zaterdag 1 december 2018

Groter dan God zijn

Al verhieft gij u gelijk de arend, en al steldet gij uw nest tussen de sterren,
zo zal Ik u vandaar nederstoten, spreekt de HEERE.
Obadja : 4



Zeg eens: past dit beeld van de HEERE bij het beeld dat jij van Hem hebt? Voor velen in de kerk is God vandaag de dag iets ondefinieerbaars, iets óf ongrijpbaar gevaarlijks óf iets zoetsappigs. In kringen waarin een karikatuur van God als aldoor toornend wordt geschetst, is weinige plaats voor Gods liefde. Maar waar men evenzeer een karikatuur vanuit Gods liefelijkheid schetst, is eigenlijk geen plek voor Gods toorn. Je zou het een puur mannelijke visie en een puur vrouwelijk visie kunnen noemen.

Zoals vandaag de dag onze jongens een beetje meer meisje moeten zijn en onze meisjes een beetje meer jongen moeten zijn – de uitwissing van de sexuele verscheidenheid is hip – zo wil men juist het tegendeel met God. Hij moet óf tiran óf lieve oude opa zijn.
Het is om die reden dat ik vers 3 los van vers 4 wilde behandelen. Edom wordt aangesproken op zijn manhaftigheid. Maar God doet dat in Zijn liefde. Hij wil met liefdevolle vermaningen dit dwarse kind tot de orde roepen. Echter, Edom recht zijn rug. Ezau vertikt het om zich door Jacob te laten leiden. Dat is hem te min. Hij verheft zich… letterlijk!

Onder God uitkomen

Je hebt twee manier om los van God te komen. Je komt ze allebei in de Bijbel tegen. In Psalm 139 probeert de dichter ergens ene plek te vinden waar God níet is. En hij gaat daarin erg ver; tot in de hel toe! Maar waar hij ook zoekt, overal vindt hij Gods aanwezigheid. Dat vervult hem evenwel met bewondering (Psalm 139 : 7-12).

Waar zou ik heengaan voor Uw Geest en waar zou ik heenvlieden voor Uw aangezicht?
Zo ik opvoer ten hemel, Gij zijt daar; of bedde ik mij in de hel, zie, Gij zijt daar.
Nam ik vleugelen des dageraads, woonde ik aan het uiterste der zee;
Ook daar zou Uw hand mij geleiden, en Uw rechterhand zou mij houden.
Indien ik zeide: De duisternis zal mij immers bedekken; dan is de nacht een licht om mij.
Ook verduistert de duisternis voor U niet; maar de nacht licht als de dag; de duisternis is als het licht.
Of je nu heel hoog, tot aan de hemel, opstijgt, of juist diep wegduikt tot in de hel (het dodenrijk)… je ontloopt er God niet mee, als je verticaal afstand creëert. Als je datzelfde doet op horizontaal niveau, lukt het je evenmin: over de grote zee, hoe uitgestrekt ook, creëer je geen afstand tot God. De duisternis dan? Lukt het je om onzichtbaar voor God te zijn, als het pikkedonker is? Ach, hoewel ik geen hand voor ogen zie, voor God is het diepste duister even visueel doordringbaar als de klaarlichte dag! Het feit dat de dichter spreekt over 'Uw hand' die mij 'geleidt' en 'houdt', zegt iets over de zorg die hij erin ervaart. Hij is ervan onder de indruk.
Maar precies deze zelfde overwegingen heeft het verbondkind Ezau gedaan jegens God; echter niet uit bewondering voor Gods alomtegenwoordigheid, Zijn almacht en Zijn goedertierenheid. Nee, al die dingen benauwen hem juist. Hij vindt God maar betuttelend. Hij wil ruimte. Geen gekoekeloer op zijn vingers. Laat me vrij! En die vrijheidsdrang neemt absurde vormen aan. De absurde vormen van haat! Edom (want hoewel ik die namen door elkaar gebruik, zijn ze direct aan elkaar verbonden; Ezau is de stamvader van Edom, het volk dat een besneden vader had, maar waarschijnlijk geen besneden nazaten kende; hoewel de arabische volkeren de besnijdenis de laatste eeuwen weer hoogachten!) Nee, voor Edom is een intensieve zoektocht begonnen die in tegengestelde richting als Psalm 139 ging. Waar kan ik heen en leven zonder God? Hoe kom ik onder Hem uit?

Over God heersen

Zoals bij de torenbouw van Babel, gaat God ook hier met Edom om. Toen die toren van Babel iets groots moest worden, iets tot in de hemel, zei God tegen Zichzelf: "Kom, laten we daar beneden eens gaan kijken wat ze daar aan het prutsen zijn." En hier, op ijle hoogte, waant Edom zich veilig. Maar God lacht. "Al zou je met een adelaar meevliegen tot mijlenver boven de hoogte bergtop, al zou je net al een adelaar een nest op grote hoogte bouwen – niet op de hoogste bergtop, maar hoger, buiten de dampkring, tussen de sterren, lichtjaren ver – dan nog zit je diep onder mij. Ik duw je met mijn vingertop (en dan moet Ik echt nog heel diep bukken) zo roetsj naar beneden. Je tuimelt een onmetelijke afgrond in.
God niet boven je dulden … dan moet je op Zijn plek gaan zitten. Probeer het maar eens. Onbegonnen werk. Krankzinnig, als je je hersens zou gebruiken. Maar hoe velen blijven het proberen, zoals een slak probeert tegen de stijle wanden van een kilometersdiepe put te klimmen om eruit te komen. Onbegonnen werk, maar blijkbaar voor ons mensen sinds Genesis 3 een uitdaging van de bovenste plank. Krachtmeting. De mug en de olifant, die samen stampen, maar het is de mug die roept: wat stampen we lekker, hè? Als het niet zo hemeltergend zou zijn, zou je denken dat je naar een comedy zit te kijken.
De mens die over God wil heersen. Dat lijkt ons wel wat. Het moet hemels voelen, maar het is de hel geworden. Jacob was geen haar beter. Hij vocht met God, bij Pniël; nota bene vlak voor de ontmoeting met zijn broer Ezau! Maar hij vroeg om gezegend te worden. Hij koos de plek onder God. Ezau had veel, dacht hij. Die had niks geen bemoeienis nodig. Ik dop mijn eigen boontjes.
Edom! Laat je nog eenmaal tot bezinning brengen. God dienen betekent straks met Hem heersen! Lijkt je dat niet veel beter? Dat is toch veel beter dan door God met de top van Zijn vinger in het ravijn van de hel gestoten te worden? Ezau! Kom tot bezinning man! God is niet op je ondergang uit. Maar jij wel! Zie je dat dan niet? Ezau? Ben jij het? Ben ik het? Keer terug…

2 opmerkingen:

  1. Mooi, goed om over na te denken, stel ik mij onder Gods gezag of ga ik mijn eigen (trotse) weg.

    BeantwoordenVerwijderen