minderen, de knechten, die Gods heil wel aan de mensen kunnen verkondigen, doch niet zelf als verzoening van hun eigen zonden dat ‘aangebrachte’ heil in Christus kennen, dan is dit lied der engelen niet anders dan voorbereiding vàn en nodiging tòt de zang der mensen; zijn dezen niet van huis uit, in de kosmische ordening, en in de Staat Gods de meerderen, de zonen? Hun zoonschap was verloren, en is hun uit genade weergegeven; dat is een heerlijkheid, ‘in welke de engelen begerig zijn in te zien’.
Daar komt iets bij. Op het ogenblik, waarin de mènsen gaan zingen van Davids Zoon, is zowel de verkóndiging als de actuele dóórbraak van ‘het koninkrijk der hemelen’ met zijn theocratische vrede reeds veel verder voortgeschreden, dan in de Kerstnacht, die in de velden van Bethlehem-Efratha Gods éngelen de mond openbrak. In een paar jaren is het gelaat der wereld veranderd: er is veel beslissends gebeurd. Bij het Kerstfeest stond nog maar een kind in
’t middelpunt; een Kind, waarvan de wereld niets wist, en de ‘getuigen’ waren een stuk of wat herders, raar volk in die dagen, en voor rechters, voor tribunalen, voor verificateurs van geestelijke waar telden ze hoegenaamd niet mee. En als er ‘wijzen’ uit het Oosten komen, dan maken die gauw rechtsomkeert ‘langs een andere weg’. Maar op deze Palmzondag, is het Kind een Man geworden; de wereld is om zijnentwille beroerd; zelfs Grieken kwamen Hem interviewen, en reeds dromen duizenden van een inthronisatie van deze Davidszoon; voorlopig wuiven ze met palmtakken – men moet immers zijn tekens en symbolen wel behóedzaam kiezen in bezet gebied. Maar wie weet, wat er gebeuren kan, als ’t ménens wordt met het verzet en ‘de ondergrondse’? Váándels en vlaggen!
Van de engelen in de Kerstnacht kregen we het thema. Aan de mensen nu de taak der nadere uitwerking. Mensen, moet niet uw lied veel heerlijker worden dan de engelenzang? Ja, het behoort rijker te zijn. Maar in werkelijkheid is het daar ver vandaan. Zie de schare te hoop lopen om de Zoon van David; reeds de wijze van haar feestelijk huldebetoon zegt u, dat de mensen in hun lied bij de engelen ver ten achter staan, zèlfs al zingen ze een orthodoxe zang, die zómaar bij ons zou passen in de kerk.

Maar nu in Openbaringen 15 is het mindere van die mensenzang verdwenen. Ze zingen. En hoe?! Het zou me niet ­verbazen als de engelen ademloos staan toe te luisteren. Daar moet je eens goed over nadenken! Leg daar onze samenzang op aarde nog eens naast… Hoor je het verschil?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten